De Nieuwe Taalgids. Jaargang 16
(1922)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
Kroniek en kritiek.Een Algemeen Beschaafd in Zuid-Nederland.Naar aanleiding van onze opmerkingen op blz. 55-58 van deze jaargang verzoekt Prof. Mansion de volgende weerlegging onder de aandacht van onze lezers te brengen. Hoewel deze rubriek niet voor uitvoerige polemiek bestemd is, voldoen wij gaarne aan dit verzoek, omdat na de schermutseling in de eerste regels, die uiteraard onvruchtbaar blijftGa naar voetnoot1), een vraagstuk aangeroerd wordt van groot en aktueel belang.
De critiek van Prof. De Vooys op mijn artikel in de Dietsche Warande en Belfort bewijst hoe moeilijk het is elkander te verstaan al was het maar om malkander te bestrijden. Den Vereenvoudigers heb ik hunne ‘onzuivere terminologie’ willen verwijten, hèn heb ik willen wijzen op de menigvuldige beteekenissen van het woord schrijftaal. En nu ben ik het die ‘begripsverwarring’ sticht! De vraag, wien hier de schuld het meest treft, laat ik in het midden. Ik of een ander moge de stoute jongen geweest zijn, die het eerst de begrippen verward heeft voorgesteld, een punt staat buiten twijfel vast: de vraag moet op zich zelf wel ingewikkeld zijn, daar zelfs taalkundigen moeite hebben om tot wederzijdsche verstandhouding te geraken. En daarom meende ik de goê gemeente der niet-taalkundigen een waarschuwingswoord schuldig te zijn, daarom dacht ik een alarmkreet te moeten laten hooren: Laat u door schijnbaar eenvoudige formuletjes met wetenschappelijke kleur niet verstrikken! De zaak is zoo eenvoudig niet en langs zuiver wetenschappelijken weg is ze niet op te lossen. Maar de grond van ons meeningsverschil ligt dieper. Het bestaat vooral in eene verschillende appreciatie van de rol der | |
[pagina 152]
| |
gesproken ‘Gemeinsprache’ in België. Het Beschaafd wint in Noord-Nederland met den dag terrein, dringt in verre dorpen en afgelegen hoeken en zoo ook zou een gesproken algemeen-Nederlandsch in België het middel moeten worden om eene nauwere aansluiting tusschen Noord en Zuid te bewerken. Niet eenheid op papier door eenmaking van den uiterlijken schrijfvorm, maar werkelijke eenheid van gesproken taal, daarop sturen de Vereenvoudigers aan. En daar zij in de nieuwe spelling een juister beeld van de gesproken taal vinden dan in de oude, moet ook aan deze Vereenvoudigde de voorkeur gegeven worden. Propaganda door het woord, in de eerste plaats; in de tweede door het schrift, maar dan door het schrift dat de gesproken Gemeinsprache het best weergeeft, door de Vereenvoudigde. Ziedaar de behandeling die men voor den Vlaamschen patiënt uitgedacht heeft en waarvan onze Hollandsche geneesheeren wonderen verwachten. Hiertegen moet ik nogmaals met nadruk verklaren: de factor, waaraan de hoofdrol wordt toebedeeld, bestaat niet. Er zijn geene Vlamingen die algemeen Nederlandsch spreken, nergens bestaat werkelijk de Gemeinsprache als gesproken taal. Vreemdelingen als zij congressen bezoeken, als zij enkele uitgelezen woningen betreden, waar iedereen voor hen zijn beste Vlaamsch in Zondagskleeren uitpakt, als zij van de vier millioen dialectsprekende Vlamingen alleen de kleine handvol tegenkomen, die daarnaast ook algemeen-Nederlandsch heeft leeren spreken, - ja vreemdelingen kunnen zich illusies scheppen. De ‘in beperkten kring in Zuid-Nederland reeds bestaande taal’ bestaat slechts bij enkelen en draagt een zeer kunstmatig karakter. Zeker wel hoort men thans meer dan vroeger in den kansel, aan de balie, op verschillende spreekgestoelten zuiver Nederlandsch spreken; maar een algemeen-Nederlandsch sprekend milieu, waar in ongedwongen verkeer met vrouw en kinderen, met vrienden en huisgenooten, iets anders dan zuiver of gemengd dialect gesproken wordt, zulk een milieu bestaat slechts als hooge uitzondering. Van deze enkele, thuis ‘Gemeinsprache’ sprekende, individu's, die niet eens een ‘kring’ vormen daar ze over geheel het land verspreid zijn, de ontzaglijke stuwkracht verwachten die de thans in honderd verschillende dialecten gesplitste spreektaal tot een eenheid zou herscheppen, - dat kan ik niet anders dan als eene grove illusie beschouwen. Bedroog ik mij hierin, was er hoop dat de in ‘beperkten’ (ja, uiterst | |
[pagina 153]
| |
beperkt!) kring bestaande taal die macht zou hebben, dan nog zou het zonde zijn op het gebied der (uiterlijk) geschreven taal, twist en verdeeldheid te zaaien door een nieuwen spellingoorlog te ontketenen. In elke school van Vlaamsch België werkt thans elke onderwijzer voor de eenheid van de Nederlandsche taal, zij het ook maar voor eene eenheid op papier. Zoodra echter onze schoolwereld zich verdeelt in aanhangers van den of de, van deelen of delen, enz., zal een groot gedeelte van de werkkracht der onderwijzers in ijdelen twist over deze gewichtige zaken verspild worden. Evenals in Noord-Nederland zullen groote krachtinspanningen gedaan worden om van minister en regeering eene uitspraak voor het éene of het andere stelsel te verkrijgen. Het zal dus een strijd van Vlaming tegen Vlaming worden, tot groot genoegen van den Franschgezinden toeschouwer. Is dàt een wenschelijke toekomst voor den Vlaamschen strijd? Ik twijfel er erg aan. Luik. J. Mansion.
Het antwoord op bovenstaand betoog heb ik bij voorbaat gegeven in de Dietsche Warande en Belfort (Maart '22) onder het opschrift ‘Een belangrijk probleem miskend’. Een korte samenvatting kan dus volstaan: 1o. Het zijn niet alleen ‘vereenvoudigers’ en betweterige Hollanders, die verbreiding van een algemeen besproken Beschaafd de allernoodzakelikste grondslag achten voor een Zuid-Nederlandse kultuur. Hun inzicht wordt gedeeld door jongere en oudere Vlamingen. Nog onlangs noemde Gustaaf Segers - dezelfde die in de Vlaamsche Academie de vereenvoudigde spelling met heftigheid bestreed - het ‘een dure plicht, het gebruik der algemeene beschaafde omgangstaal uit alle krachten te bevorderen’. 2o. In Mansion's betoog zal de lezer een eigenaardige tegenspraak opmerken. Na de schromelike overdrijving in de zin ‘Er zijn geene Vlamingen die algemeen Nederlandsch spreken, nergens bestaat werkelik de “Gemeinsprache” als gesproken taal’, volgt de opmerking dat die taal gehoord wordt van de kansel, de balie, de katheder en - een niet te verwaarlozen faktor! - van het toneel. Inderdaad is die taal voor menig dialektspreker ‘kunstmatig’, maar geldt dat niet voor elke algemene taal? Ook in de Noordelike gewesten is voor velen het algemene Nederlands een tweede, op school geleerde taal, | |
[pagina 154]
| |
die bij huiselike omgang de moedertaal nog niet verdrongen heeft. Evenals in het Noorden - dat daarin tenminste een eeuw vóór is - zal in het Zuiden de beschaafde taal langzaam, maar met toenemende snelheid, het terrein moeten veroveren, en daar als krachtige tegenstander het Frans ontmoeten. Omgekeerd zal het Beschaafd als eenheidstaal en kultuurdrager tegenover het Frans meer vermogen te bereiken dan enig dialekt. Dat de steun van de geschreven taal - in boek, tijdschrift en krant - voor de verbreiding even onontbeerlik is als een goed volksonderwijs, behoeft geen betoog. 3o. Het verschil tussen het standpunt van Mansion en het mijne - of laat ik liever zeggen dat van de jongere Vlamingen - is dus dit: Mansion zegt, als pessimist: het Nederlands als algemeen ‘beschaafd’ gesproken omgangstaal heeft vooreerst geen verbreidingskans. Laten we tevreden zijn als er eenheid-op-papier bestaat, en die streng handhaven, tot in de spelling toe. Wij beweren: schrijftaal-eenheid zonder de voedende bodem van een levende eenheidstaal mist levenskracht. Juist omdat aan de verbreiding daarvan nog zoveel in de weg staat, moet er met dubbele kracht naar gestreefd worden door het goede voorbeeld van de overtuigde Vlamingen en door het bevorderen van een degelik, modern taalonderwijs, dat zijn kracht niet zoekt in de futiliteiten van de ‘schrijftaal’-grammatika, maar dat de leerlingen opleidt tot een ongedwongen mondeling en schriftelik gebruik van de algemene taal. Gaat men daarbij van gezonde beginselen uit, dan behoeft men niet te vrezen dat die eenheidstaal op den duur als een keurslijf zal knellen. Voor de wenselike verscheidenheid, die met eenheid volstrekt niet onverenigbaar is, zal de Vlaamse volksaard wel zorgen. Stijfheid is veeleer te vrezen van een angstvallig gehandhaafde, door schoolregels geregeerde schrijftaal-eenheid, die weinig geoefende sprekers in de ‘boekentaal’ de ware norm doet zien. Moge dus het toekomst vertrouwen van de jongeren het pessimisme van Mansion beschamen! C.d.V. | |
De ‘ahistorische’ taalbeschouwing van Dr. H.J.M. Schoenmaekers.De heer Schoenmaekers heeft in de Maart-aflevering van Groot-Nederland een artikel geschreven over de ‘Klankwaarde van het Woord’, dat mijns inziens niet onweersproken mag blijven. | |
[pagina 155]
| |
Een ernstige bestrijding echter schijnt mij niet wel mogelijk; daarvoor toch moet men eenigszins op gelijke bazis staan; en het komt mij voor, dat de heer Schoenmaekers op heelemaal geen bazis staat. Hij zal wellicht zeggen: ‘Je m'en fais gloire’. Inderdaad, het artikel heelt het air van een symbolischen glans, zwevend boven den tijd, boven den historischen gang; doch deze glans werpt geen verhelderend schijnsel. Neen, deze ‘beschouwingen’ zijn eer een droomig en dronken gespeel met klanken, soms met letters; ze hebben voor ons taalinzicht niet meer waarde dan het spelletje ‘woorden maken uit een woord’. De ‘taalfilozofie’ erin herinnert aan de filozofische opmerking van den boer die, op zijn varken wijzend, tegen de vrouw zei: Kijk es wijf, - zoo'n smerig beest kan je toch niet anders dan een zwijn noemen; de poëtische senzatie is van hetzelfde gehalte als die welke zij ervaren, die in ‘Elckerlijc’ allerlei poëtische taal opmerken, - welke ook in rekeningen van de Middeleeuwen voorkomt; het mysticisme erin is het senzueelmisleidende gespeel met klanken van een Grillot de Givry, die in den vulgaat-tekst - den uit het Hebreeuwsch vertaalden tekst - ‘Et congregationes aquarum appellavit Maria’ een duiding zag, dat Maria-van-vóór-den-tijd het water-element in de schepping isGa naar voetnoot1). Kortom dit ‘ahistorisch’, ‘symbolisch’ gepraat is éen van de symptomen van den ultramodernen zin voor slap occultisme; het surrogaat voor hen wien zoowel het sterke geloof als de stille sterke toewijding der studie te zware kost zijn. Men zou - als men een serieuze bestrijding ervan niet te zeer ‘infra dignitatem’ voelde - iets willen zeggen over het historische, het niet te negeeren historische karakter van de taal, - dat Dr. Schoenmaekers telkens ook wel gevoeld heeft, bijvoorbeeld toen hijGa naar voetnoot2) even, maar te weinig, plaats gaf aan een voorvoelde tegenwerping; en toen hij in zijn systeem blijvende, toch ook klanken zonder symbolische beteekenisGa naar voetnoot3) moest noteeren, en ‘verlies’ (met-der-tijd!) van het besef der primaire klankwaardeGa naar voetnoot4). | |
[pagina 156]
| |
Men zou dan ook eenige opmerkingen kunnen wijden aan de kleine kinderen die wellicht naar een ‘langen Leen’Ga naar voetnoot1) zijn vernoemd; - en die vele wóórd-kinderen symbolizeeren; zooals Dr. Schoenmaekers zelf met zijn naam het niet blijven bij de leest symbolizeert. En men zou de inconsequentie kunnen belichten van een heraut van de ‘klankwaarde’, die beweert, dat ‘lēlie’ minus ie ‘lel’ overlaat. - En den waanzin-tout-court, die ‘gal’ met een leege maag in verband brengt, en in den klank van kaas voelt, dat die in passende plakjes op een boterham pleegt te worden gelegd. - En veel van dezelfde kracht. Maar ik geloof. dat men dat liever niet doen moet. En dat het gepast is, Dr. Schoenmaekers' artikel slechts met een glimlach te beantwoorden.
J.L. Walch |
|