De Nieuwe Taalgids. Jaargang 16
(1922)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
De Nieuwe Gids. Jan.J. Reddingius deelt een en ander mee uit Brieven van J. Winkler Prins. - De Literaire Kroniek van W. Kloos handelt over verzen van de Javaanse dichter Noto Soeroto en van Laurens van der Waals. | |
Febr.Frans Erens kondigt een voortreffelike Franse Ruusbroec-vertaling aan, bewerkt door de Benedictijnen de Saint Paul de Wisques. | |
Groot-Nederland. Febr.J.L. Walch beoordeelt een aantal verzenbundels, van M. Beversluis, Van Collem, H. Boeken en J. Reddingius. | |
Onze Eeuw. Febr.In de rubriek Nieuwe Boeken bespreekt A.C.S. de Koe uitvoerig het laatste werk van M. Scharten-Antink In den vrijen Amerikaan, en enige romans van Marie Schmitz. | |
Elseviers Maandschrift. Febr.H. Robbers beoordeelt De Verlossing van Willem Elsschot. | |
Vragen des tijds. Jan.G. Kalff vraagt aandacht voor een onlangs verschenen, zeer uitvoerig werk over het leven en streven van Elise van Calcar, door J.H. Sikemeier. Hoewel de schrijver wel eens wat te breed is, blijft zijn degelik werk belangrijk, omdat ‘de geschiedenis van haar leven in veel opzichten een geschiedenis van haar tijd mag heeten.’ Om belangstelling voor het boek te wekken, heeft Kalff ‘Elise's ontwikkeling tot 1848 nageschetst’ in dit artikel. Tussen 1848 en 1858 valt haar letterkundige werkzaamheid: haar romans en haar paedagogiese geschriften, waarin ‘het aesthetisch element voortdurend worstelt met het zedelijke.’ Merkwaardig is ook haar aanraking met Da Costa, haar briefwisseling met Bosboom-Toussaint en haar kennismaking met Conscience. De schrijver kon putten uit haar dagboekaantekeningen en tal van brieven. - J.B. Meerkerk bestrijdt in het artikel Een Rechtszaak en Max Havelaar de mening van Prinsen, dat Multatuli te goeder trouw was, toen hij een onjuiste voorstelling gaf van zijn lotgevallen in Natal. Meerkerk houdt vol dat hij in zijn roman tegen beter weten de waarheid verzweeg. | |
Oud-Holland XXXIX, afl. 2.Fr. Kossmann vertelt biezonderheden omtrent het leven en de werken van David Beck, een Haagsch dichter onder Maurits, ter aanvulling van een artikel | |
[pagina 110]
| |
over dezelfde dichter van C.G.N. de VooysGa naar voetnoot1). Een Haags handschrift bevat ‘een aanzienlijk aantal verzen, gedicht tusschen 1617 en 1627, voor het overgroote deel uit het tijdperk 1621-'24, waarbij nog het gedrukte Triumph-Dicht van 1629 te voegen is.’ Als Hagenaar en lofzanger van prins Maurits blijft hij in de eerste plaats opmerkelijk, maar ook zijn vertalingen, berijmingen der psalmen en vooral van het hooglied mogen onder de stichtelijke werken van zijn tijd genoemd worden; voor menig medewerker van De Zeeuwsche Nachtegaal hoeft zijn kunst zeker niet te wijken. | |
Den Gulden Winckel. Jan.Een voornamelik bibliografiese bijdrage over Molière in Nederland in de negentiende eeuw is ondertekend A-Z. - André de Ridder bespreekt de nieuwe uitgave van de studie over Lodewijk van Deyssel door P.H. Ritter Jr. als ‘een der diepgaandste, fijnzinnigste en onbevangenste ontledingen.’ - G. van Eckeren beoordeelt de studien over hetzelfde onderwerp van Benno J. Stokvis, die z.i. ‘te weinig critisch verantwoord’ is, maar niettemin als aanwinst beschouwd mag worden. | |
De Beiaard. Febr.M.A.P.C. Poelhekke beoordeelt het jongste werk van de Limburger Mathias Kemp. Waar hij in zijn novellenbundel Een verwaarde liefde naturalisties-nuchter wil zien, wordt zijn proza naïef-onbeholpen. Sterk blijft het in het epies-vizioenaire, dat de criticus warm prijst in het symboliese gedicht De zeven Broeders. | |
Neophilologus VII, afl. 2.K.R. Gallas bespreekt uitvoerig de studie van Gustave Cohen: Ecrivains français en Hollande dans la première moitié du XVIIe siècle. | |
Tijdschrift voor Taal en Letteren. Jan.Fr. Th. Horsten geeft een overzicht van Niet-geestelik toneelwerk van Katholieken. Daarin bespreekt hij stukken van P.A. Bruinsma, Kees Meekel, A. Jurriaan Zoetmulder, terwijl hij hiertoe ook rekent het in De Beiaard gedrukte drama Mara van H. Middendorp. - L.C. Michels vraagt aandacht voor de moeielikheden in De beginstrofe van Maerlant's Der kerken claghe, die z.i. opgelost worden, als men in ‘de zaaier’ ziet ‘Maerlant zelf, de scherpe maar welmenende kritikus.’ - J. Moormann begint, als pendant | |
[pagina 111]
| |
van zijn Louter Lekoris, in de vorige jaargang, een studie over Een Limburgsche Geheimtaal: Losche Nekôdesch - L.C. Michels beoordeelt de uitgave van Tondelus Visioen door R. Verdeyen. | |
Tijdschrift voor Ned. taal- en letterkunde XL, afl. 4.G. Neckel levert een bijdrage Zur Lehre von den germanischen Synkopen, naar aanleiding van Boer's bijdrage in hetzelfde tijdschrift, jaarg. 39. - J.F.M. Sterck geeft nu reeds, in een artikel Tessalica enige belangrijke aanvullingen bij het door hem uitgegeven boek van Worp: Een onwaerdeerlycke Vrouw, nl. een tweetal brieven en een sonnet. Verder vertaalt hij een Latijns fragment uit de Faces Augustae, nl. een dialoog van Barlaeus en Hooft, ten dele aan Tesselschade's roem gewijd, en reeds in 1643, dus bij haar leven, gedrukt. - Een artikel van Fr. Kossman over De wijs van het Wilhelmus in 1574, met muziekbijlagen, brengt nieuws uit een oud rederijkersbundeltje. - C.B. van Haeringen behandelt Sporen van Fries buiten Friesland. Achtereenvolgens komen ter sprake: ‘ie uit wgerm. ai in het Noordhollands?’ ‘ê uit wgerm. â in het Zaans’, ‘enige woorden met frïes vocalisme in het algemeen Nederlands’ en ‘Het Kampens een friso-saksies dialect?’ - C.G.N. de Vooys publiceert Twee mystieke traktaatjes uit de eerste helft van de veertiende eeuw, overgedrukt uit het bekende Westvlaamse Hs.-Moll van 1348, waarin hij ook fragmenten van het zogenaamde Limburgse Leven van Jezus aantrof, waarvan de oorsprong z.i. niet Limburgs, maar Vlaams is. - C. Bake schrijft, naar aanleiding van Hofwyck 1259, 1260 een paar bladzijden over Huygens en de Groote Zaal. | |
Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie. Sept.Een leerzame voordracht van Kan. Amaat Joos over Onze onomatopeeën geeft tal van aardige voorbeelden uit hedendaagse taal en vooral uit de werken van Guido Gezelle. - Gustaaf Segers bespreekt De taal van de school en van het volk en wijst daarin op de noodzakelikheid van een eenheidstaal voor de toekomst van het Vlaamse volksonderwijs: ‘De algemeene beschaafde omgangstaal in het onderwijs, in de letterkunde, in het bestuur, en tevens het behoud harer bekoorlijke natuurlijkheid en speelsche volkschheid, dat moeten wij allen, elk in zijnen werkkring, nastreven.’ - Kan. J. Muyldermans vraagt aandacht voor zijn Sprokkelingen, d.z. Volksliedjes op het einde der XVIIIe en in 't begin der XIXde | |
[pagina 112]
| |
eeuw. - Edw. Gailliard vervolgt zijn Middelnederlandse Kleine verscheidenheden. | |
Okt.In zijn bijdrage Iets over grammatische terminologie vermeldt Isid. Teirlinck een reeks vervlaamste grammatiese termen, die hij vond in een oude spraakkunst van het Latijn, in 1699 te Rijssel gedrukt. | |
Nov.Deze aflevering bevat op taalkundig gebied alleen een reeks Kleine verscheidenheden van Edw. Gailliard. | |
Dietsche Warande en Belfort. Jan.J. van Malderen S.J. geeft een studie over de Litterair-kritische beginselen van Aug. Vermeylen. Hoewel de schrijver van Katholiek standpunt de beginselen van deze literaire criticus verwerpt, kan hij hem ‘zijn onvoorwaardelijke sympathie niet weigeren.’ Uit de beide bundels Opstellen formuleert hij dan een vijftal beginselen, die in biezonderheden besproken worden. - J. van Mierlo besluit zijn Hadewijch-studie (Uit de geschiedenis onzer Middeleeuwsche letterkunde), waarin hij de vraag stelt waarom Hadewijch's leven niet door een tijdgenoot beschreven zou zijn, en of op haar, als begijn, de naam ‘inclusa’ toegepast kan worden. Aan het slot stelt hij de vraag of de Kerk Hadewijch's eredienst niet zou willen erkennen, gelijk zij dat voor Ruusbroec gedaan heeft. | |
Museum. Febr.Aug. Vermeylen beoordeelt het proefschrift van Eringa: La Renaissance et les Rhétoriqueurs néerlandais, en verwondert zich dat de schr. zo weinig aandacht aan zijn Van der Noot-studie geschonken heeft. | |
Vlaamsche Arbeid. Jan.Deze gehele aflevering is aan Stijn Streuvels gewijd. Bij gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag vroeg de redaktie aan Zuid- en Noord-Nederlandse schrijvers, als korte bijdrage, een woord van waardering en hulde. Deze stukjes zijn in een lange reeks afgedrukt. | |
Germanisch-Romanische Monatschrift. Heft 11-12.H. Schröder behandelt Hyperkorrekte Formen vortoniger Silben im Deutschen und Niederländischen. Bedoeld zijn vormen als katoen, lamoen, waarin a de plaats innam van de ə.
C.d.V. |