De Nieuwe Taalgids. Jaargang 16
(1922)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Over ongemotiveerde inversie.De onderzoekingen over syntaxis hebben sedert lang van allerlei ongunstige omstandigheden te lijden gehad. De ergste daarvan is wel dat een algemeen aanvaard systeem van indeeling zoowel als werkwijze zelfs nu nog steeds ontbreekt. Ook in onze tijd zal een onderzoeker vooraf een kens moeten maken tusschen uiteenloopende inzichten en methoden voor hij aan 't werk kan gaan, en dan nog heeft hij groote kans om op vele punten met zijn éénmaal gekozen systeem een compromis te moeten maken. Over definitie van het begrip syntaxis is men het nog weinig eensGa naar voetnoot1). Wel schijnt men vrij algemeen van inzicht te zijn dat in een samenvattend werk, dat de zinsbouw van één taal beschrijft, alleen de gangbare constructies thuisbehooren. In hoever echter afwijkingen worden besproken hangt vrijwel geheel af van de persoonlijke opvatting van de schrijver. Dat men gewoonlijk weinig van de oorsprong en de samenhang der afwijkingen kan ontdekken, zoodat men van ‘afwijkende constructies’ wellicht in 't geheel niet zal mogen sprekenGa naar voetnoot2), maakt dat de beschouwer eenigszins schuw wordt, ze in z'n werk op te nemen, en zich vergenoegt met noten, opmerkingen en dergelijke omtrent toevallig gevonden zinswendingen in te lasschen. Aangezien echter de afwijkingen en de niet dagelijks voorkomende mogelijkheden van zinsbouw voor de taalvorscher dikwijls even groote of nog grooter gelegenheid tot studie bieden als de ‘normale’ constructies, willen we in dit opstel één soort ervan wat nader bezien, namelijk de ongemotiveerde, onlogische inversie in zinnen na en. Onder inversie heeft men te verstaan: de omgekeerde volgorde van subject en praedicaat, vergeleken met de volgorde van die beide rededeelen in een gewone mededeelende zin in dezelfde | |
[pagina 66]
| |
taal en in dezelfde tijd. Deze inversie is in vele talen één der middelen geworden om aan te duiden dat de er door getroffen zin geen onafhankelijke, maar een van andere zin of rededeel afhankelijke is; ook de vragende zin vertoont veelal dezelfde afwijkende woordorde, en soms de imperatief-zin. Vóór alles moet men dus vaststellen hoe de gewone woordorde in het hoofdtype - de typische of habitueele woordorde - is; voor het ndl. is als zoodanig te beschouwen: subject-praedicaat. Brugmann heeft gezegd: ‘In keiner idg. Sprache ist die Wortstellung in Allem frei und in keiner in Allem fest geregelt’Ga naar voetnoot1). Maar wel schijnt het dat jongere talen steeds meer een gelijkmatige woordorde gaan vertoonen in vergelijking met de oudere. In de oudere Germaansche talen komt het hoofdtype praedicaat - subject veelvuldig voor, zóó veelvuldig zelfs, dat de geleerden lange tijd tegenovergestelde meeningen hebben kunnen verdedigen inzake de oorspronkelijkheid van het woordorde-type van een gewone mededeelende zin. De leer van het zinsaccent speelde daarbij een hoofdrol. Steeds, ook dus in modern ndl., zal men een woord dat de nadruk verlangt meer naar voren, liefst zelfs geheel aan 't begin van de zin plaatsen. Dit is dan een afwijking van het gewone type, een occasioneele woordorde. Maar wanneer zoo'n bizondere reden tot vooraanplaatsing van 't ww. niet aanwezig is, kan dit soort constructie een hoofdtype zijn. Als resultaat van zijn onderzoekingen op dit gebied onderscheidt Delbrück bij de oudgermaansche hoofdzinnen twee hoofdtypen: ‘Das Subject eröffnet den Satz’ (I) en ‘Das Verbum eröffnet den Satz’ (II)Ga naar voetnoot2). We willen in 't kort de toestand in verschillende oudere germaansche talen aanduiden, wat van gewicht is voor ons verder onderzoek. De woordorde van het gotisch staat in alle opzichten sterk onder de invloed van het grieksche voorbeeld. Dat echter de in 't grieksch zéér veelvuldige volgorde praedicaat - subject zoo trouw wordt bewaard wijst er m.i. wel op, dat ze niet al te zeer tegen het taalgevoel der Goten zal hebben ingedruischt. In de Skeireins staan alleen de hulpww.-vormen was en skulum aan 't begin van een zelfstandige mededeelende zinGa naar voetnoot3). Wat het oudnoorsch betreft maakt Heusler bij de mededeelende | |
[pagina 67]
| |
hoofdzin de onderscheiding tusschen ‘ruhende stellung’: hann gekk inn ‘hij ging naar binnen’ en de ‘bewegte gewohnte stellung’: gekk hann innGa naar voetnoot1). Deze tweede orde is tevens de gewone in nazinnen en directe vragende zinnen. Delbrück (a.w. §§ 11 en 14) heeft aangetoond dat er een aanmerkelijk verschil in dezen bestaat tusschen de oudere noordsche teksten als het IJslanderboek van Are, en het klassieke proza. In de eerste is de ‘bewegte stellung’ tamelijk zeldzaam, in de tweede buitengewoon veelvuldigGa naar voetnoot2). Een ingeschoven quath hann (zei hij) staat reeds bij Are, in 't klassieke proza zijn zulke gevallen talrijk, ook van andere w.w. als die van spreken, bv. hygg ek, aetla ek (meen ik). Het angelsaksisch (Delbrück a.w. § 12) vertoont hetzelfde gebruik van de hulpww. aan 't begin van een meded. zin als het gotisch. Daarbij komen nog de zinnen die beginnen met proklitisch and, wat echter als vanzelf spreekt. Wat de andere w.w. betreft zegt Delbrück t.a.p. dat ze in het door hem gelezen proza slechts dan aan 't begin optreden, wanneer een proklitisch and voorafgaat. Einenkel geeft een aantal gevallen waarin zoowel in oud-, middel- als nieuw-engelsch de inversie in eenvoudige hoofdzinnen wordt waargenomen. De emphase is hoofdoorzaak, bv. om een nieuw moment in het verhaal aan te duiden, om een verklarende zin, die aanknoopt aan een andere zin, te kenmerken; ook het chiasme speelt een rol en bovendien treedt na and steeds licht inversie op. Een ingeschoven w.w. van zeggen, spreken enz., bv. cwaedh Orosius verschijnt dikwijls, doch ook andere uitdrukkingen als hyrde ic (Beow.), en wel niet alleen als parenthese, waarbij Einenkel herinnert aan de fransche wendingen: respondi li rois, Dist li rois e.d.Ga naar voetnoot3). Op materiaal van deze drie talen berust Delbrück's bovengenoemde indeeling van de zelfst. meded. zin in twee hoofdtypen. Het oudhoogduitsch levert verscheiden gevallen op, vooral echter in poëzie, bv. Ludwigslied r. 1: Einan kuning uueiz ih, Heiszit her Hludwîg. Erdmann schrijft de inversie toe aan een | |
[pagina 68]
| |
door de spreker bedoelde bizondere uitwerking van zijn zin, welke bedoeling voortkomt uit een meer levendige deelname van de spreker aan de handeling in het w.w. vervatGa naar voetnoot1). In elk geval zal men echter, evenals bv. bij de Heliand, rekening moeten houden met de stijl, en dit soort constructie als chiasme kunnen aanzienGa naar voetnoot2). Zeer zeker is Erdmann's verklaring voor vele gevallen juist, en terecht merkt hij op dat de inversie na unde dezelfde oorsprong kan hebben. Het middelhoogduitsch kent de constructie speciaal in een zin die met unde aanknoopt aan een andere. Maar onder de door Paul, Mittelhochdeutsche Grammatik9 § 330 gegeven voorbeelden vertoonen sommige duidelijk een bijbeteekenis van unde. Dit woord zou ik in het eerste voorbeeld: sie wîsent uns ze himele und varent sie zër helle willen weergeven met: ‘terwijl toch.’ Ook Paul voegt in zijn vertaling van één der plaatsen het woord doch in. Meermalen is reeds op zulk een bizondere beteekenis of functie van und de aandacht gevestigd, o.a. door J. Poeschel in: ‘Die stellung des zeitwortes nach und’, welk werkje door Erdmann (ZsfdPh. 47, 266 vlg.) wordt besproken. In zulke gevallen hebben we dus niet meer te doen met het door Delbrück voor het oergermaansch vastgestelde hoofdtype II, maar zal er aan jongere ontwikkeling, een voortgang van synthetische tot analytische zinsbouw zijn te denken. In het hoogduitsch is de inversie na und een tijdlang (omstreeks tusschen 1650 en 1750) manier geworden, en 't is geen wonder dat er ook in de latere tijd nog vele gevallen van voorkomen. Voor het middelnederlandsch geeft Stoett in zijn Syntaxis § 1, Opm. I en § 333 een korte aanduiding dat deze inversie er niet geheel vreemd is. Op de eerste plaats staat vermeld de zin: Sprac der Gawein: het dunct mi goet enz. uit mnl. poëzie, van welke soort Verdam meer voorbeelden geeft in het glossarium van de Ferguut-uitgave op blz. 282. In de tweede § staan verscheiden plaatsen die afwijkende volgorde vertoonen, maar hun uiteenloopend karakter bewijst dat de schrijver op gespannen voet staat met het begrip inversie. Immers de meeste ervan behooren hier niet thuis; in een zin als Tote enen man die was rike ende hadde enen sone is eenvoudig het subject die | |
[pagina 69]
| |
van de tweede relatieve zin weggelaten, een zeer alledaagsch verschijnsel in 't nml., en van geheel andere aard dan de twee overblijvende plaatsen uit de §, die voor ons van belang zijn, nl.: Juwe starke vesten waren beseten met wel groter heercracht ende sijn si alle bleven doot, die de vijfte porte hilden en Pyctagoras die eenen jongelinc te leerne nam playdieren ende quam haer voerwaerde te deser dinc. Ik voeg daarbij: In den bibel staet dat de stede van Betulia was beleyt van Olyfernuse.... ende waren die van Betulia in twyffele omme de stede over te ghevene (in: Dat Kaetspel ghemoralizeert ed. Roetert Frederikse blz. 48) en: Is hi ghesont, hy danct God ende is hi te nernstigher in den dienste Gods, var. E: ende es te neerstegher (in: Ruusbroec's Boec van den XII Dogheden blz. 25.) Ze zijn voldoende om te bewijzen dat de werkelijk ongemotiveerde inversie na ende aan 't mnl. niet geheel vreemd is. Maar de mnl. syntax is veel meer nog een directe voortzetting van de oudgermaansche dan de nieuwnederlandsche. De overeenstemming in dit gebruik met de andere germaansche talen van die tijd, vooral het mhd., waarop Stoett terloops wijst (§ 1: ‘de in mhd. poëzie meermalen aangetroffen constructie’, hoewel juist sprac hi e.d. in 't mnl. en mhd. ook door 't ofra. beïnvloed kan zijn) zal dan ook m.i. het best te begrijpen zijn, wanneer men bedenkt dat die zustertalen kinderen van één moeder zijn. Bij een schrijver als Ruusbroec is invloed van het hoogduitsch natuurlijk niet onmogelijk, wanneer men b.v. bij Meister Eckhart leest: wan ez ist ein geburt, unde geshicht disiu geburt in dem wesenne und in dem grunde der sele (ed. Pfeiffer. blz. 10). Doch het slechts sporadisch voorkomen der gevallen wijst er m.i. eerder op dat men aan navolging niet behoeft te denken. We komen nu tot de jongere en jongste perioden. Voorzoover ik heb kunnen nagaan treft men de inversie na en in 't ndl. alleen aan in geschreven taal, hoewel Stoett a.h.w. § 333, zegt dat de afwijkende volgorde ‘thans nog in de spreektaal’ voorkomt. Hij schijnt de meening toegedaan, dat in oudere taal de inversie zoowel in schrijf- als in spreektaal bestond, en nu nog slechts in de minder verzorgde laatste. Doch ook W. de Vries (Dysmelie hoofdstuk IV § 30) zegt: ‘Dat van twee door en verbonden hoofdzinnen de tweede, wanneer hij een gevolg of begeleidende omstandigheid noemt, de woordschikking van de vraaagzin heeft, zooals meermalen in | |
[pagina 70]
| |
't hd., is, zoover ik weet, tot de schrijftaal van sommigen beperkt, en leest men vooral in officieele stukken’Ga naar voetnoot1). Het is merkwaardig om te zien hoe bij de schrijvers over dit gebruik in moderne talen steeds de vraag meespreekt of men het recht heeft de zinswending te bezigen, en of het gebruik ervan niet met energie dient te worden bestreden. Er is hier een onderscheid in 't oog te houden tusschen poëzie en proza. Wanneer een dichter de zinswending bezigt, zal men ze hem vergeven en haar veeleer als een stijlfiguur prijzen. Byron's en Scott's versregels: And shrieks te wild sea-mew en Yelled at the view the opening pack (geciteerd bij Beckering Vinckers, Taal en Taalstudie II blz. 429) geven geen aanstoot, evenmin een prozaregel van Goethe: Er ist seit 3 Jahren weg und hört man und sieht man nichts von ihm (ibid. blz. 430). Er zit in dit doorgaand verschil in waardeering zeer zeker een ware kern, want bij de dichters zijn immers te allen tijde resten van onderwetsche zinsbouw te vinden, die ze wellicht in hun lektuur van oude stukken gevonden en zich voor hun kunst eigen gemaakt hebben. Men denke bv. aan Goethe's: sah ein knab' ein röslein stehn. Bij gewone proza-schrijvende lieden is van zoo'n hooger motief evenwel als regel geen sprake, en een taalkundige zal er dus eerder tegen te velde trekken. Dit is al vroeg geschied door menschen van allerlei orde. Erdmann besluit zijn opmerkingen over deze zaak t.a.p. met de verklaring dat hij ieder gebruik der inversie na und in de nhd. geschreven taal bestrijdt en wenschte dat ieder leeraar der jeugd ze bestreed. H. Paul (Deutsche Grammatik III § 76) spreekt veel gematigder: Die Stellung des Verb. unmittelbar nach und ist vielfach als ein Fehler bekämpft worden, doch findet sie sich durch alle Zeiten hindurch und musz unter gewissen Bedingungen als berechtigt anerkannt werden. En verder: Tadelnswert ist allerdings der starke Gebrauch, der in dem neueren Kaufmannsstil von dieser Stellung des Verb. gemacht wird. In de ‘Amsterdammer, Weekblad voor Nederland’ zijn door Charivarius onder het | |
[pagina 71]
| |
afschrikwekkend opschrift ‘Tante Betje leeft nog’ allerlei gevallen opgenoemdGa naar voetnoot1). Uit het veelvuldig voorkomen der inversie na und in 't hd. zou men de gevolgtrekking kunnen maken dat het ndl. uit het hd. heeft ontleend; dit is geneigd om aan te nemen: W. de Vries t.a.p. We willen ons nu echter op nederlandsch gebied begeven en zien onder welke omstandigheden de zinswending geboren wordt. De allervoornaamste oorzaakGa naar voetnoot2) voor het ontstaan ervan is m.i. de volgende: wanneer een spitzenbestimmung, een inleidende adverbiale bepaling, voorafgaat, dan worden als regel alle volgende zinnen waarop ze betrekking heeft, geïnverteerd, bv.: gister was het weer gunstig en hebben we een tocht gemaakt. Wanneer nu echter in de tweede zin opnieuw een bepaling wordt geschoven, welke alleen op die tweede zin betrekking heeft, dan behoort het w.w. van die zin achter die nieuwe bepaling te komen. Maar het gebeurt betrekkelijk gemakkelijk dat de nieuwe bepaling nalaat deze werking uit te oefenen op de woordorde, en dat ze dus a.h.w. als tusschenvoegsel, buiten 't zinsverband, optreedt. Deze plaatsing wijst er dan ook op dat de gedachte van de spreker eveneens even wordt onderbroken, maar daarna in de oude baan voortgaat. Als plaatsen ter verduidelijking van mijn meening kies ik zinnen van zeer zorgvuldig overwegende schrijvers, nl.: uit Hooft's Nederlandsche Historiën I blz. 231: Des morghens lagh het lijk op de plaats voor 't stadthuis, met een schrift in Spaansch op de borst, dat de reede der straffe vermeldde, en werd' het aldaar tot oover den middagh ten toone gelaaten; en uit Koopmans, Middelnederlandse Romans blz. 33: Doch daar nadert buiten rumoer en wordt kort daarop het lijk van de zoon des burchtheers binnen gedragen. De ingeschoven adverbiale bepalingen tot oover den middagh en kort daarop voeren een nieuw moment in, alleen voor de tweede zinnen geldend: maar ze verkrijgen niet de overhand op de eerste: des morghens en daar. De gedachtengang, die een vrij groote zin te voren gereed had gebouwd, heeft zich niet laten doorkruisen door het nieuwe element, dat later onmisbaar bleek te zijn. | |
[pagina 72]
| |
Het is duidelijk dat deze gevallen bij zorgvuldige schrijvers vrijwel op zich zelf staan. Ook al zouden er meer in hun werken worden gevonden, telkens zal er een slechts tijdelijke, momenteele oorzaak zijn aan te wijzen, en van een gebruik is geen sprake. Maar juist dáárdoor wordt hun belang zichtbaar voor de verklaring van het soort zinswending in het algemeen. Op dergelijke verstrooide plaatsen ziet men kleine gewassen ontkiemen, die later een heel veld kunnen overdekken. We zullen dus, want dit is hier de beste toelichting, die vanzelf uit de groepeering der geboden voorbeelden spreekt, een rij van plaatsen brengen, die steeds meer naderen tot een eenigszins veelvuldig en soms zelfs doorloopend gebruik. Van een patrijs, die, onder een bevroren sneeuwlaag begraven, zich wil bevrijden, leest men in ‘Buiten’ van 3 Aug. 1918 het volgende, vertaald uit het Engelsch: Toen het daglicht sterker werd, kon hij zien, dat al zijn pogingen niet tevergeefs geweest waren, want er was een lichte plek boven hem in de buurt, en ging hij zwakjes door met pikken. Ook hier is tusschen twee op de bijw. bijzin ‘toen.. werd’ volgende gelijkwaardige geïnverteerde zinnen een nieuw element, en wel een heele zin geschoven. Ons stijlgevoel zou na de uitweiding over de lichte plek een vaster rustpunt wenschen; wellicht is deze, van logischgrammatisch standpunt zéér onberispelijke zinsbouw juist wel ontstaan, doordat de vertaler zich extra rekenschap heeft gegeven dat hij goed schoolsch werk zou leveren. In een doodsbericht van Robert Peary zegt het Utrechtsch Dagblad van 21 Febr. 1920: Omstreeks 1890 begonnen zijn ontdekkingsreizen en maakte hij zich van dat oogenblik verdienstelijk voor het Noordpool-onderzoek. ‘Omstreeks 1890’ geldt tot op zekere hoogte ook wel voor de tweede zin na en, doch hierbij was de nadere tijdsbepaling: ‘van dat oogenblik’, die de eerste aanvult, noodzakelijk. Ze laat echter na zelfstandig weer aan 't hoofd te treden van de zin, waarop ze betrekking heeft. Van eenigszins andere aard is het volgende: En zóó, dus op de eenig-juiste manier beschouwd, behooren alle verzen van Hélène Swarth en inzonderheid deze ‘Late Liefde’ tot het allerbeste en schoonste wat er thans in Nederland in dichtmaat wordt geschreven en mag ons volk zich gelukwenschen dat het zoo'n... dichteres bezit (Nieuwe Rotterdamsche Courant, 10 Oct. 1919). De inversie na en zou desnoods te rechtvaardigen zijn als veroorzaakt door zóó, wanneer de inschuiving ontbrak. Deze echter, een | |
[pagina 73]
| |
nadere explicatie van zóó, geldt eigenlijk alleen voor het behooren van H.S.'s verzen tot het allerbeste en het woord zóó heeft dus twee verschillende beteekenisinhouden, maar tweemaal dezelfde uitwerking. Men ziet dus, er is tevens contaminatie in het spel. De contaminatie, het syntactisch gelden van één rededeel voor twee verwante begrippen, die feitelijk door twee aparte rededeelen kunnen en gewoonlijk worden weergegeven, is een belangrijke oorzaak voor de inversie in de volgende voorbeelden: Op dezen post werd door de lieden der rekening de aanmerking gemaakt, dat men in vorige rekeningen niets daarvan vond en verzocht men bewijs van het oude herkomen (P.C. Molhuysen, Bijdr. Vad. Gesch.2 II, blz. 73). De eerste inversie is volkomen juist. Doch de spitzenbestimmung op dezen post heeft, toen de tweede zin ging volgen, een neven-voorstelling opgewekt, die in een syntactisch anders geaarde wending behoorde te worden uitgedrukt, nl. ‘aangaande dezen post.’ Hoewel latent, heeft de voorstelling geholpen om de inversie in stand te houden. Iets dergelijks vertoont de zin: Juist gisteren zijn de eerste twee beeldjes uit den oven gekomen en haasten wij ons U deze toe te zenden (uit een brief). Naast de geheele zin: ‘Juist gisteren... gekomen’ is in het bewustzijn getreden de volgende: ‘Vandaag zijn de beeldjes klaar’, welke psychologisch van dezelfde waarde is. Deze zin, met name de voorstelling van de tijdsbepaling ‘vandaag’, werkt mee tot de tweede inversie. Maar dikwijls is er geen andere reden voor de afwijkende woordorde te bespeuren dan de saamhoorigheid der beide zinnen, als bijv. in: Meer en meer bleek dan ook de wenschelijkheid van grondig onderzoek en gaf de Utrechtsche rijksarchivaris daartoe in den jongsten tijd een belangrijken stoot (Bijdr. Vad. Gesch.3 X, blz. 147, door J. de Fremery); en in: Hiermede scheen de woede tegen dit geschonden gedenkteeken der Capellen bedaard, en bleef zij omtrent een jaar sluimeren (Van der Aa, Aardr. Woordenboek IV, blz. 702). Bij de tot nu toe aangevoerde samengestelde zinnen was steeds inversie in de eerste zin waar te nemen, en naar anologie daarvan kwam ze ook in de tweede. We bezien nu een andere groep, waarin geen voorafgaande inversie aanwezig is, maar waarin een andere oorzaak telkens valt aan te toonen. Uit een brief: We dachten aan je allen verleden Dinsdag en was ik blij dat het | |
[pagina 74]
| |
een zonnige dag was. De voorstelling die aan de eerste zin ten grondslag ligt had ook kunnen worden uitgedrukt als volgt: Verleden Dinsdag dachten we aan je allen; in dit geval ware de inversie in de tweede zin niet meer dan natuurlijk geweest. De adverbiale bepaling uit zin 1 werkt nu echter als spitzenbestimmung op de tweede. Zoo ook in: Het is anders nu een getob hoor, en zullen we maar weer op beter dagen hopen. Onze Cuba-Mexico-dienst kon in den loop van het jaar wederom hervat worden en werden in het vaarplan Spaansche havens opgenomen (Jaarverslag der Holland-Amerika-lijn). Ik kan me best voorstellen hoe druk U het in dezen tijd hebt en is het met mopperen vrij goed afgeloopen. Dit soort van zinnen is daarom belangwekkend, omdat men er uit kan zien, dat niet alleen de uitgedrukte grammaticale vorm van een gedachte de omgeving beïnvloedt, maar ook die gedachte zelf, afgescheiden van de openbaring ervan in de taal. En ten tweede dat niet alleen een geheele zin de schrijver of de spreker voor de geest behoeft te blijven staan, maar dat een belangrijk element ervan op zich zelf in staat is de omgeving te beïnvloeden. Ten slotte komen we tot de groote massa van gevallen, waar we geen precieze analyse kunnen geven van de oorzaken der afwijkende woordorde. Vooral in koeranten en brieven treft men ze veelvuldig aan, en ik beperk me tot een kleine keus. De machine-installatie wordt vervaardigd door de Kon. Mij. de Schelde en kunnen de ketels met kolen of stookolie gestookt worden. Doets moet een wijle, wegens een kwetsuur, het veld verlaten, en speelt A.F.C. eenigen tijd met 10 man verder. Den volgenden ochtend vroeg wordt de reis voortgezet en hoopt men des avonds te Amsterdam aan te komen. Deze prijs is met inbegrip van accijns en flesch, en is de partij ook in gedeelten te koop. De auto slipte op de tramrails en kreeg de juffrouw zoodoende de auto over zich heen. Opmerking. De schrijver van de laatste zin heeft het besef gehad, dat een zin met zoodoende bizonder dikwijls inversie vertoont, omdat dit woord immers zoo vaak als adverbiale bepaling voorafgaat. Het kan dus zijn dat deze woordorde min of meer mechanisch tot stand is gekomen. Over 't algemeen zullen deze zinswendingen toe te schrijven zijn aan een soort syntactische ‘graphie inverse.’ De schrijver heeft in de meeste gevallen gemeend een dergelijke bouw aan zijn zin te moeten geven, alsof de nazin werkelijk beïnvloed was door een aan 't hoofd gaande adverbiale bepaling. Terwijl | |
[pagina 75]
| |
een logisch denkend mensch twee hoofdzinnen naast elkaar neerschrijft, maakt een minder nauwkeurig persoon uit de omstandigheid, dat de inhoud van zijn tweede zin dikwijls het gevolg is van die in de voorafgaande hoofdzin, de gevolgtrekking, dat die tweede zin dit ook in zijn vorm moet weerspiegelen. En zoo hebben we dus eigenlijk te doen met een hypercorrecte zinsbouw. Een vergelijking met de toestand in de oudgermaansche talen toont het verschil aan, dat er bestaat tusschen het oude hoofdtype II en de afwijkende woordorde in de jongere taal. Alleen aan dit laatste verschijnsel komt de benaming ‘afwijkend’ toe, en veelal zijn voor deze inversie oorzaken aan te wijzen, al berust de groote meerderheid van de gevallen uit de laatste tijd ten slotte zeker op zorgeloosheid. Ook een zekere stijlsoort kan bovendien de afwijkende orde begunstigen, ik meen die van officieele stukken. Wanneer een formule als ‘wordt besloten’ door en aan een voorgaande zin wordt verbonden, dan heeft men een schijnbaar afwijkende woordorde, waarvoor dan ook in geen geval een bizondere oorzaak van psychologische aard valt aan te toonen. Het is evenwel duidelijk dat naar analogie van zulke verbindingen ook in de niet-officieele taal de wending meer algemeen kan worden. Een paar voorbeelden zullen ook dit toelichten. Ik heb genoteerd: De heer Kruijt wordt toestemming verleend tot het houden eener interpellatie over de behandeling van vreemdelingen en wordt besloten deze te houden op een nader te bepalen dag (Verslag Tweede Kamer). Het is aan bestuurders van auto's en rijtuigen verboden om zich met hunne auto's of rijtuigen buiten de aangewezen plaatsen voor de files op te houden en wordt hun in herinnering gebracht de bepaling... (politiemaatregel Amsterdam). Dezer dagen ontvingen wij een groote partij wijn en gelieve U ons even te melden of U hiervan ook eenige voorraad wenscht op te doen (aanbieding van een firma). De prijscourant wordt U toegezonden en verzoek ik U vriendelijk Uw order voor mij te bewaren (idem). Ook bij Afrikaansche schrijvers valt de eigenaardigheid waarmee wij ons hier bezighouden, op te merken, doch niet vaker dan bij Nederlanders. Ik heb de volgende zinnen genoteerd: Loom en lusteloos hang die ding (een paard) voor die kar en moet hy sy uiterste kragte inspan. Die masjieniste kon dit onder in die skip nie uithou nie en het die kaptein hulle beveel op dek | |
[pagina 76]
| |
te kom. Gister is in haar 72ste jaar oorlede die weduwee Chapman en vind die begrafnis môre plaas. De Nieuwe Rotterdamsche Courant heeft meermalen stukken in een soort van Afrikaansch opgenomen als ‘Brieven van Pa’ of ‘Uit mijn Pa zijn Dagboek’. Ieder Afrikaner en ook ieder Nederlander die slechts een korte tijd in Z. Afrika woont, zal dadelijk zien dat dit een kunstmatig taaltje is, en de vreemde spelling zal hij dan nog niet eens in rekening behoeven te brengen. En om aan zijn taal een uitheemsch cachet te verleenen heeft de schrijver opvallend veel de ongemotiveerde inversie gebezigd, in zinnen als: Di dag is machtig(!) warm en zweet hulle banje. Mijn vrouw maak alles alleen op, maar is mijn salaris ook niet banje groot. Al mijn knoopen zit aan mijn broek, onderbroek draag ik niet en is ons kinders nog te klein om met di knikkertjes te speel. Di dag is machtig warm en kom een onweer. Di onweer gaat voorbij en zeg ik voor di notaris di weer mooi geworden is. Waarschijnlijk heeft de bedoeling voorgezeten om de indruk van naïviteit, die het Afrikaansch op vele uitlanders maakt, nog te versterken. Mede hierdoor wordt de onechtheid dezer stukken echter verraden, en we hebben hier een aardig geval, waar een taalkundig onderzoek aantoont dat een letterkundig product niet op oorspronkelijkheid aanspraak mag maken, en erger: dat het een vervalsching is. Stellenbosch. A.C. Bouman. |
|