| |
| |
| |
Uit de tijdschriften.
(November-Desember.)
De Gids. Des.
Ch. M. van Deventer herdenkt met een hartelik woord Gideon Busken Huet, die ‘zijn geboorteland nooit vergat.’ - J.J.A.A. Frantzen bespreekt Nederlands hulde aan Dante. - Onder de Bibliographie schrijft J.C. Bloem met bewondering over de laatste bundel van Karel van de Woestijne: De modderen man.
| |
Groot-Nederland. Nov.
Frans Coenen geeft een belangwekkende beschouwing over Dadaïsme in de letterkunde, naar aanleiding van een boek, door een jonge Vlaming, Paul van Ostajen, geschreven onder de titel Bezette stad. Hij doet een ernstige poging tot waardering van deze kunstrichting, die hij uitvoerig vergelijkt met de impressionistiese stijl van Van Deyssel, Gorter en Ary Prins.
De kunst van de tachtigers stond z.i. veel hoger: de jongste revolutionaire beweging is ‘geen stralende wedergeboorte.’ ‘Het lijkt meer op een droogloopen van het leven, zwaar van een zatte melancholie en versterving.’
| |
Des.
Als Levenswoorden schrijft M.H.J. Schoenmaekers een ‘Woordenboek’, met enige eigenaardige proeven van zeer individueel-bespiegelende synoniemen b.v. aanhooren - beluisteren, aanschouwen - waarnemen, gelaat - aanschijn - aangezicht.
| |
Onze Eeuw. Des.
De Leestafel bevat o.a. besprekingen van H. Roland Holst: Het Offer, Boutens' Liederen van Isoude en E. d'Oliveira's roman Grenzen, alle van Bierens de Haan.
| |
De Beiaard. Nov.
Onder de Verscheidenheden geeft Caesar Gezelle enige Brieven van Thijm aan Guido Gezelle.
| |
Des.
In een opstel Spinoza en Vondel stelt Ph. de Valk O.P. zich ten doel, het bewijs te leveren dat Vondel in de vier eerste Boeken van zijn Bespiegelingen ‘een kritiek op het Spinozisme geeft.’ Hij meent dat Spinoza daarop reeds
| |
| |
in 1663 zinspeelde, toen hij zich onverschillig betoonde voor de ‘meditationes poëtarum’, en neemt aan dat Vondel's bestrijding mede de oorzaak is van ‘het doodvonnis over Spinoza's pantheïsme’, reeds zo spoedig na de dood van de wijsgeer. - Gerard Brom trekt een parallel tussen Alberdingk Thijm en Van Deyssel, naar aanleiding en deels ter bestrijding van Ritter's beschouwing over de geestelike verwantschap van vader en zoon. Met bewondering tekent hij ‘de ongerept reine, kinderlik gave Thijm’; met afkeer de ‘vroegrijpe, vrij uitgeleefde en daarom gauw afgeleefde zoon’, die ‘het wezen met de vorm verwisseld heeft’ en daarom ‘alleen in de vorm zal voortleven.’
| |
Elseviers Maandschrift. Nov.
Carry van Bruggen's Het huisje aan de sloot wordt door Jo de Wit prijzend beoordeeld. D.Th. Jaarsma spreekt een ongunstig oordeel uit over Van Eeden's Roode Lampje.
| |
Des.
Onder de Boekbesprekingen wordt het laatste werk van M. Scharten-Antink, In den vrijen Amerikaan, met veel lof besproken door H. Robbers; J.d.W. veroordeelt Grenzen van d'Oliveira als mislukte navolging van Russiese en onpressionisties-Duitse litteratuur.
| |
Den Gulden Winckel. Des.
Roel Houwink veroordeelt scherp de verzenbundel De Narcis van Ernst Groevevelt, de leider van ‘Het Getij’: ‘de eenige, volkomen “modern”-geörienteerde litteraire beweging in ons land verzandde vóór zij één harer mogelijkheden wist te overzien.’
| |
De Socialistische Gids. Des.
Herman Robbers publiceert zijn lezing over Opvoeding, onderwijs en litteratuur, die hij voor een vergadering van taalleraren hield.
| |
Museum. Des.
C.H.Ph. Meyer beoordeelt zeer uitvoerig de nieuwe uitgave van Huygens' Hofwijck door Eymael en behandelt daarbij een reeks plaatsen die de uitgever anders verklaart of onverklaard laat.
| |
‘Groningen’ (Maandblad) Des.
K. Vos bespreekt in een populair, goed geïllustreerd artikel De Groninger Muiderkring, d.w.z. de kring die de onbeduidende dichter en schrijver Johan van Nyenborgh op zijn ‘hofstede’ ontving. Na enige
| |
| |
proefjes uit zijn werk wijdt de schr. de meeste aandacht aan Sybille van Griethuysen, in haar tijd beroemd als dichteres, die met de predikant Sibrandus samenwerkte.
| |
Tijdschrift voor Taal en Letteren. Nov.
F. Buitenrust Hettema besluit zijn voordracht Over oud-friese letterkunde, die meer handelt over wat eens bestaan moet hebben dan over hetgeen bewaard is. Een dergelijke reconstructie heeft ongetwijfeld waarde, omdat wij daardoor overtuigd worden van de betekenis van een oude kultuur, waar men die door gebrek aan bronnen niet zou vermoeden. - H. Linnebank behandelt onder het opschrift Naar het Nederlanderschap een aantal gevallen van zogenaamde volksetymologie in Brabantse volkstaal. - J. Witlox antwoordt bevestigend op de vraag Is Vondel's ‘Hollantse transformatie’ of ‘Op de waegschael van Holland’ een heldendicht? tegenover Te Winkel's mening dat ‘de dichter eenvoudig vertelt alsof de zaak hem niet aanging.’ - L.C. Michels bespreekt de studie van Von Winning over Johan de Brune de Oude en geeft daarbij een bibliografiese aanvulling.
| |
Neophilologus. VII, afl. 1.
R. Priebsch wijst in Ein Beitrag zu den Quellen des Esmoreit op een zeldzaam volksboek, Joncker Jan uut den vergiere (waarvan hij een uitgave voorbereidt), teruggaande op een ridderroman, die inderdaad de kern van het Esmoreit-verhaal bevat, gelijk uit verschillende aanhalingen overtuigend blijkt. Ook aan Valentijn en Nameloes zijn trekken ontleend. Het spel is dus ‘ein Sammelsurium von längst vorhandenen und literarisch oft verwendeten Motiven.’ - In een bespreking van Meillet's opstellen Linguistique historique et linguistique générale ontwikkelt D.C. Hesseling enige bezwaren tegen zijn geslachtstheorie, die meermalen met de feiten in strijd komt.
| |
Germanisch-Romanische Monatsschrift Heft 9-10.
Rudolf Blümel schrijft een artikel: Ist die Grammatik im Recht, oder die Sprache? waarin hij de oude opvatting van de spraakkunst als een ‘Regelbuch’ bestrijdt.
| |
Dietsche Warande en Belfort. Nov-Des.
Uit de geschiedenis onzer Middeleeuwsche Letterkunde noemt J. van Mierlo zijn belangrijke Hadewijch-studie, die hij op het Mechelse filologenkongres voordroeg. Hij meent de geheimzinnige Hadewijch
| |
| |
teruggevonden te hebben in een naamloze vrome van wie Thomas van Cantimpré visioenen verhaalt, o.a. in zijn Biënboec. Daardoor wordt zijn opvatting versterkt dat Hadewijch te zoeken is ‘te midden van de extatische begynenbeweging uit de eerste helft der dertiende eeuw.’ Na voortgezet onderzoek vond hij te Nijvel een ‘beata Helwigis’ als begijn, die als een heilige begraven werd, en die na 1258 en vóór 1268 overleden moet zijn. Ook dit is in overeenstemming met de vroegere konklusie dat Hadewijch na 1270 niet meer geschreven kan hebben. - Onder het Boekennieuws warden door D.W. de Heldere Gezichten van Em. de Bon met ingenomenheid besproken.
| |
Vlaamsche Arbeid. Nov.
Herman Poort geeft zijn ‘toespraak’ ter nagedachtenis van Jan van Beers; A. Geerebaart S.J. een kongresvoordracht Iets over het vertalen, in 't biezonder van de klassieke schrijvers. - In de Kroniek over Nederlandse Letterkunde beoordeelt Karel van den Oever Vlaamsche romans van Felix Timmermans, Stijn Streuvels en Paul Kenis.
| |
Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie. Julie.
Een voordracht van Amaat Joos over De volksraadsels in de school geeft veel meer dan de titel belooft: men vindt er een leerzame en uitgebreide studie over die raadsels met tal van aardige voorbeelden. - Leonard Willems bestudeerde Het Volksboek ‘Van den Thien Esels’. Hij ontdekte dat dit boek van 1558 terug moet gaan op een oudere druk van ± 1525 en dat er refereinen in voorkomen die men ook vindt in de gelijktijdige bundel van Jan van Doesborch. - Edw. Gailliard vervolgt de reeks Kleine verscheidenheden.
| |
Aug.
Maurits Sabbe putte uit de archieven van het museum Plantijn een bijdrage over Vondel, Balthasar Moretus II, Leonardus Marius en Hendrik Barentsen. De laatste, een Amsterdamse drukker, was de bemiddelaar tussen Vondel en Balthazar Moretus II, die met de jonge Joost en met Anna kennismaakte. Ook Marius blijkt een goede vriend der Moretussen geweest te zijn. - Dezelfde schr. hield een herdenkingsrede Bij de 400ste verjaring van L. Guicciardini's geboortedag. Deze Italiaan, wiens werk in 1612 door Cornelis van Kiel vertaald werd, is de verheerliker geweest van Antwerpen en van al de Zuid-Nederlandse gewesten.
C.d.V.
|
|