De Nieuwe Taalgids. Jaargang 16
(1922)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKroniek en kritiek.Onzuivere terminologie en begripsverwarring.Meermalen hebben wij er op gewezen, tot hoeveel begripsverwarring de term ‘schrijftaal’ aanleiding kan gevenGa naar voetnoot1). Op gevaar af, dat men ons verwijt een oud stokpaardje te bestijgen, willen we dit nog eens aantonen in een artikel dat de bekende germanist Prof. J. Mansion van Luik in De Dietsche Warande en Belfort (Okt. 1920) schreef ter bestrijding van onze Mechelse kongresvoordracht over Het belang van spellingvereenvoudiging voor Zuid-Nederland. Op blz. 311 staat: ‘Wie zou durven beweren dat in de psyche van een modernen ontwikkelden mensch de schrijftaal geene andere rol speelt dan die eener gebrekkige voorstelling van de spreektaal?’ Door het beroep op Van Ginneken blijkt dat hier gedacht is aan de gezichtsbeelden, die deel uitmaken van de woordvoorstellingen. Op dezelfde blz.: ‘Er bestaat eene schrijftaal en ook zij heeft hare kracht, hare welluidendheid.’ In verband met het laatste woord kan hier niet gedacht | |
[pagina 56]
| |
zijn aan de klanksymbolen, maar aan de klankenreeksen zelf. Bedoeld is dus b.v. de even te voren genoemde taal van Gezelle of Jacques Perk, die de meerdere is van de alledaagse ‘spreektaal’. Op blz. 312 (onderaan): ‘Waar geene eenheid van spreektaal bestaat, daar is de eenheid van schrijftaal het hoogste goed.’ Wie deze zin in het verband van de gehele alinea leest, waar o.a. gesproken wordt van de Duitse en de Italiaanse taaleenheid, zal begrijpen dat hier gedoeld wordt op wat de Duitsers meestal ‘Schriftsprache’, maar wat Paul liever ‘Gemeinsprache’ noemt. Al is het waar dat een dergelijke nationale eenheidstaal in brede kringen meer bestaat in ‘de eensgezindheid van het streven dan in de uiterlijke gelijkvormigheid van de spraak’, die taal bestaat dan toch als spraak en niet alleen op papier! Twee bladzijden verder (blz. 314) leest men dan ook met verwondering: ‘In Holland is dus (door de vereenvoudigers) de eenheid van schrijftaal gebroken.’ De tegenstrijdigheid wordt alleen opgeheven, als men hier bij ‘schrijftaal’ denkt aan de schriftelike aanduiding van die onveranderd gebleven ‘Gemeinsprache’. Een dubbele betekenis schuilt onder de term op blz. 315: ‘Het principe van het Kollewijnisme is dat de schrijftaal altijd en in alles de spreektaal als hare norma moet volgen.’ Daaruit kan men lezen dat spelling foneties nauwkeurig dient te zijn, maar evenzeer dat alledaagse stijl norm voor het schrijven is. In beide gevallen is het ‘principe’ onjuist weergegeven, want het ‘Kollewijnisme’ verlangt geen zuiver-fonetiese schrijfwijze en erkent velerlei stijl die niet op het alledaagse spreken gegrond is. Raadselachtig is ook de uitspraak dat de taaleenheid tussen Noord- en Zuid-Nederland ‘thans alleen in de schrijftaal bestaat’ (blz. 321). Op het kongres te Mechelen waren verscheiden Noord-Nederlanders getroffen door het feit dat onder de jongere Vlamingen vaak voortreffelik algemeen-Nederlands gesproken werd. Even raadselachtig is nog de ontwikkelingsgang die Mansion zich voorstelt: ‘Is (later) de eenheid die thans alleen in de schrijftaal bestaat, eens ook verwezenlijkt in de levende spreektaal, dan zal het heel gemakkelijk, heel eenvoudig worden de schrijftaal dichter bij het gesproken woord te brengen.’ | |
[pagina 57]
| |
Zulk een terminologie doemt elke gedachtenwisseling bij voorbaat tot onvruchtbaarheid. Mijn bezwaar geldt nl. niet alleen de term ‘schrijftaal’, maar ook termen als ‘Beschaafd’Ga naar voetnoot1), ‘Kollewijnisme’, ‘het gevoel voor de geslachten’ (waarbij de buiging en de voornaamwoordelike aanduiding ten onrechte vereenzelvigd worden) en ‘uitspraak’. Wat is b.v. ‘zuiver Vlaamsch met algemeen Nederlandsche uitspraak’?Ga naar voetnoot2) Hoe komt het nu, dat een zo scherpzinnig geleerde als Mansion, die in zijn studieën over Namenkunde zich onderscheidde door kritiese voorzichtigheid, zich zozeer in vage termen liet verstrikken? Voor een klein deel waarschijnlik door de welbekende geprikkeldheid bij alle tegenstanders van spellinghervorming, maar voor het grootste deel doordat hij zich in de problemen niet voldoende ingedacht heeft. Het Franse begrip van een gecentraliseerde uniforme taal past niet voor onze Nederlandse toestanden. De eenheid die wij nastreven, kan niet anders zijn dan eenheid-in-verscheidenheid. Daarbij kan de studie van Engelse en Duitse taalverhoudingen licht geven. Een schijn-eenheid op papier - die medewerkende factor, maar nooit einddoel kan zijn - mag ons niet blind maken voor het eerst-nodige: de stevige grondslag die alleen de eenheid van een algemeen-beschaafd gesproken taal kan bieden. De verbreiding van deze in beperkte kring in Zuid-Nederland reeds bestaande taal is een hoogst aktueel vraagstuk: met grote ingenomenheid vernamen wij, dat de Antwerpse Vereniging voor beschaafde Nederlandse uitspraak weldra zal herleven. De opvatting dat het Zuid-Nederlands Beschaafd van de toekomst - al richt het zich naar het Noord-Nederlands Beschaafd als norm - op alle punten van grammatika en woordkeus zal moeten overeenstemmen met de familiare omgangstaal van het Noorden, berust weer op een misverstandGa naar voetnoot3). Maar het blijft voor mij vaststaan, dat de Vlaming de ont- | |
[pagina 58]
| |
wikkeling van een algemeen-Nederlands - bestaansvoorwaarde van een eigen beschaving - in de hand zal werken, door nu reeds de vereenvoudigde schrijfwijze te bevorderen of ten minste voor te bereiden, met behoud van eigenaardigheden als de voornaamwoordelike geslachtsonderscheiding en wellicht enkele den-vormen. Verlies van de kunstmatige buiging kan ook voor de ontwikkeling van onze taal in het Zuiden niet anders dan winst betekenen. C.d.V. |
|