De Nieuwe Taalgids. Jaargang 16
(1922)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBerichten over Afrikaans, Hottentots en Portugees.In het September-nummer van het Afrikaanse tijdschrift ‘Die Huisgenoot’ publiceert W. Blommaert een in de archieven te Kaapstad gevonden bericht, dat van groot belang is voor de geschiedenis van het Afrikaans. 't Is genomen uit het joernaal van H.A. van Rheede, Kommissaris-generaal van de Oost-Indiese Kompagnie, die in 1685 drie maanden aan de Kaap vertoefde, en luidt als volgt: ‘Het is seker dat als men haer [n.l. de Hottentotten] sal oordeelen aan dat uyterlijke, niet goets kan werden gegist, maer hebbende een grondigh onderwijs van haer leven en gedachten men haer anders sal bevinden, 't welck niemand hebben kan dan die haer taele verstaet en sprekende door vragen en antwoorden eerst bequaem soude wesen dat volck te konnen recht beschrijven, hoedanige aan de Caep onder d'Ed. Compagnie niemand is. Hier is een gewoonten onder al ons volck dat | |||||||
[pagina 15]
| |||||||
lerende dese inlanders de Nederduydsche spraek en dat deselve die op haer manieren seer krom en bij nae onverstandelyk spreken, soo volgen de onse haer daer in nae, ja soodanigh de kinderen van onse Nederlanders haer dat mede aanwendende een gebroken spraek gefondeert werd die onmogelyck sal wesen nae de hand te verwinnen, veel min onder de Hottentots de Duydsche tale in te voeren, daer het deselve niet en gebreekt aen bequaemheyt, sprekende alle woorden prompt uyt, sonder eenigh gebreck, indien men haer die wel voorsegt, waer omtrent wel nodigh was wat meer agt geslaegen wiert’. Blommaert maakt hieruit deze gevolgtrekkingen:
Blommaert herinnert eraan dat Van Rheede 'n man ‘van grote opmerkingsgawe en wetenskaplike aanleg’ was en zegt dan: ‘Opmerklik is dit dat hy die toestande aan die Kaap nie vergelyk met dié in Oos-Indië nie, wat hom uit jarelange verblyf aldaar in diens van die Kompanjie tog uitstekend bekend was. Hy staan hier blykbaar voor 'n nuwe vraagstuk... Lê dit dan nie voor die hand om te veronderstel, op grond van sy mededeling, dat in die oorsprong van Afrikaans die oorname van die gebroke Hollands van die inboorlinge deur die koloniste die allereerste en vernaamste faktor gewees het nie? En dat die ander faktore wat deur verskillende skrywers genoem is, soos invloed van Maleis-Portugees, of gebroke Portugees, of Frans, of Duits ens., slegs as latere en bykomende oorsake moet besk ou word, wat die reeds begonne proses kom verhaas het?’ Ook over 't Portugees brengt Blommaert enkele mededelingen. We weten reeds uit de studieën van Prof. Hesseling en de persoonlike getuigenis van de heer von WiellighGa naar voetnoot1), dat er van het begin van de nederzetting in 1652 af tot het midden van | |||||||
[pagina 16]
| |||||||
de negentiende eeuw, gekleurden - vooral slaven - en blanken aan de Kaap geweest zijn, die Portugees konden verstaan en spreken. Wie daarvoor nog bewijzen nodig heeft, kan ze vinden in de door Blommaert aangehaalde proklamaties van 20 Junie 1817 en 26 November 1824, waarin de Engelse goeverneur, Lord Charles Somerset, bevel geeft ‘[to] explain or cause to be explained to such slaves so assembled in the Dutch and the Portuguese languages, the full meaning of this Proclamation, so that none may remain ignorant thereof.’ Een andere en zeer belangrijke vraag is echter, hoe verbreid 't Portugees geweest is. Prof. Hesseling is van mening dat ‘'t Maleisch-Portugeesch daar [n.l. aan de Kaap] zeer algemeen verspreid was.’ Dr. Bosman heeft deze mening sterk bestreden. De historicus Blommaert verwijst nu naar een bron, die o.i. juist in een richting, tegenovergesteld aan de door hem aangegevene, belangrijk is. 't Is een beschrijving van een ‘Reis na Siam, gedaan door den Ridder de Chaumont, gezant van zyn Allerchristelykste Majesteit aan den Koning van Siam. In 't Fransch beschreeven door den Vader Guy Tachard, Reisgenoot van den gemelden Gezant; En uit die taal, in 't Nederduitsch gebracht door G.V. Broekhuizen’, (Amsterdam, 1687). In 't jaar 1685 zond de Franse koning n.l. een gezant naar Siam en gelastte 6 Jezuïeten-priesters mee te gaan, om de missie in China te versterken en sterrekundige observaties te doen. Aan de Kaap troffen ze de Kommissaris-Generaal van Rheede tot Drakenstein aan, met wie in 't Portugees werd gekonverseerd. ‘Wy waren’, heet het, ‘Uitsteekend verwonderd over zo veel beschaafdheid aan de Kaap te vinden, en noch veel meer over alle de beleefdheden en tekenen van vriendschap die wy 'er in dit eerste bezoek ontfingen.’ Hun werd een observatorium in de Kompagniestuin afgestaan om hun sterrekundige waarnemingen te doen en van deze vriendelikheid maakten ze het onbescheiden gebruik, de Katholieken heimelik de biecht af te nemen. Tijdens hun verblijf in de tuin vond er een voorval plaats, de beschrijving waarvan Blommaert aanhaalt omdat ze ‘die bewys lewer dat 'n soort gebroke Portugees aan die Kaap reeds vroeg versprei was, nie alleen onder die offisiële klas of onder die slawe soos soms beweer word nie, maar selfs onder die inboorlinge.’ Ze luidt: ‘Toen wy in den tuin der Maatschappy waren, kwam een der voornaamsten [n.l. van de Hottentotten], ziende de vriendschap welke de Hoofden der | |||||||
[pagina 17]
| |||||||
Hollanders ons betoonden, in het Observatorium; en hebbende daar de Vader de Fontenay ontmoet, aanbood hij hem twee Oranjeappels, zeggende tegen hem in 't Portugees: Reverendo Padre, Géral dos Ottentots, à vossa Senhoria: geevende daar mee te kennen, dat zijn Kapitein en Natie ons de blijdschap, welke zy wegens onze komst hadden, wilden betuigen’ (p. 67). Dat er Hottentotten waren, die een weinig Portugees kenden, kan niemand betwisten. Dat de kennis van die taal onder de Hottentotten verspreid was, wordt door deze passage allerminst bewezen. We komen hier slechts te weten, dat één Hottentot bij deze gelegenheid enkele Portugese woorden gebruikte. Wie is die Hottentot geweest? - Waarschijnlik de tolk Doman, die evenals zijn voorganger Herry, naar de Oost geweest was. Of misschien is er onder de Hottentotten die door de Engelsen naar Bantam waren gevoerd, één geweest die naam had gemaakt onder zijn rasgenoten als ‘taalgeleerde.’ Is 't 'n Hottentot geweest, die nog geen zeereis had gemaakt, dan kan men zich moeilik voorstellen, dat hij - zelfs met enige kennis van 't Portugees - uit zijn eigen geweten zou hebben, dat hij de Roomse geestelike moest toespreken met ‘Reverendo Padre.’ Zo iemand zal dan toch verplicht geweest zijn bij een ‘geleerde’ slaaf te informeren, hoe hij zich moest uitdrukken en dan de gehoorde klanken zo goed mogelik na te stamelen. Daartoe bestond dan ook alle gelegenheid, want het slavenlogies was vlak bij. ‘Voor aan in den Tuin heeft men een groot Huis getimmerd, daar de Slaaven der Maatschappy hun verblijf in hebben, welcke, na men zegt, ten getale van vijf honderd zijn, waar af een gedeelte gebruikt word tot den Tuin te bouwen, en de rest tot d'andere noodzaakelijke arbeiden’ (pp. 49-50). Welke veronderstelling we ook al aannemen, in geen geval kunnen wij eruit afleiden dat 't Portugees onder de Hottentotten als groep verspreid was. Komen we dus uit deze reisbeschrijving zeer weinig te weten over de verspreiding van 't Portugees onder de Hottentotten, dan geeft ze ons aan de andere kant een zeer duidelike verklaring over mensen die geen Portugees kenden. Deze verklaring, die wij als van het grootste belang beschouwen en waar Blommaert verzuimd heeft melding van te maken, zouden we graag onder de aandacht van belangstellenden willen brengen: ‘Naauwelijks hadden wy bezitting van ons klein Observatorium genomen, of de Katholijken van deze Colonie, die 'er in een | |||||||
[pagina 18]
| |||||||
redelijk groot getal zijn, wierden 'er af verwittigd, en betuigden er een zeer groote blijdschap over. Zy kwamen 's morgens en 's avondts heimelijk by ons. Daar waren 'er van allerhande Landen en Staaten, Vryen, Slaaven, Franschen, Duitschers, Portugeezen, Spanjaarden, Nederlanders en Indiaanen. De geenen die zich niet anders konden uitdrukken, vermits wy hun taal niet verstonden, vielen op de kniën, en namen onze handen om ze te kussen. Zy trokken Paternosters uit, en namen Medalien van hun hals, om te toonen dat ze Katholijken waren. Zy schreiden, en klopten op hun borst. Deze taal van 't hert, veel beweegelijker als alle de woorden, trok ons de traanen uit d' oogen, en verplichtte ons deze arme lieden, welken de liefde van Jesus Christus ons deed aanmerken als onze broeders, t' omhelzen. Wy vertroostten hen zo goed als 't ons mogelijk was; vermaanende hen altemaal, in het geloof van Jesus Christus te volharden, hun Meesters met onderdaanigheid en getrouwheid te dienen, en hun leed met geduld te draagen. Wy bevalen hen voornaamentlijk, hun gewisse des avondts t' ondertasten, en de Heilige Maagd te eeren, als de geene die hen meer genaden kon verwerven om Christelijk te leeven, en zich voor de Kettery te behoeden. Die Fransch, Latijn, Spaansch, of Portugeesch spraken, wierden gebiecht. Men bezocht de zieken in hun huizen, en in het Gasthuis’ (pp. 58-59). Daar de schrijver zich zo duidelik uitlaat over degenen, alleen reeds onder de Katholieke bevolking, die geen Portugees of andere Romaanse talen kenden, hoeven wij er niets aan toe te voegen. Over Batavia legt hij een heel andere getuigenis af: ‘Daar zijn vier kerken; twee daar men alle Zondagen in 't Hollandsch predikt, een in 't Kasteel en d' andere in de Stad; een darde daar men 't in 't Portugees doet, 't geen de gemeenste taal des Landts isGa naar voetnoot1); en de vierde is voor de Franschen, welke al een redelijk getal uitmaaken’ (p. 116).
Utrecht. J.J. le Roux. |