De Nieuwe Taalgids. Jaargang 15
(1921)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeoordelingen.Joan de Brune de Oude. Een Zeeuwsch Christen-Moralist uit de Zeventiende Eeuw door C.H.O.M. von Winning. (J.B. Wolters, Groningen - Den Haag, 1921).Dit proefschrift werd niet bekroond door een promotie. Het bleef onvoltooid; een te vroege dood nam de schrijver weg. De uitgaaf, bezorgd door Prof. De Vooys, verschijnt met een ‘In Memoriam’. Doch met die uitgaaf werd gezorgd dat de vrucht van een ernstige studie voor de litteratuurwetenschap niet verloren ging. Een Inleiding, behelzende een overzicht van de positie van Zeeland en van de geestelike geaardheid der Zeeuwen ten opzichte van Holland en de Hollanders, gaat aan de nadere behandeling van 't onderwerp vooraf. De stof is verdeeld als | |
[pagina 310]
| |
volgt: I. De Brune als lid van een regentenfamilie; II. De Brune als Calvinist en stichtelijk schrijver; III. De Brune als Humanist; IV. Opmerkingen over De Brune's poëzie en proza. Zijn beschouwingen over stijl. Wat deze laatste opmerkingen betreft, De Brune is vooral prozaschrijver. Zijn gedichten zijn minder belangrijk. Zij bestaan uit wat gelegenheidswerk, raadsels, emblemata en berijmde spreuken en spreekwoorden Langzamerhand ziet hij er van af. In de prozastijl echter heeft hij zich levenslang geoefend. ‘Goed schrijven is goed spreken: de lezer moet men zich voorstellen als hoorder’. ‘Hiertoe wordt vereischt diepgaande studie en navolging van grote auteurs’. Geest en pittigheid vond hij bij de klassieken; kortheid en kracht is zijn eerste eis; een andere eis is eenvoud; hij waarschuwt dan ook tegen de gezwollenheid van zijn tijd. Zijn kunst komt tot rijpheid in de Emblemata en het daarmee verwante Bancket-werk: een genre dat geheel met zijn geaardheid strookt en dat hij naar zijn opvatting vervormde. Zijn oorspronkelikheid, die in de Sielgerechten niet overal vrij is van gekunsteldheid, ontwikkelt zich het sterkst in zijn Bancket-Werck, naar inhoud en stijl het rijpste geschrift van De Brune. Ook beweegt hij zich hier met grote vrijheid tegenover de stof. Daardoor heeft hij ruimte voor een weloverwogen inkleding. Zo geeft hij echte stijl-oefeningen, zonder eenheid van bewerking; en deze eigenaardigheid maakt dat verschillende stemmingen in het werk weerspiegeld worden. Soms komt hij tot techniese kunststukjes, waarin het streven naar uitstalling van taalweelde (in een stortvloed van woorden en spreekwoordelike uitdrukkingen of in keur van nieuw-vormingen) merkbaar is, maar waarin binnen de beperkte kring van zijn talent, het beste bereikt is, en zijn eigenaardige stijl tot volle ontwikkeling is gebracht. In de vorm en naar de inhoud, blijkt, dat wij in De Brune een echt vertegenwoordiger van onze nationale Renaissance hebben te zien. Een kernspreuk wordt gedompeld in de wijsheid der Hebreeuwen en der klassieken, en door 't kristallijnen vocht spelen de zonnestralen van zijn Zeeuwse geest. De overvloed van kennis waarborgt bij de auteur afwisseling; zijn oorspronkelikheid kracht en frisheid; gevoel voor smaak geeft er maat en begrenzing aan. Hij is, wat zijn opvoeding en didaktiese tendensen betreft, te vergelijken met Cats. Doch hij is een veel krachtiger persoonlikheid. | |
[pagina 311]
| |
De Brune is een Christen-Humanist, maar in de eerste plaats een Christen. Zijn werk beweegt zich in de eerste periode van zijn leven dan ook voornamelik in die richting: een spreukenverklaring van Salomo, de ‘Sielgerechten’; een Psalmenvertaling, een verklaring van Salomo's Hooglied. En wilden wij volledig zijn, dan zouden we ook moeten wijzen op de christelik-morele opzet van zijn ‘Grondsteenen’ en zijn ‘Emblemata’. Alleen in de tweede plaats is De Brune humanist. Niet in de eerste plaats; want het Christendom beheerst zijn wereldbeschouwing. Wij moeten ons wel bewust zijn, wat dit betekent. De antieke wereld blijft staan aan gene zij van Golgotha; zij heeft in de Verlossing der mensheid niet gedeeld. De wijsheid der Ouden is dan ook zonder voorbehoud niet te aanvaarden; zij hebben enkel de schemering der tijden gekend; hun licht moet dus getoetst worden aan de volle zonneschijn van 't Evangelie en van de geschiedenis der Kerk. Ieder ziet in, dat bij zulk een inzicht van het doorgronden van het klassieke begrip geen sprake is; onze Christen-humanisten staan dan ook, de een wat meer, de ander wat minder, eclecties tegenover de litteratuur der oudheid; zo de ene helft er van gekozen kan worden ter behartiging, er is ook een deel dat met tegenzin moest vervullen en hoogstens ter waarschuwing aan 't licht kon worden gebracht. Doch een brede tolerantie dekte die onvolkomenheden. Bezwaarlik toch kon hen een verwijt treffen, aan wie het volle licht opzettelik was onthouden. Bovendien maakte eigen tijd en strijd, bij 't zoeken van de Waarheid te midden van zo veel verscheidenheid van lering en getuigenis, tevens toegevend voor hen, die in de Heidense eeuwen met doolleringen hadden moeten volstaan. Ten slotte herkende men in dit gemeenschappelik zoeken één menselik pogen, en waardeerde men, bij alle tekortkomingen, in 't histories beloop der dingen, de mens. Hoe trok niet de verwantschap des geestes, waar 't Stoïes vasthouden aan een leidend levensbeginsel moest vrijwaren tegen een lichtzinnige zelfverzaking. De geestesstemming van een Coornhert, de brede verdraagzaamheid van een Spieghel, van de Hooft's, vader en zoon, staan hier in het volle licht. Wat het Humanisme dan ook voornamelik predikt, is wijsheid; de wijsheid van de enkelen, en de wijsheid van de massa. De grenzen tussen de volken worden uitgewist; de talenkwestie wordt een eis van studie. Ook het genre ontleent | |
[pagina 312]
| |
er zijn vorm aan. De Wereldspiegels der ME. worden Wijsheidsspiegels en geven het aanzijn aan Annotatieën en Anecdoten-verzamelingen; of wel ze werken reflectories in polygoon- opgezette Emblemata en wereldwijze Adagia.
Behoudens zijn besef van de rechten en plichten van een geestelike censuur, is De Brune het doorwandelen van de litteratuur der oudheid een twede natuur geworden. Zijn geweldige belezenheid verzekert hem het ongestoord bezit der Antieken. Hij misprijst kamer- en schijngeleerdheid, maar loopt hoog met de wetenschap die het leven doordringt en de blik verruimt. Zoals bij de meeste Renaissance-mannen, bepaalt zich zijn aandacht voornamelik tot de geschiedenis, het leven van beroemde mannen. Deze mannen bieden hem in zijn wijsheidsbespiegeling steunpunten. Zij worden aangehaald, niet omdat hij zwak staat, maar omdat het grensposten zijn op het wijde gebied van het bespiegelend denken. In zoverre is de tijd vooruitgegaan. De antieke namen zijn niet langer de illustratieve kenmerken van een nieuw verworven bezit, maar wijzen op veroude verwanten van de geest, wier steun tot aan het heden reikt, en waarvan de zin en de draagwijdte door een later hoogstaand geslacht werd ontdekt en herkend. Hoe veel er ook is, dat De Brune kenmerkt als een vertegenwoordiger van de nieuwe tijd, het meest tiepies is hij een Renaissance-man in zijn taal. Trouwens, in zijn taal wordt zijn persoon het sterkst weergespiegeld; zij is onafhankelik, spontaan en vol temperament. Vandaar haar oorspronkelikheid, haar rechtstreeksheid, haar kernkracht. Vandaar ook, dat zij zich langzamerhand wijzigt; in die zin, dat zij hoe langer hoe meer onder de beheersing komt van zijn zelfbedwang. De Calvinist wordt hoe langer hoe meer doordrongen van de Humanist. Op latere leeftijd, in zijn Bancket-Werck, is goed merkbaar, hoezeer zijn ijver verzacht wordt door een bredere opvatting, door een diepe kennis van 't mensenleven. In dit werk en in de Emblemata, heeft hij, als Christen-moralist, om zijn kernachtig en karakteristiek proza, recht op een ereplaats in onze 17de eeuwse letteren.
De proefschrijver heeft in zijn voorgenomen dissertatie over De Brune een ernstig en degelik werk geleverd, dat conscientieus gedocumenteerd is en de kentekenen draagt, dat de | |
[pagina 313]
| |
auteur ook met andere 17de eeuwers en 17de eeuwse kultuur-verschijnselen goed op de hoogte geweest is. Een nauwkeurige Biblographie van De Brune's werken en een overzicht van ‘De Brune's Psalmvertalingen’ besluiten, als Bijlagen, het werk. J.K. | |
Eug. de Bock: Beknopt overzicht van de Vlaamsche Letterkunde, hoofdzakelijk in de 19de eeuw (Antwerpen - ‘De Sikkel’ - z.j.).Met bescheidenheid geeft de schrijver dit beknopte boekje van ruim 100 kleine bladzijden als een ‘nuttige leiddraad’, niet als een ‘doorwrochte studie’. De twee hoofdstukjes over de letterkunde vóór de 19de eeuw zijn te vluchtigGa naar voetnoot1), maar bet overzicht van die eeuw, dat reeds op blz. 19 begint, is goed geslaagd. De schrijver is een man van kennis en smaak, die zich niet alleen in de tijd van Conscience thuis voelt, maar ook de hedendaagse letterkunde met levendige belangstelling volgt. Hoe kort de karakteristieken van hoofdpersonen en stromingen in dit bestek ook moesten zijn, meestal worden de hoofdlijnen met vaste hand getekend. De Noord-Nederlander zal over de levende auteurs menige nieuwe biezonderheid en verrassende opmerking aantreffen. Wij zouden de schr. willen aansporen, na voortgezette studie deze schets tot een negentiende-eeuwse litteratuurgeschiedenis uit te werken. C.d.V. |
|