De Nieuwe Taalgids. Jaargang 15
(1921)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKroniek en kritiek.Is het schrijven van de traditionele buigings-n onverbrekelik verbonden met het spelling-stelsel van De Vries en Te Winkel?De praktijk van het hedendaagse schrijven heeft - gelijk wij vroeger aantoondenGa naar voetnoot3) - deze vraag ontkennend beantwoord. Bestaat evenwel dit verband krachtens wet of regeringsbesluit? Deze vraag kwam ter sprake in het jongste nummer van Vereenvoudiging (15 Aug.), dat de eerste uitkomsten bevat van een onderzoek naar de afschaffing van de buigings-n bij het Middelbaar en Hoger Onderwijs. Een twaalftal scholen (H.B.S., gymnasia en lycea) antwoordden dat de negende regel konsekwent werd toegepast. Sommige docenten, o.a.J.M. Acket, vroegen aarzelend: ‘Die n's horen toch bij de spelling van De Vries en Te Winkel?’ De redakteur schreef naar aanleiding daarvan het volgende:
‘Als leraar heb ik ook steeds gemeend dat het schrijven van de buigings-n onafscheidelik was van de spelling-De Vries en Te Winkel, terwijl ik om taktiese redenen de invoering van | |
[pagina 269]
| |
de V.S. “en bloc” bepleitte. Dat kwam voort uit mijn overtuiging dat onze negende regel in hoofdzaak een spelling-regel is, d.w.z. voorzover het de schrijfwijze den voor de klanken de in het Algemeen Beschaafd. betreft, die ik op één lijn stel met de schrijfwijze het voor ət, een voor ən of het Franse les voor lé. Van de zijde van de “schrijftaal”-voorstanders is dit steeds bestreden: naar hun opvatting tast de negende regel de gangbare grammatica aan. Ongetwijfeld zouden De Vries en Te Winkel, als ze nog leefden, zich op het laatste standpunt stellen. Dat is ook de oorzaak dat in de Grondbeginselen van L.A. te Winkel, herzien door M. de Vries, nergens over de buiging gesproken wordt. Onder de vereenvoudigers heeft vooral Dr. Kruisinga steeds hardnekkig de stelling verdedigd: een bepaalde buiging wordt nergens in de spelregels van De Vries en Te Winkel voorgeschreven, en een grammatica van De Vries en Te Winkel bestaat niet! Stelt men zich op juridies standpunt - en dat doet men als men de vraag stelt of men in botsing komt met een regeringsvoorschrift - dan is voor de opvatting van Dr. Kruisinga veel te zeggen. Nòch M. de Vries nòch L.A. te Winkel heeft een buigingsleer geschreven, maar uit hun eigen praktijk is met stelligheid op te maken wat naar hun opvatting de korrekte buiging in de Nederlandse schrijftaal was. Zij onderscheidden niet alleen de en den, maar evenzeer een, eene, eenen; zijn, zijne, zijnen enz. Wanneer nu de meeste Nederlanders - en zelfs de Nederlandse Regering, voor eigen gebruik! - dit buigingstelsel zo sterk vereenvoudigd hebben, dat het lidwoord een en de possessieven onverbogen blijven, en dus breken met het door Matthijs de Vries gehuldigde systeem, dan zou de Regering alleen dàn een nieuw buigingstelsel kunnen voorschrijven, indien een door de Regering officieel vastgestelde spraakkunst daaraan ten grondslag gelegd werd. Van een Regerings-opdracht om een officiële buigingsleer te ontwerpen is ons niets bekend, en zolang deze niet bestaat, kan men geen konsekwentie ontzeggen aan de opvatting van Dr. Kruisinga. Of het wenselik is dat wij, als in de dagen van Siegenbeek en Weiland, weer naast een regering-spelling een regering-spraakkunst krijgen, daarover zullen de hedendaagse taalkundigen anders oordelen dan de tijdgenoten van Willem I.’ | |
[pagina 270]
| |
Wij zouden daarbij nog kunnen opmerken dat de beide taalgeleerden van wie de tegenwoordige minister een nieuwe geslachtsregeling verwacht, prof. J.W. Muller en prof. A. Kluyver, persoonlik ten opzichte van de buiging een verschillende gedragslijn volgen: de eerste schrijft regelmatig eene, zijne, e.d., terwijl de tweede deze vormen vereenvoudigt, gelijk dat reeds vóór en tijdens De Vries en Te Winkel door toongevende schrijvers geschiedde. Heeft men zich aan die verscheidenheid ooit gestoten? Waarom zou men dan nu tegenover de n-loze vormen onverdraagzaam zijn? Nu de beslissing omtrent dit - voor ons volksonderwijs zo belangrijke - punt hangende is, dienen m.i. alle taalgeleerden en docenten met daden te doen blijken, dat zij een nieuwe kunstmatige geslachtsregeling principieel verwerpen. Dit gaf mij persoonlik reeds aanleiding om in de jongste druk van mijn Historische schets van de Nederlandsche letterkunde (1921), voor schoolgebruik bestemd, alle buigings-n's te schrappen, om bij voorbaat te kennen te geven dat ik elke kunstmatige regeling van het grammaties geslacht ongewenst en onaannemelik acht. C.d.V. |
|