De Nieuwe Taalgids. Jaargang 15
(1921)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |
Bij twee ‘handschriften’ van Frans de Cort.De Vlamingen houden nog van Frans de Cort (Antwerpen, 1834 - Elsene/Brussel, 1878). Meer dan een jolig of weemoedig lied van hem leeft nog op de volksmond. Maar ook van de ontwikkelden heeft hij de belangstelling behouden, om zijn vlotte vertalingen van de ‘Schoonste Liederen van Robert Burns’ (1862), om zijn klinkende ‘Zingzang’ (1866), en vooral om zijn later werk uit de periode, toen hij had leren luisteren naar zijn schoonvader, dichter J.M. Dautzenberg, en zich ontwikkelde tot voorname kunstaristokraat. Ze lezen hem dus graag en sedert 1912 gaat dit gemakkelik. Op de onderscheiden bundels ‘Liederen’ die hij zelf had laten verschijnen, was al niet zo licht meer de hand te leggen, toen in dat jaar 's dichters dochter, Mevr. de Wildeman - de Cort, eindelik de volledige uitgave van zijn ‘Liederen en Gedichten’ bezorgde met ‘een woord vooraf’ van wijlen Prof. Paul Fredericq en een levensschets door Dr. Maurits SabbeGa naar voetnoot1). Menigeen in Vlaanderen was natuurlik in zijn schik met deze statige bundel, die de gedichten herdrukt zoveel mogelik naar kronologiese orde, met opgave van varianten en aanduiding van vroegere verschijning, en daarenboven alle nog verspreide stukken samenbrengt naast die gedichten, die nog in handschrift waren blijven liggen. Onder deze laatste hoort het volgende, dat Mevrouw de Wildeman plaatst tussen twee liederen van 1863: De droom.
Ik heb gedroomd van nachte,
gedroomd 'nen droeven droom:
er wies in mijne gaarde
een rosmarijnenboom.Ga naar voetnoot2)
| |
[pagina 135]
| |
Een kerkhof was de gaarde,
een bloemenperk het graf,
en van de groene boomen
viel kroon en bloesem af.
De bloesems gaarde ik samen
in eene guldne kroeg;
die viel mij uit de handen,
dat zij aan stukken sloeg.
Daaruit zoo vloeiden paarlen
en druppels rozerood.
Wat mag de droom beduiden?
Mijn liefste, zijt ge dood? -
‘Handschrift’ staat hierbij en anders niet. Daarom menen we er te mogen opwijzen, dat we daar de vertaling te horen kregen van een mooi Duits gedicht, waarvan trouwens de vervaardiger niet eens bekend is. We lazen het in ‘Frühling der Herzen in Liebesliedern und Liebesbriefen aller Völker und Zeiten’Ga naar voetnoot1), onder de oudere en niewe Duitse volksliederen, als ‘Der schwere Traum’Ga naar voetnoot2) en weer in ‘Die Ernte aus acht Jahrhunderten deutscher Lyrik, gesammelt von Will Vesper’Ga naar voetnoot3) die het opneemtGa naar voetnoot4) tussen proeven van Ludwig Achim von Arnim en van Eichendorff: Traum.
Ich hab die Nacht geträumet
wohl einen schweren Traum;
es wuchs in meinem Garten
ein Rosmarienbaum.
Ein Kirchhof war der Garten,
ein Blumenbeet das Grab,
und von dem, grünen Baume
fiel Kron und Blüte ab.
Die Blüten tät ich sammeln
in einen goldnen Krug;
der fiel mir aus den Händen,
dasz er in Stücken schlug.
| |
[pagina 136]
| |
Draus sah ich Perlen rinnen
und Tröpflein rosenrot.
Was mag der Traum bedeuten?
Ach, Liebster, bist Du tot?
De Cort's vertaling mag ongetwijfeld zeer trouw heten en best geslaagd, behoudens één enkel vlekje: 't germanisme ‘kroeg’ voor ‘kruik’. We verwonderen er ons niet over: we weten dat onze Vlaming vertalen kón. Bij voortduring leverde hij het bewijs, mede in een aantal ‘handschriften’. Dat hij naar een Duitse tekst werkte, doet evenmin opkijken: hij heeft toch meermaals gegrasduind in Herder's ‘Blumlese aus morgenländischen Dichtern’, b.v., en smeedde zelf wel eens een aardig Duits vers, zoals zijn ‘Bauer und Krähe’Ga naar voetnoot1).
‘Handschrift’ zonder meer stond ook al vermeld bij een ‘Anekdoot’Ga naar voetnoot2), die de verzamelaarster inlast tussen twee gedichten uit het jaar 1856:
Een oude man huwde eene jonge vrouw,
en zeî: ‘Mijn kind, wees mij altijd getrouw,
want, zoo gij 't mij gegeven woord gingt breken,
zou 't hoornenpaar door mijnen grijskop steken.’
Daarop vertrekt de sul - en keert een dag
of tien na datum tot zijn vrouwtjen weder;
maar, wijl hij haar aan 't hartje drukt en teeder
omhelst, zegt zij, met eenen schalken lach,
en ziet hem aan: ‘Zoek andren te bedriegen;
nu weet ik hoe de mans toch kunnen liegen!’
Dit is natuurlik maar een los en luchtig dingetje, een ietsje als een nietsje. Er schuilen in de Cort's werk nog wel een paar van die versjes, die gewaagd, zelfs eens vettig glimlachen. Dit grapje, evenwel, had voor ons toch wat bizonders, of er ‘gallies’ zout over gesprenkeld ligt. En werkelik, een gelijkluidend gedichtje bestaat er in het Frans: Les cornes.
Un bonhomme, époux d'une Agnès,
Contraint d'aller aux champs, la pria d'être honnête.
- Si quelque autre que moi jouit de tes attraits,
| |
[pagina 137]
| |
Il me viendra, dit-il, des cornes à la tête.
- Des cornes? Que dites-vous là?
Revenez comme vous voilà.
J'aime bien mieux être fidèle.
Il part. A son retour, qu'elle trouve trop prompt,
Ne lui voyant rien sur le front:
- Que vous êtes menteur! dit-elle.
In een kleine bloemlezing: ‘Les poètes libertins. - Anthologie de poésies légères du XVe siècle à nos jours.... par Georges Normandy’Ga naar voetnoot1) wordt dit ondeugend stukje op de naam gesteld van Edme Boursault (1638-1701), van wie niet velen méér zullen weten dan de begeleidende biografiese aantekening verklapt: hij was van Mussy-sur-Seine geboortig, vooral bekend als toneelschrijver en om zijn harrewarrij met Molière, schreef o.m. ‘Véritable étude des souverains; Le Mercure galant; Esope à la cour; Esope à la ville; Le prince de Condé’. Met al dat wist hij zijn rijmpje fijner te houden, bevalliger te draaien dan het Vlaams gedichtje, dat nochtans moet worden aangezien als een nabootsing er van, tenzij ze allebei tot een gemeenschappelike bron mochten zijn terug te brengen.
Molenbeek/Brussel. Robert Foncke. |
|