De Nieuwe Taalgids. Jaargang 14
(1920)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 312]
| |
Boekbeoordelingen.Victor De Meyere en Lode Baekelmans: Het Boek der Rabauwen en Naaktridders. Bij dragen tot de studie van het volksleven der 16e en 17e eeuwen. Uitgave van Gust Janssens, Antwerpen 1917.Dat dit aardige boekje, uitgegeven in 1917 (het titelblad van het eerste stuk draagt zelfs het jaartal 1914!), nu eerst op onze boekenmarkt verschijnt, zal wel aan de ontreddering door den oorlog moeten toegeschreven worden. De M. en B. hebben daarin allerlei stukken proza en poëzie bijeengebracht, betrekking hebbende op het leven en bedrijf van het schooiersvolk der 16de-17de eeuw. Zij hopen blijkens de Voorrede ‘een gretig onthaal bij den lezer’ te vinden, omdat ‘het volk van den zelfkant der samenleving in de laatste jaren de aandacht van schrijvers en geleeerden heeft getrokken.’ Dit is, als men ‘de laatste jaren’ wat ruim neemt, inderdaad het geval: zij, die de bronnen van de zoogenaamde volkslitteratuur, vooral der late middeleeuwen, naspoorden, vonden overal op hun weg het talrijke internationale gild der vagebonden: verloopen papen en klerken en zwervende scholieren, het geleerden-proletariaat dier dagen, voorts bedriegers, kwakzalvers, bedelaars tot dieven en schavuiten toe. Vooral in de woestbewogen 15de eeuw, schijnt dit volkje een ware landplaag te zijn geworden. Frankrijk had tijdens de regeering van Lodewijk XI veel te lijden van de beruchte Coquillards, waarmede o.a. François Villon in verbinding moet hebben gestaan. Zoo werd omstreeks het einde der 14de eeuw de streek van den Boven-Rijn geteisterd door een bende ‘Rote und Schwarze’, die er zoodanig huishielden, dat Bazel, Straatsburg en andere steden en Heeren in 1391 een bond tot verweer sloten. Uit dezen tijd dagteekent waarschijnlijk het ‘Basler Ratsmandat gegen die Gilen und Lamen’Ga naar voetnoot1), de bron, waaruit alle latere geschriften van dien aard hebben geput. Het is, zooals de titel aangeeft, een ambtelijk geschrift, dat 24 soorten bedelaars en | |
[pagina 313]
| |
bedriegers opsomt en beschrijft, waarbij zich een proeve van boeventaal en een vocabularium aansluit. Het is, naar het schijnt, aan De M. en B. onbekend gebleven; het Liber Vagatorum uit het einde der 15de eeuwGa naar voetnoot1), door Avé-Lallemant toegeschreven aan Seb. Brandt, door Spiegel aan diens vriend Johann Bergmann von Olpe, volgt het Ratsmandat op den voet, maar voegt er 4 nieuwe types, benevens ‘conclusiones, exempla en notabilia’ bij. Den inhoud van dit boek heeft Pamphilus Gengenbach zeer slordig op rijm gebracht in zijn ‘Bettlerorden’Ga naar voetnoot2). Behalve deze moraliseerende prozageschriften van ambtelijke en burgerlijke zijde hebben wij ook dichterlijke schilderingen van het zwerversleven uit de kringen van het geleerde proletariaat, de ‘scolares vagi’ zelf. Daartoe behooren, wat Nederland betreft, verschillende stukken van de, door de M.d.N.L. in 1899 herdrukte Veelderhande geneuchelyke Dichten, Tafelspelen ende Refereynen (Antwerpen, Jan van Ghelen, 1600), met name de Aernouts-gedichten. Een deel daarvan is tegen het einde der 15de eeuw te Keulen in nederrijnsche vertaling verschenen onder den titel: Der boven orden, zooals ik in mijn uitgave van dezen en twee andere Keulsche wiegedrukkenGa naar voetnoot3) heb aangetoond. Ik stelde daarbij in 't licht, dat deze boevenpoëzie een voortzetting is van de me. latijnsche vagantenlitteratuur; in een opstel over deze laatste (Neoph. V, 76) is dit nog nader uitgewerkt en toegelicht. Het hier aangekondigde boek bestaat uit drie deelen, afzonderlijk gepagineerd, en, wat de twee eerste stukken betreft, met afzonderlijk titelblad (reproductie naar het origineel): 1) Der Fielen, Rabauwen oftder Schalcken Vocabulaer enz. Ghedruct Thantwerpen by Jan De Laet in die Rape. Anno. M.D. Lxiij. (De approbatie van den Censor (blz. 70) is echter gedagteekend 30 Sept. 1547). 2) Kluchtige Calliope, uytbeldende, Den Aert, Eygenschappen, ende manieren der Arme Bedelaeren enz. t'Handtwerpen bij Jacob van Ghelen op d'Eyer-marckt, in den Vogel-Heyn. Anno 1651 (47 blz.). 3. Liederen van Fielten, Rabauwen en Schamele Liefde-Gezellen, gevolgd door een ‘Naschrift’ (84 blz.). | |
[pagina 314]
| |
Het geheel is opgeluisterd met reproducties der oude houtsneden. Het eerste boek bestaat uit een ‘Prologhe’ en vier deelen: 1) een lijst van Bargoensche woorden; 2) een beschrijving van 28 (de Prologhe spreekt van 20!) types van bedelaars en landloopers met eenige ‘exempels’; 3) ‘leeringen en notabilia’, vervolg en aanvulling van het voorafgaande; 4) een opsomming van candidaten voor het ‘Gasthuys’. Het is aan de aandacht der uitgevers niet ontgaan, dat dit boek een ‘getrouwe, ietwat vermeerderde navolging’ van het Liber Vagatorum is, althans wat de eerste drie deelen betreft; no. 4 is een Nederlandsch origineel en ook in de Veelerh. G.D. te vinden achter de Aernoutsgedichten (blz. 126-141). De Duitsche oorsprong van no. 1 - 3 is trouwens voor iederen lezer merkbaar door de namen der bedelaarstypen, als Grantnere, Dutsere, Schleppere, door Germanismen als wandelschap = wanderschaft (blz. 25), en farnder scholier(27). In verband hiermede staat zeker het groote aantal drukfouten. Het is niet duidelijk, of deze uit het origineel zijn overgenomen; zoo ja, dan hadden zij toch verbeterd moeten worden, desnoods aan den voet der blz. Zoo vind ik blz. 23 (Exempel): ‘die was te Olms’ l. Ulm; blz. 24 over de Debisseren, die quasi voor kerken collecteeren: ‘sy versamelen ende brengen dat tot eenen Godtshuyze, dat onder der moesen leyt Muylbrum gheheeten’; l. ‘noesen’ en ‘Muylbronn’. ‘Maulbrunn unter der Nasen’ is de mond, die van de aalmoes gelaafd wordt! Blz. 29 staat ‘met vi pont’ l. twi; blz. 36 ‘Kitsbubel’ i. pl. v. Kitzbühel: 37: bregetzerwalt voor Bregentzerwald; ‘Mansnetus’ v. ‘Mansuetus’; 51: ‘Gensscheerders’ l. ‘Gemsscheerders’. In het 4de deel vindt men niets dergelijks. De Kluchtige Calliope verraadt reeds door den titel, de met Latijnsche citaten doorspekte opdracht aan H H. Armmeesters en de Alexandrijnen der ‘Voor-Reden’ den geleerden Auteur. Het is een lang gedicht van ± 200 zesregelige strofen, in het midden onderbroken door een ‘Liedeken’ over kwade wijven en mannen in het huwelijk, dat de dichter zegt van een paar straatzangers gehoord te hebben. Hoewel van geringe kunstwaarde, is het interessant om de uitvoerige en levendige schildering van de internationale bedelaarstypes, die voor de Groote Processie van O.L. Vrouw te Antwerpen zijn samengestroomd: Walen, Ieren, Engelschen, Spanjaarden, en verder mannen, vrouwen en kinderen van allerlei slag en bedrijf: ware en valsche zieken en verminkten, zigeuners, muzikanten, St. Jacobsgangers, invaliden, mitsgaders studenten uit Leuven en Douay; dat alles wemelt door elkaar en verspert de straten, deuren en portalen. Geheel in den geest van den tijd is het inlasschen van allerlei talen: | |
[pagina 315]
| |
Koeterwaalsch, Fransch, Spaansch, Iersch en - in den mond van den student uit Douay - Latijn. Het is alsof wij de voorheen in nuchter proza beschreven kornuiten nu in levenden lijve voorbij zien trekken. Jammer dat ook hier de typographische uitvoering te wenschen overlaat. Vooreerst is de interpunctie veelal gebrekkig, soms geheel verkeerd, zooals aan het einde der 1ste str. blz. 11 en der 2de str. blz. 16, waar punt voor komma en omgekeerd staat. Ook drukfouten zijn er te veel, en zeer storende: blz. 10 str. 3: net de bloote beene 1. met; blz. 11 str. 1 mer vreest 1. men; blz. 13 str. 3 vloock 1. volck; blz. 14 str. 2: 't kraeghskens 1. kraeghsken; En 'k lagh 1. En 't lagh; blz. 17 str. 1: op ver maer 1. naer; blz. 18 str. 4: Hildalgo 1. Hidalgo; blz. 19 str. 2: vua 1. una; str. 3: ottos 1. otros; blz. 24 heeft de dichter gerijmd songh: ghong, niet ghing! Blz. 32 str. 2: amicis carco 1. careo; str. 3: sumno 1. somno; facculo 1. sacculo; pancos 1. paucos. Voorts 2 maal Donway v. Douway. Maar ook na verbetering van deze feilen is de tekst vaak moeilijk te verstaan, misschien ook bedorven, en waren eenige aanteekeningen wel wenschelijk geweest. Intusschen zijn wij den uitgevers toch dankbaar voor het geschonkene, en hopen, dat iemand zich er eens toe zal zetten, deze soort litteratuur, voorzoover zij op Nederlandschen bodem is gegroeid, te verzamelen en in haar onderlingen samenhang en haar verband met soortgelijke voortbrengselen buitenslands te beschouwen. Utrecht. J.J.A.A. Frantzen. | |
Lode Baekelmans: Oubollige Poëten (Uitgeverij ‘Mercurius’ - Antwerpen - Leiden - 1920).Dit smakelik gedrukte bundeltje, een zestal opstellen met portretten en platen, noemt de schrijver bescheiden: ‘snuffelwerk over Oud-Nederlandsche zelfkantdichters, een uitspanning in verloren uren.’ En hij voegt er bij: ‘Volksleven en menschen uit vroeger tijden, het broze en ijdele levensspel van vreemde sinjeurs is zoo aantrekkelijk.’ De bedoelde ‘poëten’ zijn: Maantje van der Burg, De Neyn, ‘een pierewaaier uit de 17de eeuw’, Jacob Campo Weyerman, Jan Goeree, ‘een snaaksche plaatsnijder’, Gijsbert Tijsens en Jan de Regt. Het is begrijpelik dat de schilder van het Antwerpse volksleven, die zich vroeger tot Van Focquenbroch aangetrokken gevoeldeGa naar voetnoot1), met genoegen in de vergeten dichtbundels van deze rijmelaars snuffelde en er menig aardig trekje, menige tekenachtige biezonderheid uit opdiepte. Als bronnen voor het volksleven zowel als voor de oude volkstaal hebben ze onmiskenbare waarde. C.d.V. |
|