De Nieuwe Taalgids. Jaargang 14
(1920)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |
Eufemisme.In de Nederlandse studieboeken wordt de groep van verschijnselen die men onder de naam ‘eufemisme’ samenvat, meestal stiefmoederlik bedeeld. Zolang men, naar ouderwetse trant, het eufemisme als ‘trope’ bij de stijlleer inlijft, beseft men de diep ingrijpende kracht en de verscheidenheid van motieven niet. Sinds lang heeft het dan ook een belangrijke plaats gekregen in de betekenisleer. In 't biezonder heeft de Deense hoogleraar Kr. Nyrop in zijn Sémantique (1913)Ga naar voetnoot1) in een brede en volledige behandeling deze verschijnselen tot hun recht laten komen. Op zijn voetspoor geven wij hier een beknopte uiteenzetting, grotendeels met Nederlandse voorbeelden toegelicht.
De oorspronkelike Griekse betekenis van eufemisme is: het spreken van ‘goede’ woorden, of liever: het vermijden, uit bijgelovige vrees, van ‘slechte’ woorden, die ongunstige voortekenen bevatten, en vooral bij godsdienstige plechtigheden vermeden moesten worden. Reeds in de oudheid werd het begrip ruimer. Quintilianus definieert: ‘schemata per quae res asperas mollius significant’, d.i. uitdrukkingsmiddelen om aanstotelike zaken op zachtere wijze aan te duiden. Jacob Grimm bedacht daarvoor de term Glimpfwort; Guido Gezelle bezigde het aardig gevonden mijdspreuke. De eerste vraag die men moet stellen om tot een heldere uiteenzetting te komen, is: wat kan de mens bewegen, het rechtstreekse, | |
[pagina 274]
| |
gewone woord op een of andere wijze te vermijden of te vervangen? Bedenkt men niet dat velerlei en zeer uiteenlopende motieven daartoe kunnen leiden, dan loopt men het gevaar - waaraan nòch Scheffler nòch Nyrop geheel ontkomen zijnGa naar voetnoot1) - in elke niet rechtstreekse uitdrukking of in elke verzwijging een eufemisme te zien. Men kan een woord vermijden uit bescheidenheid. In de Camera Obscura komt een geestig, menskundig getekend toneeltje voor, waar vader en moeder Witse, de toekomst van hun knappe zoon besprekend, beurtelings angstvallig het woord ‘professor’ vermijden. Een ander motief is het streven naar originaliteit: dat komt voor bij de man uit het volk, die een nieuwe plastiese aanduiding zoekt, evengoed als bij de kunstenaar, die het afgezaagde woord vermijdt, of een treffendbeeldende uitdrukking vormt. In de gezochte precieuse taal van de zeventiende eeuw werd het vermijden van het alledaagse woord een manie. Weer een ander motief is de zucht om te schertsen en te spotten, die vooral in ongegeneerde volkstaal tot uiting komt. Aanduidend en omschrijvend is ook een geheimtaal, die tot doel heeft voor oningewijden onverstaanbaar te zijn. Eindelik kan onverschilligheid en ruwheid er toe leiden, dat men opzettelik aanstoot geeft. De onverbloemde, verscherpende uitdrukking is dan een bewijs van minachting voor de burgerlike begrippen van fatsoen en zedelikheid. Behalve in de onderste volkslagen vindt men die neiging in bepaalde kringen: schooljongens-, studenten-, soldaten- en matrozentaal. Dit is dus als een reaktie op het eufemisme, en dientengevolge als zijn tegendeel te beschouwen: men gebruikt daarvoor wel eens de term dysfemisme. Wanneer wij ons hier bepalen tot het eufemisme in engere zin, dan kunnen we Nyrop's indeling in drieën volgen: euphémismes de superstition, de politesse, de décence.
De eerste groep bevat eigenlik niet één motief, maar allerlei schakéringen: van primitieve bijgelovige vrees tot oprechte schroom tegenover het heilige, van een redeloze angst voor het schrikwekkende tot een fijngevoelig ontzien van wat ons zelf of anderen zou kunnen deren. Om de diepste wortels van dit verschijnsel op te sporen moeten de ethnologen ons te hulp komen. Over de gehele wereld vindt men bij een primitieve beschaving de eigenaardigheid dat bepaalde groepen | |
[pagina 275]
| |
van woorden ‘taboe’ zijn, d.w.z. dat ze niet uitgesproken mogen worden. Daardoor ontstaan wisselwoorden en onder bepaalde omstandigheden zelfs taboe talen. Bij de Indonesiërs zijn ze meermalen nauwkeurig bestudeerd, maar ook onder Indogermaanse volken vindt men duidelike bewijzen dat er eens dergelijke taboetalen bestaan hebben. In het proefschrift van Dr. Alberta J. Portengen over De oudgermaansche dichtertaal in haar ethnologisch verband (1915)Ga naar voetnoot1) wordt aannemelik gemaakt dat in de dichtertaal van de oude Germanen, evenzeer als in die van de oude Indiërs, omschrijvingen voorkomen van dezelfde aard als bij de Indonesiërs, en juist bij dezelfde groepen van woorden: ze zijn dus zeer waarschijnlik aan oude taboe-talen ontleend. Zelfs nu nog gebruiken de Shetlandse vissers, wanneer ze op zee zijn, een speciale nomenclatuur; ‘voor de meeste begrippen wordt een bijzondere naam gebezigd, o.a. voor mes, geestelijke, kerk, duivel en kat.’Ga naar voetnoot2) SchönfeldGa naar voetnoot3) wees op iets dergelijks in de taal van de Enkhuizer vissers. Ook in hedendaagse jagertaal zijn sporen van taboe-verschijnselen opgemerkt. Het ontstaan van deze taboetalen te verklaren is niet gemakkelik, omdat de mentaliteit van primitieve volken zo moeielik te doorgronden is. Voor een uiteenzetting van de verschillende opvattingen bij Engelse, Duitse en vooral Franse onderzoekers verwijzen we naar de bovengenoemde studie. Daar wordt de nadruk gelegd op het feit dat de taboetalen in verband beschouwd moeten worden met de daarmee gepaard gaande taboe-instellingen: het niet mogen aanschouwen of aanraken van zekere personen of voorwerpen. Vooral geldt dat van personen: ‘de primitief beschouwt zijn naam niet als iets oppervlakkigs, toevalligs, maar als een deel van zich zelf en dit geldt niet alleen voor eigennamen, doch eveneens voor de namen van voorwerpen.’Ga naar voetnoot4) De ethnoloog Lévy-Bruhl zegt: ‘Toucher à un nom, c'est toucher à la personne même ou à l'être dont c'est le nom. C'est lui porter atteinte, violer sa personnalité, ou encore, c'est l'évoquer, le forcer à paraître, ce qui peut présenter le plus grand danger. Il y a donc de fortes raisons de s'en abstenir.’ Eerbied of vrees voor vorsten, voor boze geesten of gevaarlike dieren kunnen dus een woord ‘taboe’ maken. Bij eigennamen vreest men dat boze geesten door het kennen van de naam macht krijgen over de persoon zelf, waarvan | |
[pagina 276]
| |
de naam immers een wezenlik deel uitmaakt. Vandaar de neiging om de ‘eigenlike’ naam te verbergen. Godennamen moeten geheim blijven, omdat men anders door middel van de naam macht over hen zou kunnen krijgen. ‘Le doode is geheel een taboe-wezen’, men raakt hem niet aan, ja verlaat somtijds zelfs het huis waarin hij geweest is; niet alleen het lijk maar zelfs de plaats waar hij begraven is, is taboe.Ga naar voetnoot1) Natuurlik zijn daarmee ook alle woorden die er mee in verband staan taboe. Ziektenamen zijn taboe, omdat men vreest de ziekte op te roepen, of omdat men de boze geest door eerbied vriendelik wil stemmen, of omdat men zijn ‘magische potentie’ vreest.Ga naar voetnoot2) Op jacht spreekt men over dieren niet met hun eigennamen, maar met vriendelike aanduidingen of vleiende namen, om ze gunstig te stemmen, of men spreekt raadselachtig en voor hen onverstaanbaar, opdat ze nergens op verdacht zijn. Uit deze korte opsomming blijkt reeds dat ook bij primitieven niet alle taboe uit één motief afgeleid kan worden, maar dat verschillende ‘animistische en dynamische voorstellingen’ in het spel kunnen zijn. Bij de kultuurvolken zien we duidelike nawerking van dit taboe-zijn, vooral ten opzichte van namen van bovennatuurlike wezens. Het is bekend dat voor de Israëlieten de eigenlike naam van hun god - vermoedelik Jahweh - taboe was: ze spraken van Adonaj, d.i. de Heer, of vormden van de klinkers van dit woord met de medeklinkers Jhwh het woord Jehovah. Evenzo kan het gebruiken van de Heer, Onze lieve heer voortkomen uit een zekere schroom om de naam God uit te spreken. Eufemisties zijn ook de talloze vervormingen van de naam God in aanroepingen, verwensingen en vloeken. Men denke aan de vele oude bastaardvloeken met gans, aan gut, potdorie, gossiemijne, aan het Vlaamse belot, begomme, begottelinge,Ga naar voetnoot3) aan het Afrikaanse gedorie,Ga naar voetnoot4) Jezus werd verminkt tot je, jemine, jasses, jesses, jakkes; sakkerloot en sapperloot kregen wij in reeds onherkenbare vorm waarschijnlik uit het Frans.Ga naar voetnoot5) Naar het Middeleeuwse volksgeloof zijn de namen van God, Maria | |
[pagina 277]
| |
en al wat heilig is, taboe voor de duivel, die met recht de hemelse machten vreest. Aardig komt dat uit in Mariken van Nieumeghen, waar Mariken van haar heilige naam niets mag overhouden dan de m (Emmeke), terwijl Moenen bij voorkeur spreekt van ‘dat wijf metten witten’ (vs. 663), ‘die Opperste’ (683). Zelfs het woord hemel vermijdt hij door ‘van boven’ te zeggen (vs. 644). Dat de gevreesde naam van de Duivel door de mensen liever niet genoemd werd, uit angst voor zijn verschijning, is bekend. Het aantal vervormingen (duiker) en vervangende woorden (drommel, droes, de Boze, Heintje-Pik of Heintjeman enz.)Ga naar voetnoot1) is talrijk. Bij komiese of familiare benamingen als de laatstgenoemde, waarvan de Duitse volkstaal er vele kent,Ga naar voetnoot2) zou men kunnen twijfelen aan de eufemistiese bedoeling. De spreker kan er mee te kennen geven, dat hij allerminst bang is voor de duivel, en zelfs een loopje met hem durft nemen, maar even mogelik is het dat hij, als een groot kind, zijn angst achter overmoedige spot verbergt. Oorspronkelik eufemisties is de Mnl. term die viant of die viant van der hellen, maar door het veelvuldig gebruik was van de eufemistiese kracht waarschijnlik veel verloren gegaan.Ga naar voetnoot3)
Namen van dieren kunnen taboe zijn, wanneer ze als schadelik gevreesd worden. Nyrop wijst er op, dat de oude Romaanse naam voor de wezel, mustela, oudfr. mousteille, plaats gemaakt heeft voor de liefkozende naam belette, eig. de kleine schone (vgl. Hd. Schönthierlein). Belangrijk zijn ook de opmerkingen van MeilletGa naar voetnoot4) over de Indogermaanse namen voor de beer en de slang. Slechts op beperkt gebied hebben die zich kunnen handhaven: de Indogermaanse naam voor de beer (Lat. ursus) ontbreekt in het Slavies, Balties en Germaans, en is vervangen door eufemistiese omschrijvingen als: honingeter, | |
[pagina 278]
| |
brommer, likker, de bruine, terwijl nu de Lappen en Finnen nog spreken van: roem van het bos, oude, trotse honingpoot, harige, breedvoet, enz. Mej. Portengen, die dit verschijnsel met veel voorbeelden behandelt,Ga naar voetnoot1) noemt uit hedendaagse Duitse en Zweedse volkstaal aardige voorbeelden van diernamen (de wolf, de vos, de beer, de slang, de muis) die taboe zijn. Zweedse herdersmeisjes noemen de wolf: goudtand, stille, grijsbeen, en de beer: oude man, goudvoet, grootvader. Nederlandse voorbeelden van dergelijke diernamen heb ik tot nu toe niet opgetekend, maar wellicht zijn ze in onze folkloristiese litteratuur te vinden.
De namen van gevreesde ziekten en van alle voorstellingen die op sterven betrekking hebben, zijn bij primitieve volken taboe. Al is nu onder zogenaamd beschaafde volken het bijgeloof niet uitgestorven, toch gaat Nyrop te ver, wanneer hij deze gehele groep van eufemismen rangschikt onder ‘superstition’, en beweert dat de angst voor ziekte of dood ‘fait de l'homme civilisé un primitif, un sauvage, sujet aux pires superstitions’ (blz. 277). Er zijn hierbij algemeen-menselike motieven in het spel, die bij toenemende ontwikkeling en fijngevoeligheid eer versterkt dan verzwakt worden. Men bedenke dat een woord niet alleen een voorstellingsinhoud heeft, maar ook gevoelswaarde,Ga naar voetnoot2) d.w.z. dat de rechtstreekse aanduiding van een angst- of smartwekkende voorstelling, ook die gevoelens het sterkst wakker maakt. Om eigen gevoeligheid of die van anderen te sparen, zoekt men andere aanduidingsmiddelen. Een moeder, die zich bezorgd maakt dat haar zoontje niet bijtijds van een roeipartij terugkeert, zal niet licht zeggen: ‘als hij maar niet verdronken is!’ maar veeleer: ‘als er maar niets gebeurd is’.Ga naar voetnoot3) Door het uitspreken van het woord ‘verdronken’ zouden scherp omlijnde voorstellingen opgeroepen worden, die haar vage angst plotseling versterkten. In een sterfkamer zal een binnenkomende niet zeggen: ‘is hij al dood’, of: ‘is hij al gestorven’, maar b.v.: ‘is het al afgelopen’. Hij begrijpt dat de woorden ‘dood’ en ‘sterven’ de naastbestaanden een schok zouden kunnen geven, die hij vermijden of verzachten wil. Zulke eufemismen hebben dus met het primitieve taboe niets meer gemeen. | |
[pagina 279]
| |
Duidelike resten van bijgelovig eufemisme zie ik alleen in die gevallen waar een vriendelik klinkende of vleiende naam gekozen is. Evenals de Javanen de pokken noemen ‘de mooie ziekte’, spraken de Middeleeuwers van heilich vier in plaats van dat helsce vier, waarmee de buidziekte belroos bedoeld werd.Ga naar voetnoot1) De Amsterdammers noemden nog in de zeventiende eeuw de pest: de gave godsGa naar voetnoot2); dat doet ons weer denken aan de Arabiese aanduiding van de melaatsheid als ‘de gezegende ziekte’.Ga naar voetnoot3) Afgezien van elk geloof aan het demonies karakter van ziekte, is het dus begrijpelik dat door alle tijden heen de namen van ziekten reeds bij hun eerste benoeming een eufemistiese trek vertonen of door nieuw opkomende eufemismen verdrongen zijn. Op een andere eigenaardigheid kan hier al dadelik de nadruk gelegd worden: elk eufemisme staat aan sterke afslijting bloot. Zodra de ongewone aanduiding navolging vindt en de gewone wordt, verbindt zich de nieuwe term rechtstreeks met al de gevoelens die men juist wenste te vermijden. Noch het Franse malade (uit male habitus = ongesteld), dat Lat. aeger verdrong,Ga naar voetnoot4) noch het Duitse krank (eig. zwak) voor siech, zijn meer als eufemismen te herkennen. In middeleeuwse taal klonken lazers en besiect voor melaatsGa naar voetnoot5) niet meer eufemisties. Evenmin zijn nu beroerte, toeval, krankzinnigheid, kwaal, vallende ziekte, misselik, onpasselik, verzachte termen. Het laatste woord kon hier te lande in de achttiende eeuw, en nu nog in Zuid-Nederland, als eufemisme voor ongesteld gebruikt worden; wij gebruiken het nu alleen, als de maag neiging heeft tot ‘overgeven’. Onwel, ongesteld hebben hun eufemistiese kracht nog niet verloren, maar als ook die gaan afzakken, behoeft men zich niet ongerust te maken: de taalmiddelen om nieuwe eufemismen te vormen zijn onuitputtelik. Het meest tegen afslijting bestand zijn gewoonlijk de vreemde, geleerd klinkende woorden, die aan de vaktaal van de medicus ont- | |
[pagina 280]
| |
leend zijn, en juist daardoor voor de leek iets ‘objektiefs’ hebben, b.v. lepra, epilepsie, phthisis. Toch zien wij in onze tijd dat het woord tuberculose, ter vervanging van tering gebruikt, weer te stuitend ging klinken en voor de letterafkorting tébécé (t.b.c.) moest wijken. Talrijk zijn ook de nieuwe eufemismen voor het te hard klinkende waanzinnig of krankzinnig: zenuwziek, abnormaal, niet goed bij 't hoofd, bij 't verstand, getroubleerd, niet compos mentis, gekrenkt in zijn vermogens enz.Ga naar voetnoot1) Hoe ver dit eufemisme gaat, blijkt uit het feit dat velen liever spreken van een sanatorium dan van een ziekenhuis. Men vraagt ook liever ontslag ‘om redenen van gezondheid’ dan om redenen van ziekte of zwakte.
De eufemismen voor dood en sterven in de verschillende talen zouden het onderwerp kunnen zijn voor een afzonderlike verhandeling. Eufemismen voor sterven zijn o.a. overlijden (in M.E. taal nog gevoeld als: voorbijgaan) heengaan, verscheiden, niet meer zijn, ontslapen, inslapen, de ogen sluiten, de eeuwige rust ingaan, de laatste adem uitblazen, uit zijn lijden zijn. Christelike uitdrukkingen zijn: het tijdelike met het eeuwige verwisselen, het tijdelike zegenen, uit de tijd zijn, in betere gewesten zijn, opgeroepen worden, de weg van alle vlees gaan, naar de hemel (naar onze Lieve Heer) gaan, in vrede (in den Here) rusten, tot zijn vaderen verzameld worden, door God tot zich genomen worden. Deftig-klassicisties: zijn levensdraad is afgesneden, hij heeft de tol aan de natuur betaald. Door schertsend gebruik van vrome of deftige uitdrukkingen kunnen ze hun eufemistiese kracht verliezen, b.v. naar de andere wereld gaan, ter ziele(n) gaan, ad patres zijn. Evengoed als de hier genoemde eufemismen een eigen kleur en eigen gebruiksfeer kunnen hebben, dient men de niet-verzachtende omschrijvingen te schiften: er zijn dan schakeringen waar te nemen van onschuldige scherts tot ruwe spot. Intussen moet opgemerkt worden - evenals bij de duivelnamen - dat achter scherts en spot angst verscholen kan zijn, zodat een schijnbare uiting van onverschilligheid of spot inderdaad soms een eufemistiese kern heeft.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 281]
| |
Eufemismen voor begraven zijn: ter aarde bestellen, uitdragen, wegbrengen, naar zijn laatste rustplaats brengen, onder de groene boompjes brengen (Camera Obscura), de laatste eer bewijzen; voor begraafplaats: Godsakker of dodenakker; voor lijk: het stoffelik overschot, het stoffelik omhulsel, het ontzield lichaam. Eigenaardig is, dat het woord lijk zelf oorspronkelik een eufemisme was, want de oude betekenis is: lichaam. Het oud-Germaanse woord ree - in Mnl. reeroof nog bewaard - is daardoor geheel verdwenen.
Lichamelike tuchtiging, gevangenis- en doodstraf met bijbehorende voorstellingen geven aanleiding tot eufemismen die op de grens staan van de eerste en de tweede groep: angst en schaamte kunnen hier samengaan. Woorden als scherprechter voor beul en terechtstellen voor toepassen van de doodstraf (vgl. Hd. hinrichten) vertonen in hun aard de meeste overeenstemming met de bovengenoemde. | |
II.Eufemisme kan ook de bedoeling hebben om niet door het rechtstreeks aanduiden onze medemens nodeloos onaangenaam te zijn of zelfs aanstoot te geven. Men wordt niet gaarne herinnerd aan lichamelike gebreken of eigenaardigheden die men liever niet zou bezitten. Iemand met een bult heet mismaakt of contrefait, een dove: hardhorig, slechthorend (S.H.), een buitensporig dikke: corpulent of in het bezit van embonpoint. Staring zegt in zijn Jaromir dat Zuster Hille, de roodharige, ‘van kuif wat hóógblond’ was. Om een arme te sparen noemt men hem minvermogend. Ook van een tekort aan verstand wordt men ongaarne beschuldigd: vandaar allerlei eufemismen voor domheid en bekrompenheid. Geheel versleten zijn de oorspronkelike eufemismen idioot en simpel, waarvoor men nu zwakzinnig zegt.Ga naar voetnoot1) In het biezonder bestaat de neiging om wat algemeen zedelik afgekeurd wordt, te verbloemen, ook voor ons eigen gevoel. Door | |
[pagina 282]
| |
een zachtere term te kiezen wil men dan de mening ingang doen vinden dat het eigenlik zo erg niet is. Het verbloemen wordt dan een vergoeliken. Het Nederlands zal wel voor geen taal onderdoen in vindingrijkheid van verzachtende termen voor dronkenschap en een borrel. ‘Hij drinkt’, ‘hij is aan de drank’ zijn al niet meer sterk eufemisties. Toegefeliker is men voor iemand die zich eenmaal te buiten gaat: hij heeft de hoogte, hij heeft wat te veel, hij is opgewonden, vrolik, of met vreemde woorden: tipsy, angeheitert, ému. Aangeschoten is alweer een versleten vergoeliking. Een politie-eufemisme is: ‘onder de invloed van de sterkedrank’. In volkstaal zegt men: hij is nat, vet; hij heeft 'm om, hij heeft het te pakken enz. Op dit gebied heeft de volkshumor vrij spel. Daarbij moet weer zorgvuldig geschift worden, want ieder weet dat de verschijning van een dronkaard niet overal ergernis geeft: de straatjongens zien alleen de grappige kant van het geval en drijven er naar hartelust de spot mee. Maar aan de andere kant zal juist hier de schertsende uitdrukking vergoelikend werken, omdat de glimlach de opkomende ergernis kan verdrijven. Zulke omschrijvingen zijn o.a.: met een nat zeil thuis komen, te diep in 't glaasje gekeken hebben, de kachel aan hebben (Groningen), een Schiedamse lanteern in zien kop hebben (Hogeveen), onder stoom zijn, 'n stuk in zijn laars (zijn kraag, zijn pet) hebben, een snee in zijn oor (zijn neus) hebben (Drente),Ga naar voetnoot1) boven zijn teewater (zijn bier) zijn, saliemelk gedronken hebben, een graantje gepikt hebben (Camera Obscura), half zacht, zowat tussen pruimen en krenten, een beetje onder de olie zijn. Een borrel heet: een hartversterking, een pierenverschrikker, een kopje troost, terwijl men in de tijd van Oom Stastok sprak van een glaasje, ‘erger dan de cholera’.Ga naar voetnoot2) Om liegen te vergoeliken zegt men: onwaarheid spreken, de waarheid te kort doen, of nog zachter: zich vergissen,Ga naar voetnoot3) uit zijn duim zuigen, er om heen draaien, doorslaan, overdrijven, opsnijden, fantaseren, borduren, jagerlatijn spreken. Ook een kinderwoord als jokken werkt al verzachtend. Bedriegen wordt: beetnemen, te pakken nemen, bij de neus nemen, | |
[pagina 283]
| |
foppen. Ook hier zien we weer het verschijnsel dat onze taal onherkenbaar-verslapte eufemismen kent als list, in de M.E. nog = bekwaamheid, en doortrapt, nog bij Vondel = volleerd. Fraude plegen is ook niet sterk eufemisties meer: liever zegt men dat er ‘onregelmatigheden’ ontdekt zijn. Stelen wordt verzacht tot: vervreemden, verduisteren, afhandig maken, lange vingers hebben, zijn handen niet thuis kunnen houden, zijn neus in andermans zaken steken, gappen. Zelfmoord plegen heet: zich van het leven beroven, de hand aan zich zelf slaan, zich te kort doen, zich verdoen, zich van kant maken. Ook bij zwaardere misdaden: vergiftiging en moord bestaan er eufemismen, maar dan komen we steeds meer in de boeventaal terecht, waar telkens twijfel ontstaat of de omschrijvende naam wel eufemisties is. In plaats van schaamte treedt dan vaak de onbeschaamdheid en onverschilligheid als motief voor de humoristiese benaming, terwijl ook op de vorming van een geheime taal, ter bescherming tegen oningewijden, gelet moet worden. Het woord gif (= dosis) is oorspronkelik, evenals het Franse poison (uit potionem = drank) een eufemisme. De oudere taal kende b.v. een vijgh koken = vergiftigen (Sp. Brab. vs. 84);Ga naar voetnoot1) vermoorden wordt: het licht uitpoesenGa naar voetnoot2); verdrinken: voetenspoelen; onthoofden: een kopje kleiner maken. Het slang en in het biezonder de boeventaal, heeft eigen termen voor de gevangenis: bak, doos, kast, nor, het grote pakhuis, het hotel de houten lepel, het rooie dorp, de paraplu. Gevangenisstraf ondergaan heet: zitten, uit logeren gaan. Zo had de oudere boeventaal tal van woorden voor de beul, ophangen, de galg en de strop (het hennepen venster, de halssnoer, de dochter van de touwslager, met Catelijntje trouwen)Ga naar voetnoot3). Uit verwante taalkringen komen de vele schertsende namen van een pak slaag, als: vuystlooe, muylpeer, crabben eten, stokvis eten, stokkebrood, een schotel kneppelmoes, rottingolie, cloosterbier, ribbesmeer. Slaag geven = afdekken, de kleren uitkloppen, lange haver geven, Mnl. scerpe loghe koken e.d.Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 284]
| |
Naast alle deze in het oog vallende eufemismen zijn er veel andere die uit een zekere schaamte voortkomen om het ware woord te noemen. Als weerloze inlanders door modern gewapende soldaten vermoord zijn, heet het dat er een aantal zijn ‘neergelegd’ of ‘onschadelik gemaakt’. In legerberichten las men herhaaldelik van ‘zich achterwaarts koncentreren’, d.w.z. zich verslagen terugtrekken. In een brochure tegen de oorlogsmoraalGa naar voetnoot1) werden de officiële eufemismen ontmaskerd door te spreken van ‘het georganiseerd geweld dat “oorlog” heet,’ en van regeringen die ‘voor hun burgers staatsinbraak of landsvredebreuk plegen (“inval”, “raid”, “bezetting”) of op roof (“verovering”, “annexatie”) en afpersing (“requisitie”, “schatting”) uitgaan, of zich aan afdreiging (“ultimatum”, dat inbreuk op soevereiniteit of op neutraliteit eist) schuldig maken.’ Moralisten hebben telkens weer dit soort eufemisme, in 't biezonder het vreemde, mooi klinkende woord, veroordeeld en in het gebruik een verslapping van de moraliteit gezien. Reeds Anna Bijns zegt in een bekend referein: ‘t Heet banckeroete, in duytsche ghestolen.’Ga naar voetnoot2)
Volgens een onzer spectatoren (De Koopman VI, 94) heet een wandaad ‘vanité’, overspel ‘coquetterie’, hoererij, ‘galanterie’, een schelmstuk een ‘faux pas’, een dievenstreek ‘coup de jeunesse’, laster ‘babilderie’ enz.Ga naar voetnoot3) Fokke Simons zegt in zijn Ironisch-comisch Woordenboek dat men gewoon geworden is achterklap te noemen: conversatie, bedriegen: duperen, logen: abuizen.Ga naar voetnoot4) | |
III.Door ‘décence’, te vertalen met het typies Nederlandse woord ‘fatsoen’, begrijpt ieder dadelik welke soort eufemismen deze derde groep omvat. In net gezelschap vermijdt men te spreken over wat onfatsoenlik geacht wordt, d.i. al wat afkeer wekt omdat het ‘vies’ is, en al wat het schaamtegevoel kwetst, wat met de welvoegelikheid | |
[pagina 285]
| |
strijdt. Kinderen moeten al vroeg leren welke woorden ‘onfatsoenlik’ zijn en burgerjuffrouwen maken er een gewoonte van, zelfs heel behoorlike eufemismen te doen voorafgaan door ‘met permissie’. In drie opzichten onderscheidt deze groep van eufemismen zich van de vorige: ze hangen nauwer samen met de graad van ‘beschaving’ en dus met de maatschappelike omgeving en stand; ze zijn sterker aan slijtage onderhevig; ze zijn als ‘mode’-woorden voor een groot deel van vreemde oorsprong. Een boerenarbeider die met de koestal vertrouwd is, en een minder fijne neus heeft dan een stadsheer, vindt in een woord als stront niets aanstoteliks. Een trapje hoger zal men stank en stinken nog aanvaarden. Weer iets hoger kan zweten er nog door, dat voor dames al onaannemelik wordt, en voor transpireren moet wijken. Bij uiterste verfijning gaat men spreken van geéchauffeerd, van chemise, en moet zelfs verschonen wijken voor changeren. Preutse dames vermijden zelfs het woord broek.Ga naar voetnoot1) Een volledige behandeling van deze groep is om begrijpelike redenen in dit tijdschrift niet mogelik. Misschien vinden sommige lezers en lezeressen dat wij al te ver gaan door de onderdelen te bespreken, want al blijven de woorden fatsoenlik, ze dienen toch steeds om het onfatsoenlike te bedekken.
In de eerste plaats hebben we de namen van zekere lichaamsdelen en de daarbij behorende functies, de ‘natuurlike behoeften’. Het verdwijnen van het oude woord aars zal wel veroorzaakt zijn doordat het om eufemistiese redenen vermeden werd. Het oorspronkelik eufemistiese woord gat is nu zeer onfatsoenlik, en werd op die weg gevolgd door achterste, achterwerk, het Vlaamse zet e.d.Ga naar voetnoot2) Zelfs de vreemde woorden derrière en posteriora voldoen niet altijd meer. Het onschuldigst zijn nog lichtelik schertsende omschrijvingen als: zitvlak, plaats waar de rug van naam verandert, de weke delen der dij e.d. Kakken of schijten en pissen zijn hoogst onfatsoenlik; poepen en piesen, klinken, als kinderwoorden, minder ruw, maar in de omgang heeft | |
[pagina 286]
| |
men aanduidende omschrijvingen nodig als: zich verwijderen, zich absenteren, naar achteren gaan, en andere plaatselike omschrijvingen. Versleten raken reeds: een grote en een kleine boodschap doen, die eerst, als uit het Frans vertaald, zeer netjes waren. Ook het zeer neutrale wateren is bijna onbruikbaar geworden. Wanneer pot niet fatsoenlik meer klinkt, gaat men zeggen pot de chambre of op z'n Frans pot, maar ook dit wordt weer vervangen door: een zeker meubelstuk, een nuttig huismeubel.Ga naar voetnoot1) Een aardig voorbeeld hoe snel dergelijke eufemismen voor nieuwe moeten plaats maken, leveren de vele woorden voor ‘een zekere plaats’: geheim gemak, heimelikheid, pleti, afgekort tot plé of pl, bestekamer, afgekort tot beste, sekreet, privaat, huisjeGa naar voetnoot2) of kantoortje, retirade, numero honderd, cour, toilette, cabinet, watercloset, abort, W.C. Daarnaast staan nog de schertsende omschrijvingen: tante Meijer, tante Grietje, juffrouw Eenoog, de ontvanger,Ga naar voetnoot3) de plaats waar de koning (de keizer) te voet gaat, enz. In faekaliese aardigheden is de volkstaal altijd sterk geweest. Wat met een werkelik verbergend, maar nu weer minder fatsoenlik eufemisme als estee of essetee (letterafkorting st) vaag aangeduid wordt, maakt men door metaforen opzettelik aanschouwelik, b.v. in de Spaansche Brabander: saucijzen of mosterd, of schertsend: kaujijze. Het meest standvastig handhaven zich als eufemismen de termen die men in de omgang met de medicus gebruikt, als stoelgang, ontlasting, diarree, lavement,Ga naar voetnoot4) urine, urineren, vomerenGa naar voetnoot5) e.d. Bij zulke, meer techniese woorden spreekt het schaamtegevoel uiteraard minder sterk. Eindelik noemt men ongedierte ook liefst niet met de eigenlike naam. Een luis heet in Drente een ongemak;Ga naar voetnoot6) ongedierte op een kinderhoofd wordt aangeduid als lopende roos. Zelfs het bestrijdings- | |
[pagina 287]
| |
middel wordt in advertenties kiesheidshalve hoofd-eau-de-cologne genoemd. Eufemisties zijn oorspronkelik ook woorden als uitslag, een zeer hoofd. Een uitgebreid gebied, dat wij hier ter zijde laten, vormen de benamingen voor de schaamdelen en het geslachtsleven: coïtus, menstruatie, zwangerschap, bevalling en al wat daarmee in verband staat. Ook hier vinden we menig woord dat zijn eufemistiese kracht verloren heeft. Verdam onderstelt dat het Mnl. omgorden, begorden, voor: zwanger zijn, oorspronkelik een eufemisme is. WellustGa naar voetnoot1) betekende vroeger eenvoudig: genot; geil was oorspronkelik: vrolik, dartel. De talloze omschrijvingen en metaforen waarin de volkstaal zich op dit gebied ten allen tijde verlustigd heeft - onze oude realistiese liederen en kluchten doen daarin voor geen taal onder - zijn eigenlik weer niet eufemisties. Het verbloemen en doorzichtig omsluieren komt daar meestal niet uit kiesheid voort, maar integendeel uit lust om te prikkelen: om zich komies en plasties uit te drukken ontwijkt men de bekende term, of men kiest, met kwajongensachtig genoegen, een ruw dysfemisme. Welig tiert het eufemisme ook op het gebied van de ontuchtGa naar voetnoot2): bijna alle namen als bordeel, prostituée, maitres, maintenee, demi-monde, bon-vivant e.d. zijn eufemisties en voor een groot deel van vreemde (Franse) oorsprong.Ga naar voetnoot3) De motieven voor het eufemisme zijn hier gemengd: naast het fatsoensbegrip komt de zedelike schaamte, zodat ze deels ook tot de tweede groep behoren. Datzelfde geldt voor de namen van geslachtsziekten.Ga naar voetnoot4)
Overzien we nu de opgesomde, veelsoortige voorbeelden, dan blijkt dat Nyrop volledig was, toen hij aan het begin van zijn uiteenzetting de volgende negen middelen tot eufemisme noemde: 1o. Verzwijging, geheel of gedeeltelik (b.v. bij vloeken). Men vult in gedachte aan, als men hoort: ‘Loop naar de....’ of ‘Het kind kreeg op z'n blote.’ Die verzwijging kan ook aangeduid worden: ‘Er | |
[pagina 288]
| |
is iets aan de knikker’Ga naar voetnoot1) of uit een Kamerverslag: ‘De Kamer oogst nu eigenlik iets wat spr. niet kan zeggen’, of ‘iets dat ik niet noemen mag.’ 2o. Vervorming of verminking: men denke aan de bastaardvloeken, maar ook vervormingen uit kindertaal kunnen eufemisties gebruikt worden: bibbers b.v. klinkt minder plat dan billen. Een geval van schertsende vervorming is: ‘ik laat me niet belatafelen’. De hoorder denkt het ruwe woord belazeren te zullen horen, maar na la wordt het verzacht door een onschuldige wending.Ga naar voetnoot2) 3o. Afkorting. Hierbij werkt de invloed van het schrift. Er zijn namelik ook eufemismen voor het oog, doordat het aanstoot-gevende woord gedeeltelik gespeld, gedeeltelik door puntjes vervangen is. Door het enkel lezen van de beginletters ontstaan dan nieuwe woorden als plǝ, estee, Weecee. Op dezelfde wijze ontstond de uitdrukking: ‘de pee in hebben’, waarin het ruwe woord pest door de uitgesproken beginletter vervangen is. 4o. Vervanging door een woord uit een andere taalkring (vooral wetenschappelike vaktaal), dat niet omgeven is met dezelfde sfeer van gevoelens als het synoniem in de algemene taal.Ga naar voetnoot3) 5o. Gebruik van vreemde woorden. Het Latijn bediende zich met dit doel reeds van Griekse woorden. Onze eufemismen zijn, gelijk bleek, soms Engels en Duits, maar in overgrote meerderheid Frans, omdat deze taal zo lange tijd als uiting van een hogere beschaving gold.Ga naar voetnoot4) 6o. Gebruik van vage, algemene termen. Het rechtstreekse, vaak plastiese, woord verscherpt de voorstelling en verlevendigt te veel de daarmee gepaard gaande gevoelens. | |
[pagina 289]
| |
7o. Vriendelijk klinkende namen, èn bij de taboe-eufemismen, èn om het onzedelike te bemantelen. In het laatste geval ziet Nyrop over 't hoofd, dat er dikwels ironie in het spel is. 8o. Litotes, b.v. onjuist, onzedelik.Ga naar voetnoot1) 9o. Antifrase, b v. in het Frans maison honnête voor bordeel. Evenals bij 7o meestal om zich grappig of ironies uit te drukken.
Vatten we nu nog in het kort samen wat uit het voorafgaande gebleken is, omtrent de invloed van het eufemisme op het taalgebruik. Het is mogelik dat woorden uit de taal verdwijnen, omdat ze òf uit bijgeloof òf om fatsoensredenen vermeden worden. Dit lot kan zelfs gedeeld worden door woorden die geheel of gedeeltelik gelijkluidend zijn. Bekend is, dat de Franse précieuses jacht maakten op zogenaamde ‘syllabes sales’.Ga naar voetnoot2) In ons land zijn of waren er kringen waar het woord gat in elke betekenis verboden werd. Multatuli vertelt in zijn Brieven (IX, blz. 223): ‘Wij kinderen hadden een lange lijst van (heel onschuldige) woorden die verpönt waren, als gat of gaatje: opening moesten we zeggen!’ Belangrijker is het feit dat tal van woorden door het verlies van hun eufemistiese kracht, een andere gevoelswaarde en in verband daarmee een andere begripsinhoud krijgen. Afdanken b.v, heeft niets meer gemeen met het begrip ‘dank betuigen’ bij het heengaan. Het gevolg van dit verschijnsel is, dat zo veel woorden een betekenisontwikkeling in ongunstige richting vertonen. Bechstein besprak dit verschijnsel bij een lange reeks woorden onder het opschrift Ein pessimistischer Zug in der Entwickelung der Worthedeutung.Ga naar voetnoot3) Terecht merkt SchefflerGa naar voetnoot4) op, dat van pessimisme alleen sprake kan zijn, als men uitgaat van het woord. Let men op de sprekende mens - en dit is het juiste uitgangspunt - dan heeft men veeleer te maken met een optimistiese neiging De mening dat door die voortdurende ‘daling’ de taal verarmd zou worden, is eveneens onhoudbaar: de behoefte schept steeds nieuwe uitdrukkingsmiddelen, als de oude onbruikbaar worden. Aardig is Nyrop's waarneming dat de neiging tot eufemisme ook | |
[pagina 290]
| |
daaruit blijkt, dat litotes met het voorvoegsel on steeds voorkomt bij woorden met gunstige betekenis, en zelden bij het tegendeel. Vergelijken we de woordparen handig - links, verstandig - dom, gezond - ziek, beleefd - lomp e.d., dan blijkt dat wij wel spreken van onhandig, onverstandig, ongezond, onbeleefd, maar niet van: onlinks, ondom, onziek of onlomp.
Bij de waardering van het eufemisme zal men de verschillende soorten uiteen moeten houden. Duidelik is reeds geworden dat bij toenemende beschaving de eufemismen uit bijgeloof sterk zullen inkrimpen en bijna geheel verdwijnen, terwijl de eufemismen uit kiesheid en fatsoen zich zeer zullen uitbreiden. Het nut en de noodzakelikheid van deze laatste is onmiskenbaar. Verschil van waardering zal zich voornamelik vertonen bij de middelste groep: Nyrop bespreekt dit betwiste punt in een afzonderlik hoofdstukje over Euphémisme et morale en wijst op de overschatting van het gevaar dat men van het eufemisme verwacht voor de verslapping van het zedelik gevoel: ‘Il est indéniable que l'euphémisme n'a ses victimes; mais elles ne paraissent pas nombreuses, et elles sont, croyons nous, rarement de bonne foi.’ Uit de rijkdom aan eufemismen in de Franse taal heeft men meermalen gevolgtrekkingen willen maken voor het lage zedelike peil van het Franse volk. Duitsers en Nederlanders verhovaardigden zich er op, dat ze voor die lelike dingen geen eigen woorden bezaten, maar de Franse moesten ontlenen. Salverda de Grave zegt zeer juist naar aanleiding van die bezwaren: ‘Mon zou kunnen antwoorden dat wij die termen dan toch wel nodig schijnen te hebben gehad.’Ga naar voetnoot1) In elk geval zien we hier een uitvloeisel van de onuitroeibare menselike neiging tot vergoeliking, en zal dus ook deze groep van eufemismen zich in alle talen en in alle tijden blijven ontwikkelen. De zeer verscheiden neiging tot eufemisme zal dus steeds een belangrijke factor van nieuwe taalvorming blijven. C.G.N. de Vooys. |
|