| |
| |
| |
Uit de tijdschriften.
(Julie-Augustus).
De Gids. Julie.
J. Prinsen J.Lz. gaat na, in hoeverre De standenindeeling voor de Middeleeuwsche litteratuurgeschiedenis bruikbaar is. Hij waarschuwt tegen de opvatting, als zou ‘de stand in de middeleeuwen een stempel van suffe eenheid drukken op de kunst.’ ‘Uit menig middeleeuwsch werk leer ik beter het aparte, het typische van den auteur als mensch en als kunstenaar kennen dan uit heele rijen moderne romans en gedichten, die geboren zijn onder de zegeningen van den persoonlijkheidscultus der nieuwere tijden.’ Maar van de andere kant kan men door alle tijden drie groepen van persoonlikheden, drie geestelike staten onderscheiden, die met de standenindeling kunnen samenvallen: de geestelike, burgerlike en ridderlike. ‘Voor mijn gevoel vind ik die verhouding overal terug in onze eigen litteratuur en in heel die van West-Europa, altijd met nieuwe variaties, nieuwe verschijningsvormen, maar altijd hetzelfde hoofdtype.’ De schr. beroept zich daarbij op een dergelijke indeling in Huizinga's Herfstij der Middeleeuwen: de drie paden, die leiden naar het bovenaardse, de verbetering en volmaking van de wereld, en de schone droom. Bij de toepassing van deze stelling zegt de schr. terecht dat we geen scherpe scheidslijnen moeten gaan zoeken: daarvoor zijn de meeste persoonlikheden te gecompliceerd. Dat blijkt reeds uit zijn eigen voorbeelden, wanneer hij als ‘ridderlik type’ voor de 18de eeuw Poot, voor de 19de eeuw Vosmaer aanwijst. - J.C. Bloem geeft een drietal boekbeoordelingen, nl. over H. Swarth's Nieuwe Verzen, de dichtbundel In den Stroom van Keuls, en de Afrikaanse Gedigte van A.D. Keet.
Aug. K.J.L. Alberdingk Thijm geeft een aanvullend hoofdstuk bij de biografie van zijn vader, getiteld: J.A. Alberdingk Thijm te Mont-lez-Houffalize. - H.C.M. Ghijsen publiceert, in aansluiting bij haar proefschrift, het eerste gedeelte van een studie over Aagje Deken in haar Amsterdamschen tijd (1741-1777).
| |
De Nieuwe Gids. Julie.
De Literaire Kroniek van W. Kloos
| |
| |
handelt over de dichtbundel Brahman van J.A. Der Mouw. - Joannes Reddingius geeft een artikel Over J. Winkler Prins, een fragment van een boek over deze dichter.
| |
Aug.
L. van Deyssel zegt zijn mening Over Oudhoorn's Zondag. - W. Kloos prijst in zijn Literaire Kroniek de beknopte geschiedenis der Nederlandse letterkunde die De Raaf en Griss lieten verschijnen onder de titel Stroomingen en gestalten. Verder wordt in een paar bladzijden Alberdingk Thym herdacht. - J. Kuypers wijdt een artikel aan het werk van Herman Teirlinck.
| |
Groot-Nederland. Aug.
Frans Coenen vervolgt, na lange tijd, zijn Studiën van de Tachtiger Beweging.
| |
Stemmen des tijds. Aug
In het Letterkundig Overzicht behandelt J.C. van Dijk de Marginalia van Dirk Coster en Daadlooze Droomen van Ada Gerlo.
| |
De Tijdspiegel. Julie.
K. Vos geeft een afbrekende kritiek van Querido's Koningen, omdat ‘onze boekbeoordeelaars eigenlijk Querido niet goed aandurven.’ In het biezonder moet de ‘schijngeleerdheid’ van het boek der toelichtingen het ontgelden.
| |
Aug.
Querido verweert zich uitvoerig tegen bovengenoemde kritiek van Ds. Vos.
| |
Nederland. Julie.
Een tweede Potgieter-artikel van J.B. Meerkerk handelt over De Landjonker-Dichter. Hij gaat daarin na, welke reminiscenties uit Potgieter's jeugd meegewerkt kunnen hebben bij de schepping van zijn ‘landjonker.’
| |
De Socialistische Gids. Aug.
Frans Mijnssen schrijft Iets over het tooneelspel en zijne vertooning, o.a. om aan te toonen dat men ten onrechte de taak van de toneelschrijver lichter acht dan die van de romanschrijver, omdat hij geen beschrijvingen hoeft te geven. Daartegenover stelt hij de kunst van de dialoog, die volstrekt niet enkel realistiese nabootsing van werkelik gehouden gesprekken kan zijn.
| |
Oud-Holland. 2de afl.
Otto Hirschmann bespreekt en commentarieert een uitvoerig gedicht van Balthasar Gerbier: Eer ende claechdicht ter eeren van Henricus Goltius, uit het begin van de zeventiende eeuw. Onder de vrienden van Goltzius worden ook Anna en Maria Tesselschade Roemers genoemd.
| |
| |
| |
Studiën, tijdschrift voor godsdienst, wetenschap en letteren. Julie.
Het tweede artikel van H. Padberg Ter herdenking van Thijm's honderdsten geboortedag behandelt De Emancipator. - L. van Miert besluit zijn studie over Spotnamen van Noord-Brabantsche Plaatsen.
| |
Aug.
Het slotartikel van H. Padberg, gewijd aan Alberdingk Thijm, heet: De Literator. - Jac. van Ginneken schrijft over Kuntschepping en -uitvoering. Hij verdedigt de stelling dat het eigenlike materiaal van de woordkunstenaar niet is de taal, maar de sprekende mens. ‘De litteraire kunst zou er wèl bij varen als wij evenveel voordragers als executeerende musici hadden.’ Aanleiding tot het schrijven van deze bladzijden gaf Vogel's boekje over Voordrachtkunst, waarin Van Ginneken ‘rijke détailvondsten leerde waardeeren, maar het kapitale vraagstuk wat eigenlijk voordracht is, niet beantwoord vond.’
| |
Elseviers Maandschrift. Julie.
H. Robbers beoordeelt Boerentypen en Humor uit de Betuwe van Attie Nieboer; Jo de Wit beoordeelt Het Gemoedelijk Leven van Lode Baekelmans.
| |
Aug.
In een geïllustreerd artikel herdenkt Maurits Sabbe de beroemde Antwerpse drukker Christoffel Plantijn. - H. Robbers eert in enige bladzijden de verdiensten van J.A. Alberdingk Thijm. - Onder de boekbeoordelingen spreekt hij een minder gunstig oordeel uit over het jongste werk van Mevr. Goedhart-Becker.
| |
De Beiaard. Julie.
J.J. ten Berge S.J. besluit zijn studie over De Vogelstemmen bij Gezelle. Nadat hij in het voorafgaande gedeelte tweeërlei litteraire onomatopee besproken heeft, namelik de zuiver objektieve imitatie en de nabootsing met een karakteristieke begripsinhoud, komt hij tot de derde groep: de geluids-imitaties met onvaste grenzen, die vervagen tot algemene klankexpressie en rhythmiek. Daarin ziet hij ‘den Meester stijgen tot zeldzame artisticiteit, die zich te beheerschen weet tegen overdrijving, gezochtheid, valsche smaak.’ Daarin staat hij boven Streuvels, die voor zijn taalbehandeling veel aan zijn oom te danken heeft, maar die z.i. ‘dikwijls overwegend uiterlijk en leeg’ is, terwijl Gezelle, de rustig denkende contemplator diep en klaar blijft.
| |
Aug. - Sept.
Deze belangrijke dubbele aflevering is geheel gewijd aan Alberdingk Thijm. Eerst is de familie aan het woord: zijn zwager en zijn neef Cuypers geven hun herinneringen. Dan de beide zonen: J. Alberdingk Thijm S.J., die Jeugd-herinneringen neerschrijft, en K.J.L. Alberdingk Thijm, die van Een Vioolstruikavond in
| |
| |
1881 vertelt. - J.F.M. Sterck gaat de verhouding van Alberdingk Thijm en Vondel na. Vroeger dan men gewoonlik aanneemt heeft Thijm Vondel gelezen, beoefend en gewaardeerd. De Vondelfeesten van 1867 waren een glanspunt in zijn leven. ‘Onbetwistbaar is zijn invloed op de nieuwere Vondelstudie.’ - Belangrijk is ook een opstel van H. Duurkens S.J., getiteld: Karakter en kunst, een hoofdstuk uit een toekomstig proefschrift over Thijm's kunstideeën. - M.A.P.C. Poelhekke geeft een korte bijdrage met het opschrift Thijm's levenszon. - Lydwina Diepenbrock herdenkt Thijm Aan de Akademie en in de familie. - Ten slotte een viertal opstellen waarin Thijm getekend wordt in zijn verhouding tot bekende Katholieke tijdgenoten: J. Witlox over Thijm en Cramer (Ultramontaansche klanten), Gerard Brom over Thijm en Broere, Ferd. Sassen over Thijm en Everts, B.H. Molkenboer over Thijm en Van Hoogstraten.
| |
Dietsche Warande en Belfort. No. 8-9.
Het grootste deel van deze aflevering wordt ingenomen door een opstel van Julius de Wachtere over Thijm en Vlaanderen, gewijd aan de man die vóór 65 jaar de Dietsche Warande stichtte.
| |
Van onzen tijd. 31 Julie.
Een hoofdartikel van K.J.L. Alberdingk Thijm, ter herinnering aan zijn vader, handelt voornamelik over De Dietsche Warande als tijdschrift voor ‘aesthetische beschaving.’
| |
De Amsterdammer. 14 Aug.
Ook dit weekblad, waarvan Alberdingk Thijm een trouw medewerker was, geeft een geïllustreerd Alberdingk Thijm-nummer met bijdragen van J.F.M. Sterck (Thijm en de Vondel-studie, In Thijms Vioolstruik), P.J.H. Cuypers, Fred. van Eeden, Jan te Winkel, K.J.L. Alberdingk Thijm, P. Albers, S.J. en J. Witlox.
| |
Tijdschrift voor Taal en Letteren. Aug.
M. Molenaar schrijft een herdenkingsartikel Over Alberdingk Thijm. Hij legt er de nadruk op, dat Thijm ‘zich niet bezondigde aan het voor beide noodlottige dualisme van kunst en leven, in zooverre de kunst bij hem de zuivere weerspiegeling gaf van zijn leven, zij het dan in hooger stadium aangevoeld’. - Gerl. Royen vervolgt zijn uitvoerig opstel over Woordgeslacht. In dit gedeelte behandelt hij de Middelnederlandse fleksie in 't algemeen en 't Substantief in 't Middelnederlands. - H. Linnebank geeft onder het opschrift Taal-les buiten de klas enige aantekeningen uit zijn Vlaamse krantenlektuur. Zijn doel is, tot
| |
| |
taalwaarneming aan te sporen. Om dezelfde reden noteerde hij aardige gezegden, die ‘onderweg’ opgevangen werden. - P. Maximilianus beoordeelt Vondel's leven en streven van J.L. Horsten: ‘men moet respect hebben voor Horsten's Vondel-kennis en -begrip, maar hij maakt den indruk van te vlug te werken en zich zelf niet genoeg te kritiseeren.’ Deze laatste aanmerking wordt toegelicht door een aantal onjuistheden en onnauwkeurigheden.
| |
Leuvensche Bijdragen XII, afl. 2.
Na een onderbreking van zes jaar verschijnt dit tijdschrift met het vervolg van de fonetieshistoriese studie over Het Dialect van Bree, door J. Dupont, behandeld naar dezelfde methode als de vroegere breed opgezette dialektstudies in dit tijdschrift. Onder het Boekennieuws geeft C. Lecoutere een aankondiging van de slotaflevering der Spelen van Cornelis Everaert, door Muller en Scharpé uitgegeven. - P.Ed. Franssen, O.F.M., beoordeelt Tiemeyer's proefschrift: Klankleer der gedichten van Willem van Hildegaersbergh. - Aan het slot wordt de overleden redakteur J.Ph. Colinet herdacht. - De redaktie deelt mede, dat het tijdschrift omgevormd en verdoopt zal worden tot een Tijdschrift voor Moderne Philologie, met uitbreiding van de redaktie.
| |
Volkskunde. Jaarg. 26, afl. 1-2.
Ook dit tijdschrift is na de oorlogstijd herrezen in vernieuwde vorm en met een uitgebreide redaktie: naast Alfons de Cook staan nu Victor de Meyere, Maurits Sabbe, Em. H. van Heurok en J. Vercoullie op het titelblad. Dit dubbel nummer begint met een studie over Het Lied van Halewijn door G.J. Geers. Verder bevat het o.a. het begin van een nieuwe reeks Spreekwoorden, Zegswijzen en Uitdrukkingen op Volksgeloof berustend, bijeengebracht door A. de Cook, handelend over Oude Geneeskunde. - J. Vercoullie bespreekt Lichi, een hondenaam; die op een anekdote berust. - Ch. Buvé schrijft over De Legenden van Adilia en Odilia. Onder de Boekbeoordelingen vindt men besproken Het boek der rabauwen en naaktridders, bijdrage tot de studie van het volksleven der 16de en 17de eeuwen, door Victor de Meyere en Lode Baekelmans, met een herdruk van twee zeldzame oude werkjes.
| |
Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie. April.
De keurraad brengt verslag uit over een ingekomen prijsvraag: Een vakwoordenlijst van de Lakenweverij. Verder is een interessante voordracht afgedrukt van Maurits Sabbe over
| |
| |
Vondel's Herbarium, een pendant van zijn vroeger verschenen boek over Diersage en Dierkennis bij Vondel. Ook Vondel's Herbarium ‘getuigt van een trots alle Renaissance-invloeden nog door en door middeleeuwsch gebleven geest’. - Leonard Willems geeft weer Reinaerdiana. Hij gist dat de mooie zeventiende-eeuwse Reinaert-tekeningen van Van Everdingen oorspronkelik gemaakt waren voor de gelijktijdige Noord-Nederlandse bewerking in verzen, die Is. Teirlinck in handschrift ontdekte, en waarschijnlik zal uitgeven. Vervolgens bespreekt hij De verhouding van den Reynke de Vos tot den Nederlandschen incunabel rijm-druk. Hij komt tot de veronderstelling dat als tussenschakel een Nederrijnse omwerking aangenomen moet worden. Ten slotte vindt men ook in deze aflevering een aantal Mnl. Kleine Verscheidenheden van Edw. Gailliard.
| |
De Gulden Winckel. Julie.
Paul Kenis geeft het slot van zijn artikel over André de Ridder, van wie hij een reeks werken bespreekt. Hij besluit: ‘Zijn soepel, steeds nieuwe en onbetreden banen zoekend talent, zijn vruchtbare arbeidsdrang, laten ons van hem nog het beste voor de toekomst verwachten.’ - Onder de Geestelijke opbouwers van Vlaanderen rekent Edward Peeters ook Renier Snieders, hoewel hij zijn verdienste als auteur niet hoog aanslaat: ‘wat er ten huidigen dage nog van Renier Snieders overblijft, is bitter weinig’ Verder worden o.a. besproken twee boeken van Marie Koenen: De Andere en De Redder, Xerxes van L. Couperus, en De Idealisten van Lode Baekelmans.
| |
Aug.
Marie Schmitz bespreekt Het schoone jaar van Carolus door Antoon Thiry, een pendant van Pallieter.
| |
School en Leven. No. 51.
R. Casimir karakteriseert uitvoerig, naar aanleiding van de jongste schooluitgave, de Camera in zijn blijvende betekenis: ‘de Camera zie ik als òns boek, en als het blijvend boek voor onze scholen.’
C.d.V.
|
|