De Nieuwe Taalgids. Jaargang 14
(1920)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 248]
| |
Spreekwoorden en spreekwoordelike uitdrukkingen, voornamelik van Goeree en Overflakkee.
| |
[pagina 249]
| |
paarden en koeien, die na een keer dekken bevrucht zijn. Figuurlik betekent de uitdrukking: Gauw ergens zijn bekomst van hebben. Wie iets nieuws aanpakt en het gauw opgeeft, wie het bij één proefneming laat, is van de eerste sprong gehouwen. In Charlois, waar men zegt, dat de merries en koeien getrokken worden door hengst en stier, gebruikt men de uitdrukking: Van den eersten trek gehouden zijn. Eerst dit of dat doen, al liepen de koeien in de kool. De betekenis van deze uitdrukking zal wel duidelik zijn, als men bedenkt, dat koeien in een veld met kool in korten tijd veel scha aanrichten en er zo gauw mogelik uit verwijderd moeten worden. Ik laat me niet voor de kar spannen, zegt iemand, die er voor bedankt voor een ander de kastanjes uit het vuur te halen. Goedzak moet de zak ophouden, betekent: wie te goed is, wordt opgeknapt met de onpleizierigste baantjes. Al te goed is buurmans gek. Smal in de strengen staan, er magertjes aan toe zijn. In den tas motte. Talrijk zijn de uitdrukkingen voor het aanduiden van zwangerschap. Het is weer zo. Er staat er weer een op stapel, enz. Bovenstaande uitdrukking is er ook een. Het paard, dat een veulen werpen moet - in Flakkee en in Zeeland zegt men kachelen - loopt vrij rond in de lege tas of een gedeelte van de tas, d.i. de hooibergplaats in de schuur, die in het voorjaar natuurlik leeg is. Toen had je 't hooi op de wagen, d.i. toen werd hij boos. Tegen iemand, die meent een flink voordeeltje te kunnen behalen zegt een boer: Pas maar op, dat het kalf niet in de emmer schijt, m.a.w. het verwachte voordeel kan nog wel eens uitblijven. | |
II. Scheepvaart en visscherij.Iemand een lijntje toegooien. Hem proberen te helpen, als hij niet kan bijhouden (letterlik en figuurlik). Vgl. Iemand op sleeptouw nemen. Z'n zeilen staan altijd bol, wordt gezegd van iemand, die altijd haast heeft. Vgl. Hij staat onder stoom. Het anker neergooien. Weigeren om verder te werken of te lopen. Zijn anker ergens neerleggen wil zeggen: er blijven eten, soms ook logeren. Dat gaat achter 't schip, voor: dat is verloren, dat is weg. Vgl. dat gaat over boord. Tuus zeile bet. naar huis toe gaan. Dat doen in letterlike zin de vissers, die de terugtocht ondernemen. Hij is zoo breed als een Spaans akker, wordt gezegd van een heel mager en smal mens. Een zinkend schip lopen ze allemaal af. Het wordt gezegd, als een handelaar, wiens zaken slecht staan, zijn klanten verliest. | |
[pagina 250]
| |
Zijn mast overboord zeilen. Een schip, dat bij stormachtig weer met volle zeilen op vaart, loopt gevaar zijn mast te verliezen. Het is verstandiger van de schipper, als hij zeil mindert, voor de mast breekt. Van mensen, die te groot leven, en dan over de kop gaan, zegt men nu, dat ze de mast overboord zeilen. Van vrouwen, die zich erg uitgedost hebben, die d'r beste spullen hebben aangetrokken, zegt men ook, dat ze alle zeilen op hebben. | |
III. Andere uitdrukkingen.Je moet je niet aan stro binden, zoolang er nog touw is. Als anderen je in den steek laten, moet je niet wanhopen, zoolang je zelf nog een paar flinke handen hebt. Zoo verward als Brakels darmen, wordt gezegd van een toestand, die zeer ingewikkeld is. Ook wel van een redenering, waaraan men geen touw kan vastknopen. Den bos komt diere, eer die gesprokkeld is (voor duur) 't Wordt gezegd van wat men met veel moeite en kosten verkregen heeft. Ook van iemand, die veel drinkt. Hij heeft veel geld verdronken, eer hij dronken is. Hij hangt met z'n benen in 't water bezigt men van iemand, die hard achteruitgaat in z'n zaken en er slecht voorstaat. Hij heeft een presentie als een bok van een daalder, wordt gezegd van iemand, die een hooge borst opzet. Eerst dammen en dan hozen, zegt moeder de vrouw, als de kinderen om drinken vragen bij hun eten. Als men sloten uitdiepen moet, legt men eerst de dammen en hoost er dan het water uit. Iemand op den emmer nemen voor: er tusschen nemen. Dat is ook niet van stro, wordt gezegd van iets moois en kostbaars, b v. een mooi rijtuig, kostbare kleren, enz. Met Joden-Hemelvaartsdag, vgl. met St. Juttemis. Zo lang as een dag zonder brood. De arbeider, die 's morgens naar z'n werk gaat en z'n boterhammen vergeten heeft, begrijpt deze uitdrukking het beste. Voor snot en vuile boter staan, ergens lelik afkomen. Ook wel: met de mond vol tanden staan. De kaas gegeten hebben. Van iets de schuld krijgen. Achter de kramen om. In stilte, niet in het openbaar. ‘Je ziet hem nooit eens met zijn meisje in 't dorp wandelen, maar hij gaat altijd achter de kramen om.’ Men denke aan de kermissen. Achter de kramen loopt niemand, daar is het stil. Hij heeft het zo druk as m'n mans moer met de luiermand, heet | |
[pagina 251]
| |
het van iemand, die het zogenaamd druk heeft, die altijd in de weer is en toch geen werk verzet. Vgl. Het zo druk hebben als een pruikemaker met ééne klant. Hij is niet door een uil uitgebroed. Je moet niet denken, dat hij dom is. Van landbouwproducten, die nat worden door het lange staan, b.v. uien, zegt de boer: dat goed bezeekt z'n eige. Zijn haar vrom (= weerom) halen. Zich niet op de kop laten zitten, maar zich flink verweren, zowel letterlik als figuurlik. Hij ging er van door laat 't haar waaien, d.w.z. zo hard hij kon. Als iem. hard loopt, fluiten de haren hem langs de oren. Ik zal je opschrijven voor schijtpoeier, gebruikt men in de betekenis van: dat kun je nou net denken, dat heb je glad mis. De vieren binne altied an (= de vuren). Het is daar altijd door hard werken, van vrij is geen sprake. Men denke voor deze uitdrukking aan de vuren van werkplaats of fabriek. Met zijn duimen tussen de deur zitten (komen). In een moeilike positie zijn (of raken). Ietewat in suuker opete, beteekent: 't voor zoete koek opeten, het als goede munt aannemen. Met iemand gaan leuren, hem voor den gek houden. Leuren is: koopwaren langs de deuren gaan verkopen. Dat ei is 'eleid. Dat (moeilike) werk is weer klaar. Die kous is af. De molen staat grof, wordt gezegd, als iemand heel gulzig eet. Zoveel te grover de molen staat, zoveel te gauwer gaat het graan (de koffie) er door, maar des te grover is ook het gemalene. 't Gaat as een vlagge. Het gaat goed. De vlag wappert steeds voor de wind. 't Is een goeien om biggen te vangen, zegt de volksmond van iemand met kromme benen, zogenaamde O-benen. Er zijn er een paar houtzoeken wordt gezegd van iemand, die niet goed wijs is. Vgl. Er is er één van de vijf op de loop. Je zal toch wel schijte, al eet je geen prei zegt men tegen iemand, die wat veel noten op zijn zang heeft; wien het niet gauw naar de zin te maken is, omdat hij het beste wil hebben. Vgl.: Je kan toch wel dansen, al is het niet met de bruid. Hij heeft veel zwarte sneeuw gezien, voor: hij is slecht weg gekomen, heeft heel wat doorgemaakt. Vgl.: hij heeft een vuile pijp gerookt. Als iemand boos is wordt er gezegd: Hij (zij) moet maar eens naar z'n (d'r) gat tasten, dan zal hij (zij) wel weer goed worden. Onderzoeken, waar 't water begint te stinken. De oorsprong van een mistoestand opsporen. | |
[pagina 252]
| |
Dat is de vijfde schuit zegt men van iemand, die 's middags aan tafel al de resten opmaakt. Op de schreut gaan, overal proberen wat op te lopen, klaplopen. Hi is nog niet bij z'n stikken of bi z'n possitieven heet het van iemand, die men niet tot bewustzijn kan brengen. Ergens den honsrok over an hebben. Ergens boos over zijn. Voor den zuveren uutkomme, eerlik voor iets uitkomen, de waarheid durven bekennen. Iemand onder den benzel houden, voor onder de duim houden, in z'n macht houden. Benzel ontstond uit bindsel (zie Ned. Wdb.), waarschijnlik = bindzeel, bindtouw. Er is geen kweeltje an, heet het, als er niemendal aan mankeert, zoowel gebruikt van voorwerpen als van personen. Ietewat uutkrumelc, iets uitvoeren, meer in ongunstige dan gunstige zin gebruikt. 't Gaat as een sneutje, 't gaat van een leien dakje. 't Is geen twufelaar. Je behoeft er niet aan te twijfelen. 't Is er een van de blinde F. zegt men van iemand, die niet veel betekent. Ook van zaken wordt de uitdrukking gebruikt. In de eerste serie gaf ik de uitdrukking Te like goan, voor iemand de laatste eer bewijzen. Als er op het dorp iemand sterft, wordt dat bij alle inwoners aangezegd en meestal te gelijk wordt bekend gemaakt, wanneer het lijk begraven wordt. Alleen de meer gegoeden laten dit laatste nog eens afzonderlijk ‘rondzeggen.’ Men noemt dit: het liek ontbieë (het lijk ontbieden). De lijkbidder noemt men heel eigenaardig: de leedanzegger. Voor 'n trot en 'n ot iets opruimen, dit is voor een appel en een ei. De butenomwacht of butenofwacht heeft er niet mee te maken, voegt iemand er vaak aan toe, als hij iets min of meer vertrouwelik meedeelt. De butenomwacht is dan de grote ‘men.’ Hij zit voor den dam wordt gezegd van iemand, die te veel eten op zijn bord genomen heeft en het moet laten staan. Synoniem met voor de mast zitten. As 't pap regent, mot je de schuttels buten brienge. Je moet van de gelegenheid profiteren. ‘Als 't hooi droog is, moet je mennen en als de uien droog zijn, moeten ze onder stro,’ zei de boer, van wie ik dit spreekwoord hoorde. Daar is een haan van driek gevallen wordt in Brabant op 't platteland gezegd, als er een voornaam persoon is overleden. Daar 't naar toe gaat liggen ook geen blokjesmatten, wordt gezegd, als iemand van alles in zijn maag stopt, ook als hetgeen hij opeet | |
[pagina 253]
| |
niet al te zuiver is. In de boerenhuizingen lagen in de kamers overal matten en in de mooie kamers lagen fijne blokjesmatten Als de bruid an de man is, komen de liefhebbers zei een boer, die een paard verkocht had, dat hij eerst niet kwijt kon en waarvoor daarna meerdere kopers opdaagden. Een vrouw en een paard moet je met een brandende pijp kunnen belopen. Ook een boerenspreekwoord. De bedoeling is: je moet ze niet te ver zoeken, niet verder dan je lopen kan, terwijl je een pijp tabak uitrookt. Vgl. bij Cats: ‘Wilt ghy voor u een wijf | of schoone peerden balen, Soo kiestse nimmermeer als uyt de naeste palen.’ Ze gooien met vuille. Dat is vuille. Dit wordt gezegd, als er bedekte zinspelingen gemaakt worden, die voor iemand uit het gezelschap onaangenaam zijn. Steken onder water. Hij heeft een rok uitgeschoten heet het van iemand, die erg vermagerd is. Rok is de gewone term voor jas. Van iemand, die veel sterken drank gebruikt, zegt men: hij drinkt z'n eige robberd, ook wel: hij zuipt, dat de luizen op z'n kop borste. Met den broek afgaan. Een zeer veel gebruikte uitdrukking voor: een grote boodschap doen. Een wijf as een vierslot wordt gezegd van een flinke vrouw, die goed bij de pinken is. Iemand op zijn rug springen, aanzetten, opwekken om iets te doen. Veel peen in den hutspot hebben, wordt gebruikt voor veel noten op z'n zang hebben Ook wel: altijd een ditje of datje hebben. En platter: Hi heit altied een pisje of een kakje. Is 't niet goed voor 't kinnetje, dan is 't goed voor 't minnetje wordt gebezigd, als de voor iemand bestemde beetjes in de maag van een ander verdwijnen. Tegen joe 'ezeid in op 'n oare 'ezwege, de gewone inleiding om een geheime mededeling te doen. Mijn vinger en duim zijn niet even lang betekent: ik heb geen geld (eig. ik kan geen geld tellen). Men zegt ook: ik kan niet met m'n ellebogen in m'n zak komen. 't Moet uit de zak of uit de band komen, betekent: het moet ergens vandaan komen, uit de lengte of uit de breedte. Ergens tochtig naar zijn. Ergens veel zin in hebben, ook er trek in hebben. De paringsdrift van de koe duidt men aan door tochtig, het varken is brimstig, het paard pèrig. Kust lieje is de in Goeree veel gebruikte uitdrukking voor schadelijden. 't Hangt hem aan de toppen van zijn vingers zegt men, als iemand iets dolgraag verkopen wil, en hij alle mogelike moeite doet om er af te komen. | |
[pagina 254]
| |
Zijn voeten onder een andermans tafel steken, betekent bij een ander in dienst gaan als knecht of meid. Op de eigen stoel zitten. Het volmaakt met iemand eens zijn. Hoek houden. Van voedzaam eten zegt men, dat het hoek houdt. Hij blaast hitte en kou uit één gat wordt gezegd van iemand, die zich zelf tegenspreekt. Zijn smoel (gezicht) naar de brok zetten, betekent zich aanpassen aan de omstandigheden. Met 't kromste houtje uit 't bos thuis komen, wordt zoowel gezegd van een man, die een lelike en onbeduidende vrouw krijgt, als van de boer, die van de markt een slechte koe of een slecht paard meebrengt. Zijn gat ergens indraaien. Letterlik zich van een plaats meester maken. Fig. een goede betrekking weten te krijgen. Van iemand, die een rijke vrouw trouwt, zegt men ook, dat hij er zijn gat netjes ingedraaid heeft. Van iemand, die een flinke erfenis getrokken heeft, zegt men: hij heeft een aardig duwtje in zijn rug gehad. Hij loopt nog op een schoen en een slof zegt men van iemand, die in kommervolle omstandigheden geraakt is, wiens zaken er slecht voor staan. Men zegt ook: op een schoen en een slof komen aanwaaien. Vgl. op een strowis komen aandrijven. Zijn duim op 't plaatgat houden. Gierig zijn. Ook wel: baas zijn over 't geld, van de man of de vrouw gezegd, b.v. De man mag nog zoveel praats hebben, zijn vrouw houdt de duim op 't plaatgat. Mogelik moeten we hier denken aan de oude gewoonte het geld te verbergen onder de vuurplaat bij de haard. Een kop als een brul hebben, wordt gezegd van iemand, die er zeer verhit uitziet. Vgl. in Oud-Beierland: zo rood as een brul (Opprel, blz. 50). Waarschijnlik betekent brul hier: stier. Wie zijn huis wil verkopen moet zijn gevel versieren, zei een vrouw, wier dochter zich in de puntjes kleedde om naar de kermis te gaan, in de hoop er een vrijer te krijgen. Die mensen spoelen overal d'r mond mee wordt gezegd van lui, die zich overal mee bemoeien en overal praats van hebben. Daar 't hard regent, houdt het gauw op. Vgl. strenge heren regeren niet lang. 't Wordt gezegd om iemand te troosten, die in korte tijd grote tegenslagen heeft. Iets in 't breeje brengen. Het rondvertellen, openbaar maken. Vgl. mnl. breiden. Iets in 't voorste brengen, voor: ter tafel brengen. Vgl. mnl. te voren bringhen. | |
[pagina 255]
| |
Goed bekeken zijn. Een goed gezicht op zijn werk hebben en ook: een flink verstand hebben. Vgl. voor de vorm Reinaert r. 1916. IJsengrijn was wel bedacht. Je kijkt er wel op, maar niet in de krop, zegt men tegen lieden, die te veel naar de schijn oordelen. Oude schoenen kan men gooien. Mensen, die niet heel snugger zijn, worden heel vaak door hun medemensen misbruikt. Heel wat gepoetste schoenen zijn slecht verzoold. Er is veel, dat mooi lijkt, maar bij nadere kennismaking tegenvalt. Bange zijn = naar zijn, moeten braken. Zijn eigen naad naaien betekent: zijn gang gaan, zich niet storen aan anderen. We zullen hanen, d.i. kijken wie het wint, vergelijken. Dit deed men vroeger bij het meekrapdelven; men keek, wie de langste wortel boven bracht. Iemand achter z'n geren zitten, d.w.z. achternarijden. Als er één hond tegen an pist, doen ze 't allemaal. Als er van iemand iets leliks verteld wordt, doen anderen er net zooveel bij. Dialekties zegt men voor kwaadspreken: van iemand afhalen. Van een meisje, dat heel zindelik is, heet het: ze is as een brandje. De uitdrukking brandschoon is algemeen bekend. Heel wat voor zijn gat te binden hebben betekent: rijk zijn, geld genoeg hebben. Mogelik moeten we denken aan de talrijke kostbare rokken, die de boerevrouwen vroeger (nu soms nog wel) droegen. Ergens een aaltje bij stikken, ergens een voordeeltje bij behalen. Stikken staat hier voor steken. De aal wordt vaak gevangen met een zogenaamde steekschaar, een soort vork met brede tanden, die dicht bij elkaar staan. In de was geweest zijn. Men zegt ook: door de kordons geweest zijn, d.i. In grote moeilikheden geweest zijn, maar ze te boven gekomen zijn. Iemand, die zijn geld telt, noemt men een horrekoeie. Dit is de dialektiese naam voor meikever. De eigenaardige op- en neergaande beweging van het achterlijf van dit insekt, voor het gaat vliegen, noemt men: geld tellen. 't Is van Vrouw de Leus werd gezegd van artikelen, die in de distributietijd door smokkelen verkregen werden. Waarschijnlik een woordspeling of verbastering van frauduleus. 't Is koek bij de bakker wordt gezegd van iets, dat altijd van pas komt, dat men steeds kan gebruiken. Rotterdam, Junie '20. F. den Eerzamen. |