Brandbezorger.
Onder de ‘fatsoenlijke bedelaars’ op Koppermaandag noemt Hildebrand (C.O.31 pag. 237): ‘diender, koster, stovenzetter, lantarenopsteker, brandblusscher, brandbezorger, torenwachter, knecht van 't Nut, en van wie niet al?’
Acket verklaart: de schrijver schijnt te denken aan bedelaars die het land afloopen en soms wel eens brand stichten, hetzij door onvoorzichtigheid als zij den nacht doorbrachten in een herberg, hetzij uit wraak als zij ergens worden doorgestuurd.
Engels (Nieuwe Taalgids XIV, pag. 216): ik heb altijd gedacht aan een spottende tegenstelling met het voorafgaande brandblusschen
Zou hier niet een andere verklaring gegeven moeten worden? En wel deze, dat de brandbezorger is de man die ons de jaarlijksche brand bezorgt; brand in de beteekenis van huisbrand: turf, steenkolen, hout. Niet de leverancier, maar de knecht in lossen of vasten dienst; dit beroep past uitstekend in het door Hildebrand gegeven rijtje.
Dragten.
J. van der Baan.