De Nieuwe Taalgids. Jaargang 14
(1920)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| |
Boekbeoordelingen.Multatuli-litteratuur.
| |
[pagina 257]
| |
het onderwerp. Vroeger wees ik reeds op een drievoudig tekort in de overigens verdienstelike studie van Meerkerk: zijn gebrek aan sympathie met Multatuli's moeielik begrijpelike, zeer gecompliceerde persoonlikheid, het naar voren brengen van de uiterlike lotgevallen ten koste van zijn letterkundig werk, en het ontbreken van een achtergrond waardoor Multatuli's invloed beprijpelik wordt. Het is geen geringe verdienste van de te bespreken boeken, dat daarin, ten dele onder Prinsen's invloed, juist deze leemten aangevuld worden.
Mevr. Van den Bergh van Eysinga was door haar uitgever aan een klein bestek gebonden. Niettegenstaande de moeielikheid om een zo omvangrijke stof daarin samen te persen, is zij, dank zij een weldoordachte kompositie, daarin zeer goed geslaagd. Alleen tegen het einde worden de verhoudingen door te grote beperking in gevaar gebracht: het hoofdstukje van vier bladzijden over een belangrijk werk als Millioenenstudiën doet daaraan niet ten volle recht. De Inleiding wijst op het belangrijke aandeel van Multatuli aan ‘de bevrijding van den Hollandschen geest’. Terecht wordt op de betekenis van zijn ontwikkeling gedurende de kinderjaren en de leerjaren gewezen. Gaat de schrijfster niet te ver, wanneer zij de jonge Eduard geheel met Woutertje vereenzelvigt, en zegt dat ‘het droomleven hem geheel in beslag nam’? (blz. 13). Zou men dan op zijn achttiende jaar geen andere gedichten verwachten dan De Schaatsen, waaruit blijkt dat zijn smaak toen nog ‘op een lijn stond met de almanakschrijvers dier dagen’? (blz. 23). Het feit dat hij ‘de jaren van intellectueele en innerlijke vorming ver van Holland doorbrengt’, dat niet ‘de geestelijke leiders van zijn eigen volk, maar die van de Europeesche romantiek zijn geestelijk leven hebben gevormd’ werd beslissend voor zijn letterkundige loopbaan. In 't biezonder verdient de roman Hermann Lange, van August Lafontaine, de aandacht, als ‘een merkwaardig boek in verband met zijn eigen lotgevallen’ (blz. 31). De Losse Bladen en De Eerlooze worden uitstekend geanalyseerd en met het karakter van de auteur in verband gebracht. Ook in de volgende hoofdstukjes is de schrijfster, met beheersing van de stof, er telkens in geslaagd, het belangrijke naar voren te brengen. De ‘daad van Lebak’ wordt als ‘gemoedszaak’ verklaard, waarin ‘zuivere menschenliefde alle menschelijke zwakheden overstraalt.’ Het verband tusschen de Havelaar en de Ideën wordt gelegd in de volgende passage: ‘Het machtig idealisme van Havelaar is boven de tegenstelling van Hollandsche geldzucht en inlanderslijden uit: hij ziet de verzoening. Maar dan moet Holland zich herzien: 't enghartig fatsoen, het | |
[pagina 258]
| |
conventioneele geloof moeten tot menschelijker opvattingen worden vernieuwd. De uitbuiting van mensch door mensch, van volk door volk, moet plaats maken voor het besef van recht en rechtvaardigheid, door de Fransche revolutie in Europa gewekt; de uitbuiting zal verdwijnen wanneer de vorteedering des harten en de verbroedering aller menschen, door Rousseau en de romantici gepredikt, ook het Hollandsche volk in de ziel zullen grijpen. Deze wereldbeschouwing heeft Havelaar in praktijk gebracht: hij is in Indië gestuit op de ambtelijke sleur, in Holland op droogstoppelig eigenbelang, op conventioneele levensbeschouwing’ (blz. 88). Sober maar juist is de verhouding tot Tine, Sietske en Mimi getekend: ‘'t Is het tragische lot van de vrouw van den dichter geweest, dat Fancy zich telkens voor hem openbaarde in andere, jonge vrouwen, terwijl zij voor hem de blijvende Fancy was .... op den achtergrond. Deze tweeledigheid in zijn liefdeleven tracht hij telkens haar te doen begrijpen, maar ze kàn er niet in meeleven, ze kan het hoogstens uit groote liefde .... dulden’ (blz. 108). ‘In zijn romantische liefdesverhoudingen is hij oprecht, ja hij suggereert zich zelfs, dat ook Tine hierin met hem meevoelt. Dit nu is het tragische, dat Tine wel gepoogd heeft hem te waarschuwen, maar ten slotte nooit krachtig hare opvatting heeft gesteld tegenover de zijne: ze wilde den prikkelbaren man sparen, ze wil als vrouw van een genie alles offeren, ze weet zich als weinig vrouwen bemind, en ze verwijt zich soms, dat ze zich niet genoeg verheffen kan tot zijn hoogheid van ziel’ (blz. 121). In het hoofdstuk Multatuli als denker en hervormer wordt de schrijver geschetst als prediker van opstandigheid, als opvoeder tot zelfstandigheid en als vernieuwer. De slothoofdstukken handelen over de drie bekendste werken uit de latere periode: Woutertje Pieterse, Vorstenschool en Millioenenstudiën. Ten slotte vermelden we nog dat de uitgever dat boekje aantrekkelik gemaakt heeft door een reeks portretten, facsimilé's en andere illustraties.
De Gruyter's tweedelig werk stelt zich een hoger doel dan de populair bedoelde, biografiese schets van Mevr. Van den Bergh van Eysinga. Zijn studie is breder, maar ook dieper. Hij wil niet alleen inleiden tot de kennis van Multatuli, maar evenzeer tot grondige bestudering van Multatuli's karakter, zijn werk en zijn tijd. Kortom, hij heeft een standaardwerk willen leveren, waarin wetenschappelike degelikheid met leesbaarheid verenigd was. Daarvoor heeft hij tijd noch moeite gespaard. De uitgebreide litteratuur over het onderwerp heeft hij met zorg, maar ook met de nodige kritiek, bestudeerd. | |
[pagina 259]
| |
Liefde voor zijn ‘held’ had hij van jongs afGa naar voetnoot1), maar door gerijpte levenservaring en mensenkennis staat hij ver genoeg boven zijn onderwerp om zich te wachten voor Multatuli-dweperij. Zwakheden tracht hij niet te verbloemen, tegenstrijdigheden in dit karakter niet te verbergen, maar te verklaren. Hij begrijpt dat Multatuli slechts begrepen en gewaardeerd kan worden te midden van de toenmalige Nederlandse samenleving, maar ook dat men het best gewaarborgd is tegen overschatting van de absolute waarde van Multatuli's werk, door zich op Europees standpunt te plaatsen, en het werk van grote buitenlanders te vergelijkenGa naar voetnoot2). Voegen we daarbij dat hij de kunst van schrijven verstaat, dan wordt het duidelik dat door deze eigenschappen zijn samenvattend werk ver staat boven dat van Meerkerk, en onder de monografieën over Nederlandse schrijvers een ereplaats verdient. Ongetwijfeld heeft het werk van deze autodidakt ook schaduwzijden: in de eerste plaats is de kompositie ietwat brokkelig. De lange reeks van korte hoofdstukken gelijken soms afzonderlike essays, met een losse draad aaneengeregen. Meermalen is nòch chronologies, nòch naar het onderwerp een vaste lijn gevolgdGa naar voetnoot3). Een tweede zwak is een gebrek aan zelfbeperking, samenhangend met de expansieve en polemiese aard van de schrijver. Dit blijkt uit sommige herhalingen, uit de vele - weliswaar uitstekend gekozen - aanhalingen uit schrijvers over Multatuli, maar vooral uit de neiging om zich te zeer te laten gaan, waar de uiteengezette denkbeelden van Multatuli hem tot tegenspraak prikkelenGa naar voetnoot4). Deze uitweidingen zijn vaak op zich zelf belangrijk, maar passen niet in het kader van de biografie. De hoofdbedoeling van De Gruyter is geweest, in den brede aan te tonen wat Multatuli betekend heeft in de geestelike ontwikkeling | |
[pagina 260]
| |
van de Nederlandse samenleving. Vandaar de brede inlijsting: vooraf een schets van de Nederlandse kultuur vóór Multatuli's optreden (Inleiding); tegen het einde een beschouwing over Holland tegen het einde der eeuw en Multatuli's invloed. Daartussen wordt ons het leven en het lijden getekend van de man die ‘de grootste stuwkracht van zijn tijd mag heeten.’ Wij kunnen hier de biograaf niet op de voet volgen, en dus geen recht doen aan alle goedgeslaagde bladzijden, waar hij door juiste en treffende opmerkingen relief geeft aan bekende feiten. Bij de beschrijving van Multatuli's ontwikkelingsperiode had de auteur het voordeel dat hij de Indiese maatschappij uit eigen aanschouwing kende. Tegenover de ambtelike beschouwing van de feiten de idealistiese plaatsende, kiest hij warm partij voor de ontslagen assitent-resident van Lebak. De wording van Max Havelaar is helder uiteengezet. In het hoofdstuk Schrijver of Heerscher? betoogt hij, tegen de gangbare mening, dat ‘Multatuli's aanleg, zijn rustelooze, aktieve, ondernemende, ambitieuze natuur hem niet in de eerste plaats op een schrijversloopbaan aanwees’ (I, blz. 115), dat bij hem ‘daad en kunstwerk bij elkander behooren’ (I, blz. 117), maar dat hij ‘tegen wil en dank de groote taak op zich genomen heeft, waarvoor de Alwil hem bestemd had: de opstuwing en verruiming van het Nederlandsche geestesleven’ (blz. 121). In verband daarmee staat zijn juiste karakteristiek van Multatuli als kunstenaar. Soms schijnt hij te neigen tot overschatting, als hij de Minnebrieven rangschikt onder de ‘geniale werken’ (I, blz. 131) of elders epitheta als ‘grandioos’ of ‘gaaf’ kunstwerk gebruikt, maar inderdaad ziet hij duidelik de grenzen van Multatuli's kunnen en de oorzaken van zijn onvermogen. ‘Multatuli is het grootst als strijder. Hij is nooit boven den strijd uitgekomen, heeft nooit de rust genoten, noodig voor het scheppen van groote, gave, volkomen-afgeronde, in-zich-zelf-komplete kunstwerken’ (I, blz. 246). ‘Want wij verlangen in het kunstwerk den schoonen vorm, de welgebouwde vastheid, de breed-geziene objektiviteit, de rustige contemplatie en Multatuli is als kunstenaar - het hangt ten nauwste samen met heel zijn wezen - te elementair, te fragmentarisch, te chaotisch’ (II, blz. 212)Ga naar voetnoot1). Dit sluit intussen een warme waardering binnen de getrokken | |
[pagina 261]
| |
grenzen niet uit. De kunstvorm van de strijder is de polemiek, en daarin is Multatuli de onovertroffen meester (I, blz. 247), die terecht met Carlyle vergeleken wordtGa naar voetnoot1). Vandaar dat geschriften als de Japansche gesprekken, Over vrijen arbeid en Over Specialiteiten niet op de achtergrond blijven. Tot de beste gedeelten reken ik ook de uiteenzetting van Multatuli's denkbeelden (Ideën, Godsdienst en Wijsbegeerte, Zedelijkheid en zeden, Onderwijs en opvoeding). De schrijver, die aan Multatuli's materialisme ontgroeid isGa naar voetnoot2), beseft ten volle de eenzijdigheid en de overdrijving van de Ideën, maar is daardoor in staat tot een objektieve waardering van hun betekenis, in verband met Multatuli's karakter en dat van omgeving waarin ze werden uitgesproken. Het meest sympathiek in dit boek is mij de mensenkennis, maar vooral de mensenliefde die er uit spreekt. Dat maakt b.v. de hoofdstukken over Tine en Mimi zoo mooi en boeiend, ook al kent men alle gegevens uit de briefwisseling. Dat stelt de schrijver in staat, zijn hoofdpersoon voor ons te doen leven als de arme naakte, en toch zoo schoone en echte mensch van dezen onzen eigen tijd, waarop de zon der openbaarheid, van het vrije woord en de vrije drukpers, zoo scherp en fel geschenen heeft, wiens leven door hemzelven of door anderen tot in zijn diepste schuilhoeken is blootgelegd, met een eerlijkheid, een openhartigheid, als waarvan ik geen sterker voorbeeld zou weten aantewijzen (I, blz. 163). Wanneer hij zegt: ‘om begrijpen is het te doen, niet om te vonnissen’ (II, blz. 16), dan vat hij dat niet op als goedpraten van wat moreel te veroordelen isGa naar voetnoot3), maar dan komen die woorden voort uit het besef dat men ‘een man als Multatuli niet kan misprijzen, zonder hem te gelijk te prijzen; men kan zijn handelingen niet verwerpen zonder ze te gelijk hoog te stellen. Want zoomin als geest en stof zich scheiden laten, zoomin kan men de goede en slechte daden van zulk een mensch uit elkander halen en op de weegschaal tegenover elkander leggen’ (II, blz. 7).
De warme waardering, de christelike, veel-begrijpende en veelvergevende liefde die overal in De Gruyter's boek doorstraalt, is een onmisbare voorwaarde voor het dieper doordringen in deze veelszins raadselachtige persoonlikheid. Voor ieder die, als pater | |
[pagina 262]
| |
H. Padberg S.J., Multatuli nadert met ‘verachting getemperd door medelijden’, en dus met ‘voelbare tegenzin’ zijn leven en werk gaat bestuderen, blijft hij een gesloten boek. Het drietal opstellen over De Mensch, De Denker en De LiteratorGa naar voetnoot1) lijdt aan een vitium originis. De schrijver heeft een dubbel doel voor ogen gehad: hij wil een eerlike poging doen om vast te stellen wat van streng-Katholiek standpunt in Multatuli's werk te waarderen valt, en tegelijk in een tijd van Multatuli-viering alle gelovigen ernstig waarschuwen voor deze apostel van het ongeloof en zijn verderfelike geschriften. Kort samengevat is de uitkomst van zijn onderzoek: Multatuli is als mens verachtelik, als denker een gevaarlik warhoofd en oppervlakkig fraseur, als literator verdienstelik, indien men dat gedeelte van zijn werk uitzondert waar de mens en de denker zich openbaart. Door deze splitsing van de mens en de schrijver tracht hij dus nog iets van Multatuli voor de toekomst te redden. Is dit standpunt houdbaar? Terecht heeft De Gruyter (I, blz. 199) daartegenover opgemerkt: ‘De schrijver en de mensch zijn bij Multatuli niet te scheiden en iemand die hem een mooi schrijver en een slecht mensch noemt, maakt ons niets zoo duidelijk als zijn eigen onbekwaamheid in het oplossen van die zielkundige raadsels, welke groote kunstenaars en denkers, in de wijze van samenhang van werk en leven, ons zonder uitzondering stellen.’Ga naar voetnoot2) Wanneer Padberg aanhaalt: L'homme est un étrange problème (blz. 32), dan doet hij dat spottend. Hij ziet in dit onderwerp geen problemen; alles is hem klaar: Multatuli is een man ‘met een mooien aanleg op zielegrootheid, die door het gevoel geheel verwoest wordt’. Reeds in de Havelaar-zaak maakt hij zich schuldig aan ‘laagheid’ en ‘laffe zelfzucht’ - daarin geeft hij De Kock volkomen gelijk. Zijn omgang met andere vrouwen wordt gelijk gesteld met ‘boemelen’. Terwijl hij, als phantast, ‘met z'n hoofd boven de wolken leefde, baggerden de voeten hier-beneden tot over de enkels in de modder’ (blz. 99). Maar is het dan geen probleem dat een zo ‘gewetenloos’ en ‘walgelik’ man zo innig bemind en zo vurig bewonderd is door vrouwen en mannen met hoogstaand karakter? Multatuli's Ideën zijn ‘een vergaarbak voor gedachten-afval’. Als hij over godsdienst en zedelikheid spreekt ‘wankelt hij als een dronkeman en is door een kinderhand omver te stooten’ (blz. 62). | |
[pagina 263]
| |
Maar is zijn grote invloed op velerlei gebied dan weer geen probleem? En ten slotte: welke voorstelling moeten wij ons maken van een ‘literator’, wanneer we lezen: ‘Alleen als literator was Multatuli groot. Uit zijn werken kan een bloemlezing samengesteld worden die hem onsterfelijk maakt. En de Max Havelaar is, onder het opzicht van stijl altijd, in z'n geheel een meesterstuk.’ Moet diezelfde Max Havelaar, immers een uitvloeisel van een lage daad, een openbaring van krankzinnige hoogmoed, dan niet evenzeer als de Ideën op de index geplaatst worden? Zijn de vergiftig-geurende Ideën dan nièt knap van stijl? Zijn vorm en inhoud van een kunstwerk zo gemakkelik te scheiden? Het zou onbillik zijn, niet te erkennen dat de opstellen van Padberg gegrond zijn op degelike studie. In het biezonder van de Brieven heeft hij ruim gebruik gemaakt. Zijn gedokumenteerd werk is méér dan een waarschuwende bestrijding, maar het lijdt aan een gewilde eenzijdigheid, waarvan wij de schrijver persoonlik geen grief kunnen maken. Als Katholiek apologeet en moralist ziet hij in Multatuli allereerst de apostel van het Ongeloof, de misleider van de jeugd. In wezen is zijn kritiek dezelfde als die van vroegere Katholieke beoordelaars, maar daardoor moest ook zijn poging tot eerherstel van de ‘literator’ mislukken. Multatuli's zwakheden, vooral als ‘denker’ te doorgronden en tevens de historiese waarde er van te beseffen, is alleen mogelik bij hen, die in Multatuli de boetprofeet van zijn tijd, de wegbereider van nieuwe stromingen vermogen te zien.
Dit laatste brengt ons tot de vraag: hoe moet een ‘Keur uit Multatuli's werken’ voor het tegenwoordige geslacht er uit zien? Bij het jongste jubileum werd een dergelijk boek samengesteld door de Multatuli-Commissie, voor de ‘breedere kringen van ons volk.’Ga naar voetnoot1) Padberg beklaagt zich dat daarin ‘de hervormer en de profeet’ bijna uitsluitend aan het woord is, zodat van de 46 ‘bloemen’ er minstens dertig vergiftig van geur zijn (blz. 102). Mogelik is een Multatuliaans-propagandistiese strekking aan de keuze niet vreemd, maar wij vragen ons af, hoe een kerkelik goedgekeurde bloemlezing die Multatuli ‘onsterfelijk’ zou moeten maken, er uit | |
[pagina 264]
| |
zou zien. Een boeket ‘bloemen’ was wellicht te lezen, maar van de geur van Multatuli's geest zou niet veel meer merkbaar zijn. Wie de gehele Multatuli niet aandurft, doet naar onze mening beter Multatuli geheel te laten rusten. Wie het beste uit zijn werken bijeengaart, zal vanzelf de strijder, de opstandige naar voren moeten brengen. Een andere vraag is: schuilt er in de meeslepende welsprekendheid van Multatuli geen gevaar? Zal een deel van zijn onervaren lezers niet, als voor vijftig jaar, in zijn werk een nieuw evangelie zien en zijn oppervlakkig materialisme, zijn doordraven op zedelik en sociaal gebied als hoogste wijsheid beschouwen? Denkbeeldig is dat gevaar niet, maar het wordt licht overdreven, want de tijd waarin de Multatulianen het hoogste woord voerden, is sinds lang voorbij. Zij die Multatuli nu bij het jongere geslacht inleiden, zijn zich daarvan klaar bewust Daarom is het juist gezien van Mevr. Van den Bergh van Eysinga, dat zij in haar Inleiding bij Multatuli als Denker en Dichter - die uiteraard de hoofdzaken uit haar boekje samenvat - nadrukkelik de zwakke zijde van deze ‘denker’ aantoont (blz. 9-16): ‘Ook in zijne wijsgeerige ontboezemingen doet Multatuli zich kennen als een vat vol tegenstrijdigheden.’ - ‘Nòch op wijsgeerig, nòch op godsdienstig gebied moet M. bestudeerd worden om een afgewerkte levens- en wereldbeschouwing te vinden. Hij is een denker, wiens opvattingen niet zonder meer aanvaard kunnen worden, die wel op allerlei gebied tot denken en onderzoeken prikkelt, maar evenzeer uitlokt tot kritiek op zijn eigen beweringen.... Wie zoover komt leest M. eerst met vrucht’ (blz. 16). Dat deze waarschuwing een onvoldoende ‘tegengif’ is voor hen die het vrije onderzoek niet aanvaardt, spreekt weer van zelf. Wij hebben een ander bezwaar tegen een dergelijke keuze, namelik dat door de vele stukjes buiten verband de schrijver te veel verbrokkeld wordt, waardoor men een oppervlakkige kennis van zijn geschriften in de hand werkt. Door beperking van het aantal fragmenten had men dit bezwaar wellicht kunnen verminderen. Een blijvende aanwinst achten wij deze gelegenheidsuitgave niet. In dat opzicht spant De Gruyter's boek, dat buiten de officiële feestviering ontstond, de kroon. C.G.N. de Vooys. | |
[pagina 265]
| |
Constantijn Huygens' Hofwijck, door Dr. H.J. Eymael. Tweede, geheel omgewerkte druk (Zutphen - W.J. Thieme en Cle - 1920). Prijs ƒ 3.90, geb. ƒ 4.90.De Hofwijck-uitgave van de voortreffelike Huygens-kenner Eymael is terecht geprezen als een model van uitlegkunde. Nu de schrijver na 33 jaar een lang verwachte tweede uitgave bezorgde, werd dat natuurlik geen eenvoudige herdruk. Met zorg heeft Eymael zijn verklaringen herzien en aangevuld. Ingrijpender is een wijziging in de gehele opzet. De eerste uitgave, met de breder uitgewerkte aantekeningen achterin, was opzettelik zo ingericht om de studerende lezer tot zelfstandige studie op te leiden; de nieuwe uitgave houdt - evenals die van Trijntje Cornelisdr. - meer rekening met ‘de letterkundig ontwikkelde lezer’ die Huygens' hoofdwerk wil leren kennen, en geeft dus zo beknopt mogelik gehouden voetnoten, waarin de polemiek met vroegere uitgevers achterwege bleef en ‘aan etymologie en grammatica eene nog geringere plaats is ingeruimd’. Alleen bij sommige plaatsen staat een bredere zakelike verklaring achter in het boek. Deze methode, die het vlotte, maar ook het oppervlakkige lezen bevordert, is wellicht voor het debiet noodzakelik, maar van wetenschappelik standpunt gezien zou een omwerking, naar de methode van de Zwolse Herdrukken, ons meer welkom geweest zijn. Dan zouden we, in bredere aantekeningen met bewijsplaatsen, meer ons voordeel hebben kunnen doen met Eymael's grote belezenheid; dan zou een degelik bewerkt glossarium een grondslag bieden voor de kennis van Huygens' woordvoorraad. Etymologiese biezonderheden kan men ook elders vinden, maar met een bijdrage tot de nog steeds verwaarloosde Huygens-grammatika zou Eymael velen verplicht hebben. Daarmee is niet alleen de klank- en vormleer bedoeld, waarbij Huygens, in tegenstelling met Vondel en Hooft, zijn eigen weg blijft gaan, maar ook de individuele eigenaardigheden in woordvorming, woordbetekenis en zinsbouw. Wie zou ons daarbij beter kunnen voorlichten dan de man die een groot deel van zijn leven aan de studie van Huygens gewijd heeft? In afwachting of hij met een studie over Huygens' taal zijn uitgaven-reeks zal aanvullen en bekronen, hebben wij voorlopig deze herziene uitgave dankbaar te aanvaarden. Bij vergelijking met de eerste druk zal men zien dat het aantal aantekeningen vermeerderde, en dat zelden een minder gewoon woord aan de aandacht van de uitgever ontsnapte.Ga naar voetnoot1) Ook | |
[pagina 266]
| |
waar hij zich tot de uiterste beknoptheid dwingt, geven de zorgvuldig overwogen en goed gekozen equivalenten telkens de bewijzen van grondige studie. De Inleiding is, behoudens een aanvullend Naschrift over de herleving van het huis Hofwijck, ongewijzigd gebleven. Voor de tekst heeft de uitgever zijn voordeel kunnen doen met Worp's editie: daaraan dankt hij o.a. een collatie met het Kladhandschrift van Huygens (blz. 137-138). De uiterlike verzorging - het mooie papier en de smaakvolle druk - laat niets te wensen. C.d.V. |
|