| |
| |
| |
Uit de tijdschriften.
(Mei - Junie).
De Gids. Mei.
Everard Gewin geeft een merkwaardige studie over Dr A. Capadose en het Réveil, voornamelik steunend op enige duizendtallen onuitgegeven brieven uit de réveilkring. Het leven en streven van deze medicus gaat wel buiten de eigenlike letterkunde om, maar de stemming in de kringen van zijn geestverwanten leert men in deze boeiend geschreven studie zeer goed kennen.
| |
Junie.
Frans Erens schrijft over Een Limburgsche roman, n.l. De andere van Marie Koenen. Zijn oordeel is zeer gunstig: de schrijfster heeft de Limburgse volksziel zeer goed begrepen.
| |
Onze Eeuw. Mei
Maurits Uyldert tracht in een artikel Multatuliherdenking vast te stellen wat Multatuli's betekenis als kunstenaar geweest is. Door gebrek aan geestelik evenwicht is hij er z.i. niet in geslaagd zich tot een groot kunstenaar te ontwikkelen. - J. Bosboom Nz. publiceert Drie brieven van Nicolaas Beets aan A.L.G. Toussaint.
| |
De Nieuwe Gids. Junie.
W. Kloos bespreekt in zijn Literaire Kroniek een reeks dichtwerken, n.l. Mara van Herman Middendorp, Strofen van Andries de Hoghe, Een Zomerdroom van Frans Bastiaanse, Fantomen van François Pauwels en Nieuwe Verzen van H. Swarth.
| |
De Tijdspiegel. Mei.
S. Kalff geeft een artikel over Nicolaas Beets te Haarlem. - K. Vos beantwoordt de vragen Waarom Multatuli ontslag nam en Hoe ontstond de Max Havelaar? Hij tracht daarbij het mozaiek te ontleden en aannemelik te maken dat vijf zevende van dit werk reeds geschreven was, voordat Douwes Dekker te Brussel zijn boek in elkaar zette.
| |
Junie.
Joannes Reddingius laat een deel van zijn boek over Jacob Winkler Prins, dat weldra verschijnen zal, n.l. de ‘Laatste levensjaren’ hier afdrukken. - B. van Genechten schrijft over De Vlaamsche Beweging vóór 1870.
| |
| |
| |
Groot-Nederland. Junie.
Frans Coenen houdt revue over de produktie van het afgelopen jaar in een artikel Een jaar prozakunst. Verder bespreekt bij de romancyclus van Joost Mendes: Het geslacht der Santeljanos.
| |
De Beiaard. Mei.
Jos. Schrijnen bespreekt in een artikel Naar een internationale hulptaal nogmaals het aktuele vraagstuk, dat onlangs op Deens initiatief van regeringswege internationaal aan de orde gesteld is. Hij erkent het grote belang, maar waarschuwt voor overschatting: ‘Men bedenke dat een dergelijke hulptaal in dezelfde mate algemeen en oppervlakkig moet wezen, als het laagje bovenkultuur, waarop zij berust.’ ‘Alles wat de nationale volkskultuur raakt moet haar verre blijven: kunstleven, gevoelsleven, geloofsleven liggen geheel buiten haar sfeer.’ ‘De mogelijkheid dat de voorstanders hun taal zullen willen doorvoeren op elk gebied van het kultuurleven lijkt mij het allergrootste gevaar voor de duurzaamheid van haar bestaan.’ - In een korte rencensie van De oude en de nieuwe historische roman in Nederland verwijt G. Brom aan Prinsen dat hij ‘stelselmatig de Katholieke literatuur negeert.’
| |
Junie.
In een opmerkelike studie verzamelt en behandelt J.J. ten Berge S.J. De vogelstemmen bij Gezelle, met de bedoeling om ‘de litteraire onomatopee te laten hooren bij één van de klankenrijkste dichters.’
| |
Stemmen des tijds. Mei.
J.C. van Dijk schrijft een Letterkundig Overzicht, waarin hij het proza van Aart van der Leeuw (Sint-Veit en andere vertellingen) warm waardeert, een herdruk van Sprotje en een verzenbundel van Pieter van Maarn (Klarende Luchten) bespreekt.
| |
Dietsche Warande en Belfort. No. 5.
Joris Eeckhout bespreekt in een rubriek Over Letterkunde zeer uitvoerige De Oude Waereld van Is. Querido, dat hij ‘om de verhevenheid der conceptie en de pracht der uitvoering een unicum, een meesterwerk’ noemt.
| |
No. 6.
Onder het Boekennieuws beoordeelt J.E. Het Lokkende Leven, het jongste werk van A. Jurriaan Zoetmulder, en de oorlogsverzen Louteringsvuur door Dirk van Sina.
| |
Den Gulden Winckel. Mei.
Gerard van Eckeren schrijft met veel lof over de Multatuli-biografie van J. de Gruyter.
| |
Junie.
Paul Kenis schrijft uitvoerig over André de Ridder en zijn werken - H.C. Muller beoordeelt ongunstig de vertaling van
| |
| |
Euripides' Alkestis door W. Kloos. - Gerard van Eckeren herdenkt de verdiensten van zijn overleden vader Isaäc Esser, in onze letterkunde bekend onder de pseudoniemen Soera Rana en C. Terburch.
| |
Studiën, tijdschrift voor godsdienst, wetenschap en letteren. Junie.
Als tegenhanger van zijn Multatuli-artikelen begint H. Padberg een reeks Ter herdenking van Thijm's honderdsten geboortedag. - L. van Miert verzamelde Spotnamen van Noord-Brabantsche Plaatsen.
| |
Van onzen tijd. 8-22 Mei.
H.H. Knippenberg besluit zijn artikel over Het lezen van Dietsche boeken in de Middeleeuwen. - C.R. de Klerk schrijft uitvoerig over Querido en zijn ‘Waereldepos’.
| |
Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde XXXIX, afl. 1-2.
Joh. Bolte geeft een bijdrage Zur Schwankliteratur des 16. und 17. Jahrhunderts, waarbij hij de inhoud van het Antwerpense Cluchtboek van 1576 vergelijkt met die van latere dergelijke verzamelingen: het Groot Klugt-Boeck van 1680, de Nederlandsche Weghkorter (1613) gevolgd door Der Melancholyen verdryver, enz. - P. Leendertz Jr. bespreekt een aantal merkwaardige woorden en uitdrukkingen, o.a. voor de vuist, en een groot aantal uit de kronieken van Worp van Thabor, die nog niet in de woordeboeken opgetekend zijn. - H. Hooghiemster wijst op de Onjuiste toepassing van de vaktermen debet en credit, die door leken veelal in figuurlike zin juist omgekeerd opgevat worden. - G.W. Wolthuis publiceert Twee onbekende gedichten van Starter. - G. Kalff betoogt dat Het proza in ‘Marieken van Nimweghen’ een onmisbaar bestanddeel is, en dus waarschijnlik door een ‘Expositor’ voorgedragen werd, gelijk dat ook in de Chester-Plays geschiedde. - J.W. Muller toont aan, dat de namen Aernouts en Everaerts broeders, voor ‘varend volk’, hoe onwaarschijnlik het ook lijkt, afkomstig kunnen zijn van Arnold van Brescia († 1155) en aartsbisschop Eberhard II van Passau (1200-40). - H. Beckering Vinckers maakt, met behulp van nieuwe bronnen, Enige aantekeningen bij Dr. Stoett's ‘Nederlandsche spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegden’, waaronder menige aardige en aannemelike verklaring.
| |
Tijdschrift voor Taal en Letteren. Junie.
P.fr. Gerl. Royen begint een histories opstel over Woordgeslacht, waarbij hij de kwestie van de oorsprong buiten beschouwing laat. Dit eerste gedeelte behandelt de Fleksie in 't algemeen en in verband daarmee de defleksie
| |
| |
in het Germaans vóór de Mnl. periode. - B.H. Molkenboer publiceert een rede, voor onderwijzers gehouden over De onbekende Vondel, waarin hij tot hernieuwde Vondel-lektuur aanspoort. - J. Kleyntjens en H.H. Knippenrerg gaan voort met het afdrukken van sermoenen uit Een handschrift van 1458.
| |
Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie. Febr.
Behalve de Kleine verscheidenheden van Edw. Gailliard is in deze aflevering afgedrukt een belangrijke voordracht van Leonard Willems Az. over De nieuwe proloog van den Reinaert en het Arnout-vraagstuk. De hoofdzaak van zijn betoog is, dat hij aan Willem als de enige auteur blijft geloven tegenover het dubbel auteurschap dat J.W. Muller aanneemt. De verschillen van Ia en Ib ontkent hij niet, evenmin als de waarschijnlikheid dat er een oudere Mnl. Reinaert bestaan heeft die ‘onvulmaket’ bleef, en door Willem werd omgewerkt, maar hij meent dat er te veel gelet is op de verschillen in taal en stijl tussen Ia en Ib, te weinig op de overeenkomst. Verder gist hij dat in het origineel in plaats van Aernout gestaan heeft Perroot (d.i. Perrot de Saint Cloud), die ook in de voorrede van de Franse branche genoemd wordt: dan zou de Mnl. proloog bijna letterlik uit de Franse tekst overgenomen zijn.
| |
Maart.
C. Lecoutere, J. Vercoullie en Leo Goemans brengen een ongunstig verslag uit over een antwoord, ingekomen op de prijsvraag betreffende de Klankleer van het Hollandsch dialekt in de Middeleeuwen. Verder een reeks Kleine verscheidenheden, meestal op Mnl. gebied, van Edw. Gailliard.
| |
School en Leven. No. 36-37.
J.H. Paradies spreekt over Het aanleren van vreemde talen en het afschaffen van opzettelik taalonderwijs. Hij wijst er op, dat het afschaffen van het Frans op de lagere school kan leiden tot afschaffen van elk opzettelik taalonderwijs. Dit is z.i. ‘de keerzij van de medalje’. Nu profiteert het onderwijs in vreemde talen van ‘de regels en regeltjes die de lagere school er in heeft gepompt.’ ‘In de toekomst zal èn de Franse èn de Duitse èn de Engelse leraar dit aan zijn kollega in 't Nederlands mogen vragen.’ Waarom dit o.i. niet mag, heeft Valkhoff overtuigend aangetoond in zijn artikel De dienstbaarheid van de moedertaal (N. Taalg. III, 177).
| |
No. 42.
J. Koster wijst op Het element letterkunde bij ons leesonderwijs op de L.S. om te betogen dat de letterkundige smaak van de kinderen ontwikkeld moet worden. Daarbij kan een leesboek als Op zonnige wegen uitstekende diensten bewijzen.
C.d.V.
|
|