De Nieuwe Taalgids. Jaargang 14
(1920)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAankondigingen en mededelingen.De taal der geneeskunde.Onder dit opschrift publiceerde de Groninger hoogleraar A. Kluyver in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde (1919) een zestal opstellen, die wij om de vele juiste opmerkingen en aardige voorbeelden ter lezing aanbevelen. Achtereenvolgens behandelt hij de wenselikheid om niet nodeloos van de algemeen gebruikelike taal af te wijken, de germaniserende stijl, de on-Nederlandse samenstellingen, de spelling van vreemde woorden en het gebruiken van vreemde woorden in een Nederlandse tekst. Een kleine proeve willen we onze lezers niet onthouden. De bezadigde geleerde, die naar de trant van zijn geestverwant Jacob Geel gaarne voor- en tegenstanders recht doet, voert een ‘conservatief’ die zich met de internationaal-wetenschappelike stijl niet verenigen | |
[pagina 218]
| |
kan, sprekende in: Ik wil u met een voorbeeld laten zien wat ik bedoel, en neem aan dat een betoog van een Nederlandsch geleerde aldus begint (een kleine overdrijving zult gij mij vergeven): ten aanzien van deze vraag zijn verscheidene hypothesen opgedoken tegenover welke de grootste voorzichtigheid geboden is. Want het is opvallend, dat bijna al die hypothesen zich ontpoppen als verkapte vormen van een theorie die reeds in de zestiger jaren der vorige eeuw werd verkondigd, maar reeds toen bij vooraanstaande mannen der wetenschap geen bijval gevonden heeft. Zou men inderdaad willen beweren, dat het internationale karakter van de wetenschap ons dwingt zulk Nederlandsch te schrijven? Dat kan alleen hij zeggen, die begint met te denken in een soort van Duitsch, en dat Duitsch dan woord voor woord in het Nederlandsch tracht te vertalen. Wat deze geleerde in het algemeen wil te kennen geven, kan stellig op allerlei manieren in het Nederlandsch worden uitgedrukt; doch men zal dan niet moeten verwachten, dat iedere term dien hij gebruikt door een anderen wordt vervangen. Iemand zou bijv. het volgende kunnen schrijven: men heeft allerlei hypothesen voorgesteld om dit vraagstuk op te lossen, doch wanneer men ze nauwkeurig onderzoekt, dan blijkt, dat zij alle berusten op een theorie die reeds kort voor 1870 werd verdedigd, maar reeds toen door deskundige geleerden werd bestreden. Dit treffend gekozen voorbeeld van ‘papieren stijl’ met zijn equivalent in natuurlik, levend Nederlands doet denken aan de raad die Hesseling vóór vele jaren gaf:Ga naar voetnoot1) wie barbarismen wil mijden, ‘neme tot voorbeeld wat men van beschaafde mensen hoort! Zolang men de gesproken taal als iets van geringere waarde beschouwt, neemt men gedachteloos over wat uit de lektuur in het geheugen is blijven hangen en het geschreven woord krijgt een onverdiende overmacht’. Wij knopen er nog een opmerking aan vast. De lezer zal opmerken dat de laatste zin van Kluyver buigingloos is, terwijl de genitieven onafscheidelik zijn van de eerste: volkomen in die stijl had gepast dezer vraag, de meerderheid dier hypothesen, eener theorie. Meermalen heeft het mij getroffen dat het veelvuldig gebruik van ener, zijner enz. blijkbaar nauw samenhing met een germaniserende stijl, b.v. bij Mevr. Roland Holst. Zo kan dus de geprezen rijkdom van buiging niet alleen oud-nationaal bezit, maar ook barbarisme zijn. | |
Een alfabeties register op ‘De Franse woorden in het Nederlands’.Het bekende standaardwerk van Salverda de Grave, door de ‘Ko- | |
[pagina 219]
| |
ninklijke Akademie van Wetenschappen’ uitgegeven, heeft aan bruikbaarheid zeer gewonnen door het uitvoerige register dat J.J.B. Elzinga bewerkte, en dat eveneens onlangs in de werken van de Akademie verscheen (Amsterdam - Joh. Müller - 1920; deel XX No. 1). Dit kwarto boekdeel bevat niet minder dan 118 blz. Salverda de Grave voegde er een paar bladzijden ‘Aanvullingen en verbeteringen’ van zijn eigen werk aan toe. | |
Enige opmerkingen over de kennis der oudheid in de Middeleeuwenis de titel van een rede waarmede K. Sneyders de Vogel het hoogleraarsambt in de Franse taal en letterkunde te Groningen aanvaardde (uitg. J.B. Wolters - Groningen - 1920). Hoewel de spreker steeds de Franse letterkunde in het oog hield en daaraan zijn voorbeelden ontleende, bevat zijn rede veel over de geest der M.E. in het algemeen, dat ook voor de neerlandicus van belang is. | |
Onze jongeren in de moderne literatuurnoemde Ida Heyermans het pendant van de brochure Onze jongeren en de moderne literatuur (uitg. Hollandia-drukkerij - Baarn - 1920), die wij in de vorige jaargang (blz. 106) aankondigden. Ook dit geschrift heeft een opvoedkundige strekking. De schrijfster waarschuwt tegen die auteurs die menen te kunnen volstaan met de ‘jongeren’ in hun ingebeeldheid, grof egoïsme en verfijnde zinnelikheid eenvoudig realisties uit te beelden, om boeiende litteratuur te leveren. Daartegenover stelt zij het opvoedend idealisme van schrijvers als Björnson, Romain Rolland en Wells. | |
Hij of Zij of Het? Feiten en beschouwingen omtrent voornaamwoordelike aanduiding door Ph. J. Simons (Groningen - J.B. Wolters - 1920).Noch de schrijver, noch het behandelde onderwerp zijn onze lezers vreemd. In beknopte en populaire vorm vindt men hier de uitkomsten samengevat van de scherpzinnige onderzoekingen die de schrijver sinds jaren bezighielden. Wat men op het eerste gezicht niet zal opmerken, is de grote moeite die de schr. zich getroost heeft om in het kleine bestek van twee vel druks inderdaad het voornaamste overzichtelik bijeen te zetten. Het boekje verdient een ruime verspreiding, ook onder hen die geen diepere taalstudie maken, maar omtrent de voornaamwoordelike aanduiding, ten gevolge van de oude leer, in misverstand gevangen zitten. | |
Een ijverige Antwerpse uitgever.Als heuglik teken van herleving ontvingen wij een reeks boeken van de uitgeversfirma ‘De Sikkel’ | |
[pagina 220]
| |
te Antwerpen, die voor Nederland - en ook dit is een gelukkig verschijnsel - samenwerking zocht met de firma Em. Querido te Amsterdam. Moge een ruim debiet deze ondernemingsgeest aanwakkeren! In de brochure-reeks Vlamingen van beteekenis verscheen een karakterschets van Hugo Verriest door Dr. Marcel D'Haese; in de Poëtische Bibliotheek twee deeltjes Uitgekozen Gedichten, van Theodoor van Rijswijck en van Johan Alfried de Laet, twee dichters, in het Noorden weinig bekend en nog minder gelezen. Eug. de Bock, die dit tijdperk goed kent, schreef voor beide deeltjes een beknopte, zaakrijke inleiding. Biezonder verzorgd en op mooi papier gedrukt zijn twee andere uitgaven: De twaalf sonnetten van de schoonheyt door G.A. Bredero, d.i. de mooie sonnettenreeks die J.B. Schepers als werk van Bredero ontdekte en publiceerde in De Nieuwe Gids (April 1913). Marnix Gijsen, die de korte inleiding schreef, voegde er nog drie andere sonnetten aan toe. Een interessante uitgave, mooi gedrukt en aardig verlucht, is ook de herdruk van een uiterst zeldzaam volksboek, gedrukt in 1582, maar een halve eeuw vroeger gedicht: Een schoone ende gheneuchlijcke historie of cluchte van Heynken de Luyere, warachtelijck gheschiet, seer verheuchlijck om lesen ende deur Cornelis Crul eerst in dichte ghestelt. De druk is verzorgd door Lode Baekelmans, die er enige aantekeningen bijvoegde. Heynken behoort - volgens de karakteristiek van Kalff - tot het geslacht van Uilenspiegel. Dit boekje brengt ons in kennis met ‘een volksdichter, geschetst door een rederijker’, maar deze rederijker weet de volkstoon goed te treffen. In zevenregelige strofen, die telkens op een spreekwoord uitlopen, worden de drie avonturen van Heynken vlot verteld en met echte volkshumor gekruid. Ten slotte verscheen bij dezelfde uitgever een Conscience-biografie door Eug. de Bock, waarop wij in de rubriek Boekbeoordeling terugkomen, en een reeks verzamelde Studiën en Essays over oude volksvertelsels van de ijverige en onvermoeide Antwerpse folklorist Alfons de Cock. C.d.V. |