De Nieuwe Taalgids. Jaargang 14
(1920)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeoordelingen.Camera Obscura van Hildebrand, 31e druk met noten van J.M. Acket. Haarlem. Erven Bohn 1920 ƒ 2.80.Dat de Camera nog altijd gewilde lektuur is op Gymnasium en H.B.S. is geen wonder. En verblijdend is zeker het feit, dat de 31e druk als schooluitgaaf met aantekeningen is verschenen. Sedert Beets zelf zijn verklaringen: ‘Na Vijftig Jaar’, noodige en overbodige opheldering met het motto Lux Ludo uitgaf (Oktober 1887) is er al weer heel wat verouderd en duister geworden -voor de tegenwoordige leerlingen. Beets' werk zelf beleefde al in Febr. '88 een tweede druk; de eerste oplage was binnen vier weken uitverkocht en voorzag dus wel in een ‘diepgevoelde behoefte’. Van dit werkje heeft de Heer Acket een dankbaar gebruik gemaakt, de letterlik overgenomen aantekeningen zijn bescheidenlik met aanhalingstekens aangewezen. Onder de verdere ‘medewerkers’ mis is tot mijn spijt Dr. Johs. Dyserinck, die in De Gids van Des. 1881 (ook afzonderlik verschenen als Hildebrands Camera Obscura, Middelburg, Altorffer 1882)Ga naar voetnoot1) de taal en de stijl der verschillende uitgaven van de C.O. vergeleek, een studie, waarop m.i. hier en daar met vrucht had kunnen worden gewezen. In dat geval hadden ook de daarvoor het meest in aanmerking komende varianten kunnen worden opgenomen; ze zouden niet zo talrijk zijn geweest, dat het niet meer een ‘handig boekdeel’ | |
[pagina 212]
| |
zou zijn gebleven. Mij is het bij de lektuur van de Camera tenminste altijd aangenaam, als de leerlingen verschillende drukken hebben en we naar aanleiding van de aangebrachte wijzigingen over deze plaatsen kunnen spreken, want nog altijd is waar wat Potgieter naar aanleiding van de Camera schreef: Eene hoofdverdienste van het boek hebben wij, onder de beschouwing der opstellen herhaalde malen ter loops geprezen; wij moeten er nog eenmaal op terug komen; het is de stijl, de taal. Wij weten niet, ook na twee, drie malen lezens, wat meer toejuiching verdient: de waarheid van opmerking, in welken geest dan ook, of de gelukkige uitdrukking der gedachte. Het Hollandsch - Hildebrand heeft de taal te lief, om niet gaarne haren lof in de zijne te hooren - het Hollandsch is ons nog rijkere mijn gebleken, sedert zijn talent er zoo vele nieuwe, te lang voorbijgeziene, te achteloos verzuimde aderen in ontdekte! (Kritische Studien, I, 367) Hoe Beets, die zelf ook inzag, ‘dat deze bundel papiers eenige verdienste zou kunnen hebben ten opzichte van onze goede moedertaal’ in de elkaar opvolgende drukken wijzigt en meestal verbetert, is tot de 13e druk aangewezen in het genoemde artiekel van Dyserinck, die dit terecht noemt ‘eene merkwaardige proeve van zelfkritiek, ons jongeren tot eene ernstige vingerwijzing om toch Hollandsch en nog eens Hollandsch te schrijven.’ En hiermee is de auteur doorgegaan ook in de na '81 verschenen drukken, waarin gelukkig ook de vele drukfouten, die de 13e ontsieren en ten dele ook door Dyserinck t.a.p. zijn aangewezen, verdwenen zijn. Enkele van de meest karakteristieke veranderingen aan de voet der bladzijden aangegeven, zouden de gebruikers van de 31e druk zeker welkom zijn geweest en niemand zou het beter toevertrouwd zijn een dergelijke keus te doen dan de Heer Acket, die immers ook de terecht geroemde Stijlboekjes schreef; desnoods zou ik dan wel enkele aantekeningen, die gemakkelìk voor ieder te vinden zijn willen missen. Maar dit is een teer punt, zoals de Schr. zelf in zijn Inleiding bij de Aantekeningen zegt, vooral als men schrijft voor een zeer gemengd publiek; de leerling van de derde klas ener H.B.S. en de geletterde lezer. In ieder geval echter hadden herhalingen vermeden kunnen worden, zoals die van Hölty (p. 1 en 6), sluike haren (p. 3 en 324), het potspel (p. 24 en 50), schoenen met lange linten (p. 13 en 28), memento mori (p. 152 en 350), blasé (p. 112, 195 en 339), Narcissus (p. 271 en 329), de vier elementen (p. 307 en 342), te vergeefs zoo (p. 89 en 332), op goedaf spelen (p. 51 en 52), strop(je) (p. 25, 66 en 322), diaken, diaconie (p. 42 en 67), kornet (p. 66 en 82), cloak (p. 40, 99 en 250), kamerjapon (p. 48 en 107), recensent (p. 12, 37, 113 en 143), romanesk (p. 94, 138, 212, 304 en | |
[pagina 213]
| |
316), Demarary (p. 133 en 150), faculteit (p. 44, 152 en 359), waar na letteren, en wijsbegeerte moet worden bijgevoegd, sofa (p. 105 en 157), boeien (p. 89 en 188), guéridon (p. 118 en 207), eerlijk = eervol (p. 138, 228 en 311), boa (p. 15, 40, 53, 196 en 234), Vrouwendag (p. 177 en 246), zijkamer (p. 43, 118 en 259), parodie (p. 109, 164, 274 en 334), uit een open reden (p. 208 en 262), Fachingerwater (p. 132 en 273), patent (p. 67, 285, 359 en 393), bijdehandsche (p. 175, 290 en 363), seraf (p. 312 en 327), de roef (p. 97, 350 en 392), theatraal (p. 139 en 366), schrimpeljeuzig (p. 254 en 374), cyprisch (p. 65 en 382), vice versa (p. 40, 352 en 393), dictaat (p. 44 en 252), jeune france (p. 358, 361 en 389), maltentig (p. 181 en 370), temet (p. 356 en 374), kermisklok (p. 109 en 385), alias (p. 132 en 267), calèche (p. 30, 325 en 361), koomenij (p. 209 en 384), opleukeren (p. 340 en 392), fidutie (p. 254 en 358), horoscoop (p. 110, 137; op de laatste plaats vollediger, ontleend aan Na Vijftig Jaar), schotsch (bont) (p. 3, 95, 261, 327, 361, dat op al deze plaatsen als schuin wordt verklaard en niet in verband gebracht met de ‘stoffen met kleurige strepen of ruiten, in Schotland gebezigd voor de nationale kleederdracht’ (Van Dale), schutterig (p. 117, 161 en 271). Op de eerste plaats wordt het weer in verband gebracht met onze vroegere schutters; op p. 126 van Na Vijftig Jaar, 2e druk, spot Beets hiermee en op p. 197 neemt hij de verklaring van Van Dale over, die de Heer Acket ook op de andere plaatsen vermeldt. Indien de Schr. ook hier had gedaan, wat we op p. 391 aantreffen: een verwijzing geven naar de plaats, waar het bewuste woord wordt verklaard, zou er alvast enige ruimte gewonnen zijn geweest voor opmerkingen als op p. 111: de fraaie wereld. Een purisme of vertaling van het Fransche ‘beau monde’. Beets heeft in de nieuwere drukken allerlei dingen vertaald die hij vroeger met vreemde woorden had gezegd. Die vertaling is niet altijd gelukkig. Hier b.v. had hij beter de Fransche uitdrukking kunnen laten staan, en p. 131 imperturbabel. onverstoorbaar. Waarom de schrijver, die in latere drukken zoo vele vreemde woorden door Hollandsche verving, dit woord onvertaald liet? Als men in een vreemde taal een nieuw woord leert kennen in een treffende passage, dan schijnt dit vaak de beteekenis levendiger uit te drukken dan het Hollandsche gelijkwaardige woord, dat men al zoo vaak ontmoette. Hiermee is het gebruik van zoo'n woord wel verklaard, maar niet verdedigd en p. 277: het goed heenkomen. Purisme voor ‘het pis-aller’ zooals in oudere drukken stond. Een middel dat men in den nood gebruikt, als men niets beters heeft; een toevlucht, redmiddel. | |
[pagina 214]
| |
De gegeven aantekeningen zijn intussen van veel waarde voor de lezers der C.O. en zijn, hoewel gewoonlik in beknopte vorm gegeven, duidelik; ook wie jaren lang de Camera hebben gelezen en menen er alles van te begrijpen, zien nog iets nieuws, zo b.v. op p. 168: de opmerking over het hondje van de freule Van Nagel, waar Hildebrand Henriette Kegge opzettelik een vergissing laat begaan, die weer een fijn trekje van zijn opmerkingsgave is. Hieraan heb ik de kennismaking te danken met het aardige artiekel in de Nederlandsche Hondensport van 13 Sept. 1919. Hier laat ik nog enkele aanvullingen volgen en enkele plaatsen, waarover ik met de Heer Acket van mening verschil. p. 366: De bewuste aanhaling is uit Langendijk, De Wiskunstenaars of 't Gevlugte Juffertje. Tweede Tooneel. Griet. Wel ja 'k ben eerlijk. Filipijn. 't Heeft geen schijn; Zo'n mooye meid zou in een herberg eerlijk zijn! p. 280: tafellestje heb ik altijd opgevat als laatste tafelgerecht; ik meen het in Hooft's Brieven te hebben gelezen. p. 86: De aantekening bij summa cum laude had in de verleden tijd moeten staan; nu wordt er alleen in buitengewone gevallen cum laude verleend bij 't afleggen van een academies examen; hiernaar behoort ook de aant. op p. 250 te worden veranderd ‘men kon promoveren’; p. 249 moet aangevuld: Men kan in de rechten ook op stellingen alleen promoveren; in de laatste aantekening is openbaar overbodig, de doctorshoed (p. 250) ziet op het ius pilei, het recht om met gedekten hoofde te spreken. Verg. De Génestet: Het Schotje: 't Jus Pilei verblijdt zijn hart - Al kleedt zoo'n steek bespottelijk! p. 251: de pedel is niet een soort van concierge; bode geeft het begrip ook maar enigszins weer; demonstratie op dezelfde pagina is het eerste gedeelte van het candidaatsexamen in de medicijnen; in mijn studietijd gewoonlik afgelegd omstreeks de Paasvakantie, terwijl men het tweede gedeelte dan voor de grote vakantie deed. p. 253: de decanus is de voorzitter (nog altijd deken genoemd) der faculteit. p. 255: een propaedeuties examen doen nu alleen nog de studenten in de medicijnen en in de godgeleerdheid, niet de wis- en natuurkundigen. p. 259: onder de omstreken van Gorkum, met de meer voorkomende overdrijving: ver van de stad Rotterdam. p. 267: Het Leesmuseum (de eigenlike naam is het Rotterdamsch | |
[pagina 215]
| |
Leeskabinet) is niet in alle opzichten ‘te vergelijken bij de tegenwoordige openbare bibliotheken,’ het is een instelling, waar men lid van kan worden en kontributie voor betaalt. In Rotterdam bestaat naast het Leeskabinet ook een Openbare Leeszaal, maar die is van veel jongere datum. p. 284 is een spottende toespeling op de leer van Darwin. p. 290: Cetera Desunt m.i. niet een grapje, waarmee de schrijver zich verontschuldigt, dat het stuk niet af is, maar een aanwijzing, dat de auteur het niet noodzakelik vond de verloving van Gerrit en Klaartje te beschrijven; alles ligt opgesloten in de laatste woorden: Maar morgen.... p. 303: gemeen vrouwspersoon m.i. in dezelfde betekenis als op p. 131 ‘Je bent een gemeene jongen’, zei Mien (Deluw) zie Ndl. Wdb. IV, 1372. p. 338: zooveel maaltijden, spot met de werkzaamheid der polderbesturen, wier maaltijden het meer moeten ontgelden. Zie b.v. Potgieter, Proza, De Zusters p. 148. p. 363: gebefte flesch, ook dominee genoemd. (Zie Klikspaan, Studentenleven: 't Examen van Slot: Aan tafel laat hij een paar dominees aanrukken), zijn flessen wijn van een goed soort, niet alleen met een etiket van het merk, maar ook met de jaargang (zoals de wijnhandelaars zeggen) op een afzonderlik etiket aan de hals. p. 365: Berg Calvarië. Is de hier gegeven verklaring juist of is het de Lijdensweg in verschillende taferelen afgebeeld, zoals men die heel mooi vindt (of vond?) in Moresnet en veel minder ook in de buurt van Valkenburg? p. 30: geen pleziergeld betaalt ziet op de verschillende klassen, waarin vroeger (ook nu nog?) het gebruik van een paard belast kon worden; wie het alleen in zijn bedrijf gebruikte (ook een dokter b.v.) betaalde minder dan wie het ook voor zijn plezier aanwendde. Deze grutter gebruikt het toch op Zondag. p. 35: bouilli: soepvlees, gekookt vlees, vooral rundvlees; hier kan het toch geen soepvlees betekenen, want het wordt na de soep rondgediend. p. 45: aan een tafel te doen voorstellen: vragen, of hij mee aan de tafel mag eten, dus tot de club behoren. p. 48: tabellen zullen bij Pieter, die het candidaatsexamen nog moet doen, (zie C.O. p. 86, die eerstdaags een candidaatsexamen dacht te doen, summâ cum laude), niet verzamelingen van ‘wetsartikelen over hetzelfde onderwerp’ zijn, maar uittreksels uit het romeins recht. p. 54: die witte: ze spelen met twee witte ballen. | |
[pagina 216]
| |
p. 67: Ook de bedrijfsbelasting is alweer vervangen, namelik door de Rijksinkomstenbelasting. p. 83: ettelijke Ndl. Wb. III3, 4259: in een vrij groot aantal; tal van; verscheidene. Soms ook met betrekking tot een kleiner aantal: enkele, sommige. p. 85: groen. Nog niet ontgroend student, maakt de zaak niet veel duideliker voor wie 't nodig mochten hebben; zie Ndl. Wb. V, 829. p. 139: pastilles is niet een huismiddel; allerlei medicamenten worden in deze vorm toegediend. p. 156: een aangeblazen dichter, zie Ndl. Wb. I, 76 i.v. aanblazen I, 1, b. een levenwekkenden, bezielenden adem op iemand blazen, hem bezielen, met geestdrift vervullen. Hier natuurlik spottend gebruikt. p. 191: de schoone plaats van Paulus (Rom. VIII, 24, 25) luidt in de gewone vertaling: ‘Want wij zijn in hope zalig geworden. De hoop nu die gezien wordt is geene hoop; want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen. Maar indien wij hopen hetgeen wij niet zien, zoo verwachten wij het met lijdzaamheid.’ Vooral het laatste woord geeft beter de zin weer dan: volharding. p. 237: brandbezorger: de verklaring lijkt mij zonderling; ik heb altijd gedacht aan een spottende tegenstelling met het voorafgaande brandblusscher, maar nu ik er opmerkzaam op werd gemaakt, het in geen woordenboek, ook niet in het Ndl. Wb. kunnen vinden. p. 265. Dat de schrijver hier een ‘menschkundige fout’ maakt, geloof ik niet. p. 268. Zulke ‘gebrekkige’ samentrekkingen vormen juist een der eigenaardigheden van Hildebrand's humoristiese stijl, zie b.v. p. 43 en tante de kopjes van 't koffiegoed met een minzaam lachjen en een bonten theedoek zat af te drogen. p. 363. Schilderijen van Troost. Beets zegt bij de Hollandse vertaling vrij vertaald, letterlik betekenen ze: Niemand sprak. Er was gesprek onder de broeders. Allen spraken. Leven in huis. Wie konden, liepen, wie niet konden, vielen neer. Hiermee ben ik aan het einde gekomen van de aantekeningen, die ik onder het lezen der nieuwe uitgave maakte; ik herhaal, dat ik me verheug over de verschijning en hoop, dat de Heer Acket voor de 32e druk, die spoedig moge volgen, mijn opmerkingen zal willen overwegen en.... dat de firma Bohn daarvoor wat beter papier zal willen gebruiken. Rotterdam, Junie 1920. G. Engels. | |
[pagina 217]
| |
Potgieter. Bloemlezing uit zijn gedichten en prozawerk, uitgezocht door en met een inleiding voorzien van Dr. J.B. Schepers. Deel I Historie en Romantiek (Meulenhoff's Bibliotheek van Nederlandsche schrijvers - Amst. - 1919).In dit deeltje vindt men enige van de meest bekende en karakteristieke werken en fragmenten uit het nationaal-romanties werk van Potgieter vóór 1848. Hoewel Schepers een tweede deeltje zal laten volgen, lijkt het mij bijna onmogelik in een zo klein bestek het veelomvattend werk van Potgieter recht te doen. Voor schoolgebruik kan deze weloverwogen keuze goede diensten bewijzen. De toelichting is vrijwel geheel aan de docent overgelaten: alleen aan het slot vindt men een viertal bladzijden met ‘aantekeningen.’ Terecht zijn bij het fragment uit het Rijks-Museum de genoemde liederen van Hooft afgedrukt en bij de Foliobijbel Poot's gedicht De Maan bij Endymion. Ten slotte een vraag: wat voor nut kan het hebben, Potgieter's vouwbeen, mutsje en stoel af te beelden? Dat werkt slechts op de spotlust van de jeugd, terwijl het goede beginsel van de boekillustratie er door in miscrediet gebracht wordt. Ook het ‘geboortehuis’ wijst - naar een oud-Zwollenaar mij verzekerde - alleen de plek aan waar het eenmaal stond. C.d.V. |
|