Schrijftaal en spreektaal.
De grootere rijkdom aan verschillende spraakwendingen, die de schrijftaal voor de meer periodische bouw van langere volzinnen van dienst kan wezen, mag voor een goed deel ontleend zijn aan andere, vreemde, talen; zooals in onze schrijftaal aan het Fransch of Latijn, door navolging van deze vroeger als de onze tot schrijftaal gebruikte en ontwikkelde talen: maar de schrijftaal moet zich daarbij toch wachten voor vreemdigheden, dat is voor hetgeen met de aard van de moedertaal niet in overeenstemming is, en dus voor het taalgevoel vreemd luidt. Ook moet de schrijftaal zich wachten voor het te lang bewaren, en nog meer voor het oprakelen, van woorden en wijzen van uitdrukking, die in de levende taal verouderd en vreemd geworden zijn, daar er reeds lang andere voor in gebruik gekomen en algemeen gangbaar geworden zijn. Want de levende taal, de taal, zooals die leeft in de mond van een volk blijft, in zijn aard en grondvorm altijd dezelfde taal; maar ondergaat toch steeds metdertijd eenige verandering, hoe onmerkbaar die ook wezen mag voor het oog.... Daarom moet de schrijftaal, zooals Heyse zegt, zich steeds uit de levende spreektaal regenereren, - die verouderde, doode elementen niet willen bewaren, maar uit de levende taal, zooals die door het beschaafdste gedeelte van het volk gesproken wordt, zich gedurig verjongen; aan het werkelijke spraak-gebruik zich aansluiten, en alle vreemdigheden vermijden.
Taco Roorda: Verhandeling over het onderscheid en de behoorlijke overeenstemming tusschen spreektaal en schrijftaal (1858), blz. 2-3.