| |
Uit de tijdschriften.
(Maart-April.)
De Gids. Maart.
In een beknopt artikel spreekt Gabrielle van Loenen over de romanschrijver J. van Oudshoorn, naar aanleiding van zijn laatste werk, Zondag. - J.C. Bloem beoordeelt de prozabundel Sint Veit en andere vertellingen van Aart van der Leeuw, Fantomen van François Pauwels en Het groote avontuur van J.J. de Stoppelaar.
| |
April.
L. Knappert beoordeelt de studie van S.I. von Wolzogen Kühr over De Nederlandsche Vrouw in de tweede helft der achttiende eeuw.
| |
De Nieuwe Gids. Maart.
S. Kalff gaat de verhouding na van de broeders Jan en Eduard Douwes Dekker. - Joh. Reddingius beoordeelt het oorlogswerk van de Vlaming Daan Boens: Menschen in de grachten en de vierde dichtbundel van de Limburger Matthias Kemp: De vreemde vogel.
| |
April.
W. Kloos huldigt Ary Prins op zijn zestigste verjaardag. - J.B. Schepers beoordeelt Prinsen's studie over Bredero en prijst de dichtbundel Jonge Kracht, eersteling van de Afrikaner A.D. Keet.
| |
Groot-Nederland. Maart.
J. Saks besluit zijn studie over Multatuli en zijn Vorstenschool, waarin hij de ontwikkeling van Multatuli's persoonlikheid tracht te verklaren uit zijn maatschappelik milieu, de klein-burgerlike Amsterdamse omgeving. ‘Bij hem ontwikkelde zich het anti-burgerlike sentiment tot antinationaal sentiment.’ - ‘Zijn
| |
| |
buitenhuiselijke opvoeding vernietigt nog wel niet, maar ondermijnt en weekt los het hechtste wat gewone menschen met hun klasse- of standgenooten pleegt te verbinden.’ - ‘De burgerij geringschatten beteekent voor hem niet alleen een voorkeur koesteren voor sommige groote karaktertrekken die haar gemeenlijk vreemd zijn: edelmoedigheid, ridderlijkheid, groothartigheid, fierheid, zelfopoffering; maar tevens neerzien op de kleine deugden die haar gewoonlijk kenmerken: stiptheid, ordelijkheid, regelmaat, arbeidzaamheid.’ In het laatste deel legt de schr. er de nadruk op, dat de echte romantiese trekken in Multatuli meer berusten op gelijkenis dan op navolging van oudere buitenlandse geestverwanten: ‘Als navolger kon hij slechts romanticus zijn voorzoover hij oorspronkelijk was als individualist; en als romanticus was hij te grooter naarmate zijn individualisme hem verhinderde na te volgen en noopte oorspronkelijk te zijn. “Op niets te lijken”, zooals uit kracht van dit individualisme weldra zijn ideaal zou zijn, was de beste voorwaarde om het meest te gelijken op de besten onder hen.’
| |
April.
J.L. Walch geeft als voorproefje uit een studie over Het Burgerlijk Drama in Nederland een inleidend hoofdstuk, waarin de geschiedenis samengevat wordt van de burgerlik-dramatiese litteratuur, voordat dit genre ons land bereikt.
| |
Onze Eeuw. Maart.
Onder de Nieuwe Boeken, die A.C.S. de Koe in deze aflevering bespreekt, behoren de laatste werken van Felix Timmermans en van Karel van de Woestijne.
| |
Elseviers Maandschrift. April.
H. Robbers beoordeelt twee romanschrijfsters, Jo de Wit (De Branding) en Elisabeth Zernike (Het Schamele Deel). - Jo de Wit beoordeelt Arthur van Schendel's Pandorra.
| |
Vragen van den dag. Maart.
S. Kalf schrijft over Multatuli en zijn uitgever, nl. Rudolf Charles d'Ablaing van Giesenburg, wiens briefwisseling met Multatuli vroeger reeds gepubliceerd is.
| |
Oud-Holland. Maart.
J.A.F. Orbaan publiceert een lezing: Rome zooals Hooft het zag, een brede illustratie van de schamele gegevens die Hooft's Reisheuchenis ons biedt.
| |
De Beiaard. Maart.
G. Brom wijdt de rubriek Kroniek en Kritiek aan Multatuli. In een opmerkelik betoog neemt hij de kunstenaar
| |
| |
in bescherming tegen de onvoorwaardelike veroordeling van Katholieke zijde. ‘Door zijn rijke persoon worden we altijd weer geboeid.’ ‘Laat zijn wereldbeschouwing niets heten, hij blijft toch iemand.’ ‘Multatuli zit ieder van ons in 't bloed; (hem) wegdenken uit de ontwikkeling van onze letterkunde is onmogelik.’
| |
April.
In een artikel Vondel en Rembrandt protesteert B.H. Molkenboer met verontwaardiging tegen de neiging ‘om Rembrandt te vergrooten ten koste van Vondel.’ Schmidt-Degener deed dit in een Gids-artikel, maar erger vindt hij het, dat de Katholiek Leo van Puyvelde onlangs in een Academie-rede dit voorbeeld volgde. In een uitvoerige polemiek bestrijdt hij vervolgens Schmidt-Degener als ‘Vondelvijand’ en ‘papehater van 't liberale type.’ Voor Vondel's roem is hij niet bevreesd: ‘Hollands Apollo heeft het gejoedel van wel andere boschbacchanten overleefd!’ - In de Letterkundige Kroniek monstert Molkenboer de Noord-Nederlandse katholieke belletrie van de laatste maanden, die hij lager schat dan de Zuid-Nederlandse. Hij bespreekt Lize Bührs (De Sterkste Kracht), P. van der Meer van Walcheren (Van het Verborgene Leven), A. Jurriaan Zoetmulder (Het Lokkende Leven) en Marie Koenen (De Andere).
| |
Studiën, tijdschrift voor godsdienst, wetenschap en letteren. Maart.
H. Padberg S.J. geeft het laatste gedeelte van zijn Multatulistudie, handelende over De Literator. Op deze studie, die intussen in boekvorm verschenen is, komen we terug in de rubriek boekbeoordeling.
| |
Vragen des tijds. Maart.
In een artikel Uit de briefwisseling van Constantijn Huygens vestigt G. Kalff de aandacht op de bekende zesdelige uitgave van Worp, een werk ‘dat aan hooge eischen ten opzichte van methode en bewerking voldoet.’ De schrijver houdt zich niet zozeer bezig met de brieven die ‘meetellen onder de voortbrengselen der epistolaire kunst’ - grotendeels reeds vroeger uitgegeven - als met de epistels waaruit iets te leren valt omtrent Huygens en zijn kring, en met de vertrouwelike brieven o.a. van de drie dames Huygens. Enkele aantrekkelike proeven daarvan besluiten het opstel.
| |
Nederland. Maart-April.
J.B. Meerkerk behandelt in een uitvoerig opstel Potgieter als kritikus, waarbij Potgieter's leven en zijn verzen telkens als achtergrond dienen. Een studieman was hij - met veel en teer gevoel; alléén gevoelsmens was hij niet. Op zijn
| |
| |
gemoed, zegt hij, ‘kan niet iets indruk maken, wat zijn verstand als onwaar heeft leren kennen.’ Als karakteristiek wordt o a. uitvoerig de kritiek op Albertine Kehrer ontleed. ‘Men ziet het: objektiviteit, alzijdigheid, medeleven met het volk, levensvolheid in zichzelf met een taak als levensdoel voor zich als voor zijn volk - dat is het minimum. De Hemel zij dan de beloning, nooit het doel. - Een mens die niet vóór alles mens is, een vrouw niet vóór alles vrouw, - een Hollander die niet Hollander is - een 19de-eeuwer zonder van zijn eeuw te zijn - ze kunnen Potgieter niet bekoren, ook al rijmen ze nu en dan niet onaardig, - ook al zijn twee dominees-dichter haar paranimfen.’ Aan het slot oordeelt hij dat ‘Potgieter's licht zal schijnen in de verre toekomst, als er van zijn tijdgenoten zelfs geen glimp meer nastraalt.’ Dan zal men in hem ‘de ideale poorter der 19de eeuw zien’; ‘in zijn kritiek tevens het trouwste beeld van zijn eigen onvermoeid streven naar beter en hoger; wat hij anderen voorhoudt, eiste hij van zichzelf onverbiddelik.’
| |
De Tijdspiegel. Maart.
Een artikel van S. Kalff behandelt de verhouding van Multatuli en Busken Huet.
| |
Museum. April.
W.H. Staverman beoordeelt de Bloemlezing uit Potgieter, samengesteld door J.B. Schepers.
| |
Neophilogus. Afl. 3.
J. van Wageningen onderzoekt de geschiedenis van samenstellingen als ex-minister, ex-keizer. Ze blijken afkomstig uit het milieu van Latijnse beamten en soldaten en gingen in het vulgair-Latijn over. Het oud-Frans kent ze niet, maar in de tijd van de Franse revolutie werden er talrijke gevormd. Zowel het Engels als het Nederlands vormden deze samenstellingen naar Frans model.
| |
Tijdschrift voor taal en letteren. Febr.-April.
P. Aurelius behandelt 'n Paar Volksliedjes. - L.C. Michels bespreekt in een artikel Europese talen uitvoerig het werk van Meillet: Les langues dans l'Europe nouvelle. - Gerl. Royen vervolgt zijn studie over Kontaminatie, opnieuw gesteund door overvloedig materiaal. Dit gedeelte gaat over het Begrips- en Klankkontakt, gesplitst in drie gedeelten: klank en begrip, louter klank en etymologische verwanten. - J.J. Kleijntjens en H.H. Knippenberg publiceren nog een Middelnederlands sermoen uit Een handschrift van 1485. - Onder de Boekbespreking prijst. B. Weerenbeck het proefschrift van K.J. Riemens; minder ingenomen toont zich Th. Horsten met de Stijl- | |
| |
studie en Stijloefening van Acket: hij vindt het ‘een fris boek, een enorme verbetering bij de saaie, duffe Apeldoorns en Stellwagens’, maar ‘het is niet modern genoeg’: de leerling ‘zal voelen dat veel vragen die bij hem opkomen, onaangeroerd zijn gelaten.’
| |
Den Gulden Winckel. Maart.
Marie Schmitz bespreekt de Marginalia van Dirk Coster; Egb. v.d. Mandele de roman Tweede Vrouw van Dorothee Buijs.
| |
April.
F. Smit Kleine prijst de kunst in verzen van Marie Koenen. - H.C. Muller toont zich weinig ingenomen met de bloemlezingen en studies van Meerkerk en Dr. van den Bergh van Eysinga-Elias over Multatuli, verschenen bij gelegenheid van de Multatuli-herdenking. - Jeanne Veen beoordeelt zeer gunstig 't Pastorken van Schaerdycke, spel van personagiën, door Maurits Sabbe. - Herman van den Bergh bespreekt de bundel Nieuwe Verzen van Helène Swarth, die ‘geen nieuwe kijk openen noch op haar werk noch op haar geest.’
| |
De Hollandsche Revue. Maart-April.
Deze afleveringen brengen een uitvoerige karakterschets, met nieuwe biezonderheden, van Israël Querido.
| |
Indogermanisches Jahrbuch. VI.
In een artikel van Bühler, Kritische Musterung der neueren Theorien des Satzes, wordt o.a. de vraag besproken, of de zin met Paul syntheties of met Wundt analyties op te vatten is (vgl. Van Ginneken in De N.T. V, 273 en VI, 132 vgl.). De konklusie luidt: ‘Die Vorgänge der Satzbildung sind so manigfältig, dass es unmöglich ist, eine befriedigende Entstehungs-definition des Satzes zu finden.’ Verder bevat dit deel personalia (o.a. een nekrologie van Brugmann) en bibliografiën, waaronder een van Jac. van Ginneken over Allgemeine Sprachwissenschaft.
| |
Dietsche Warande en Belfort. No. 3.
De Gedachten over den taalstrijd in België zijn door ‘Dietsche Warande’ gebloemleesd uit Frans Drijver's nalatenschap. Ze werden enige weken voor het uitbreken van de oorlog ingezonden. - J. Persijn kondigt een boek van Eug. de Bock aan over Hendrik Conscience en de opkomst van de Vlaamsche Romantiek. Ondanks een te-veel aan citaten ‘zullen de verdiensten niet te hoog aangeslagen worden. Gerust kan gezegd worden dat we nu hebben wat we nog teenemaal niet hadden: een degelijke Conscience-biografie. Wat Dr. A. Jacob voor Conscience
| |
| |
verricht op wetenschappelijk-filologisch gebied, doet Eug. de Bock voor Conscience op wetenschappelijk-literair terrein.’ Alleen ‘de laatste hoofdstukken schijnen haastiger bewerkt en minder overwogen te zijn.’
| |
No. 4.
De Gedachten over den taalstrijd in België worden in deze aflevering vervolgd. - Onder het Boekennieuws wordt de roman van de Scharten's, 't Geluk hangt als een druiventros besproken en geprezen.
| |
Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie. Des.
Een verhandeling van Dr. Jac. Muijldermans over Nationaal Bewustzijn geeft ‘aanteekeningen betreffende de geschiedenis van ons volk in het begin der 19de eeuw.’ Daarbij worden ook letterkundige produkten en toestanden besproken. - Edward Gaillard zet zijn reeks Kleine verscheidenheden voort.
| |
Jan.
Een verhandeling van Gustaaf Segers heeft tot onderwerp Volksletterkunde en Volksonderwijs. Verder bevat deze aflevering de verslagen van de keurraad over een ingezonden antwoord op een prijsvraag: een zo volledig mogelike lijst van hedendaagse germanismen. Hoewel het antwoord niet in alle opzichten bevredigt, zal dit werk waarschijnlik, na omwerking, in druk verschijnen.
| |
Het Roode Zeil. Maart.
In de eerste aflevering van dit nieuwe, Zuid-Nederlandse tijdschrift verscheen een artikel van André de Ridder over De Romantiek in Vlaanderen.
| |
De Amsterdammer. 28 Febr.
In dit Multatuli-nummer vindt men o.a. een reeks eigenhandige verklarende kanttekeningen bij de Minnebrieven, in een exemplaar dat Freddrik van Eeden bezit.
| |
De Nieuwe Amsterdammer. 28 Febr.
Eveneens een Multatuli-nummer met een hoofdartikel van Frans Coenen en een reeks van kleinere bijdragen.
C.d.V.
|
|