De Nieuwe Taalgids. Jaargang 14
(1920)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
[Boekbeoordelingen]De Leeuwendalers door J. van den Vondel, uitgegeven door Dr. J. Prinsen J.Lzn. (Meulenhoff's Bibliotheek van Nederlandsche schrijvers. - Amsterdam - 1919).
| |
[pagina 107]
| |
klaard, m.i. eenvoudig: met zes andere maagden (vgl. vs. 1573 en 1575), en niet ‘sterk als zeven.’ Bovenstaande opmerkingen, die ik bij het doorbladeren maakte, zijn voldoende om aan te tonen dat bij een mogelike herdruk grondige herziening noodzakelik is.Ga naar voetnoot1) Voor schoolgebruik zijn de tekortkomingen in de toelichting geen onoverkomelik bezwaar, maar voor studerende lezers blijft de uitgave in de Nederlandsche Klassieken onmisbaar. De nauwkeurigheid van Verwijs en de belezenheid van Nauta laten weinig moeielikheden onopgehelderd, terwijl de verklaringen aan een veeljarig gebruik getoetst zijn. Bij de doorbladering miste ik een aantekening bij vs. 392: in den mont = tegemoet. C.d.V. | |
J. Wille: Marnix' Byencorf. Openbare les gehouden den 18den October 1918 aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. (Scheveningen - D. Koek - 1919).Deze openbare les, een jaar na het uitspreken in druk verschenen, groeide uit tot een studie: op de 22 blz. tekst volgen er 40 met ‘aantekeningen’ en 16 blz. met een herdruk van Gentian Hervet's Zendbrief in de oorspronkelike tekst (Epistre aux desvoyes de la foy), die de waarde van dit boekje verhoogt. De korte inleiding, een overzicht van ‘de geschiedbeschrijving onzer letterkunde’ in vogelvlucht, is polemies opgezet. In het biezonder moeten Jonckbloet en Prinsen het ontgelden, om hun afkeer van het Kalvinisme. ‘Tegen deze modernste uitingen zou een positief-christelijke (d.w.z. Kalvinistiese?) literatuur-beschouwing en -beschrijving wel zeer van pas zijn’, zegt de schrijver. Mits men beseft - voegen wij er bij - dat die even eenzijdig zou zijn als de positiefhumanistiese beschouwing van Prinsen. Wie het krachtige geloof bezit dat hij zelf aan de goede zijde staat, kan nu eenmaal in zijn literatuurbeschouwing niet alzijdig zijn. In dit uiteraard beknopte overzicht valt veel te prijzen. De levensbiezonderheden van Marnix laat de schr. op de achtergrond om het volle licht te doen vallen op de Byencorf, die vooral gekarakteriseerd | |
[pagina 108]
| |
wordt als ‘Entrüstungssatire,’ als pleidooi voor het ware Geloof. Dat Marnix deze vorm koos, komt voort uit de geest van de tijd: de zestiende eeuw, de eeuw van Erasmus en Rabelais, ‘zwelgde in de satyre’. Hervet's ‘Seyndbrief’, ‘nooit voldoende tot toelichting van den Byencorf gebruikt’, is de onmisbare grondslag: ‘er is bijna geen komische trek in Marnix' werk, die niet de weerslag is op Hervet's tractaat.’ Te weinig is ook opgemerkt dat de Byencorf ‘vol is van Gereformeerde geloofsleer,’ waarbij de ironie soms geheel op de achtergrond raakt. Verder ontleedt de schr. het werk, verklaart de naam, prijst kompositie en stijl, en wijst op de grote waarde voor de taalstudie. Beknopt is de vraag besproken, welke schrijvers invloed gehad kunnen hebben op Marnix' stijl, maar de aantekeningen boden gelegenheid tot nadere uitwerking. Daar wordt onderzocht wat hij aan Erasmus en Rabelais te danken heeft (aant. 79-80) en in het biezonder aangetoond dat hij de Disputations chrestiennes van Viret gekend en gebruikt heeft, al neemt hij nooit klakkeloos over (aant. 86). Ook de verhouding van de Byencorf en het Tableau des Differends de la Religion is opnieuw zelfstandig onderzocht (vgl. aant. 97), met het resultaat dat het Tableau een uitwerking blijkt te zijn van een Franse vertaling van de Byencorf, die Marnix reeds vóór 1572 maakte. De Franse uitwerking ‘staat uit literair oogpunt ver achter bij het oorspronkelijke Nederlandsche werk.’ Tenslotte wordt de populariteit van het werk en de beoordeling in de loop der eeuwen, in beknopte samenvatting, behandeld. De aantekeningen geven behalve een nauwkeurige dokumentatie, soms ook leerzame uitweidingen, als het betoog over het auteurschap van het Wilhelmus in No. 14. Als geheel is deze ‘les’ een veelbelovende voorproeve van een degelik-wetenschappelike werker. Op het terrein waar hij zich bij voorkeur zal bewegen, ligt nog menig stuk onontgonnen; een rijke oogst zal aan de kennis van onze zestiende en zeventiende eeuw, zozeer van Kalvinistiese zuurdesem doortrokken, stellig ten goede komen. C.d.V. |
|