De Nieuwe Taalgids. Jaargang 14
(1920)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDes.Albert Verwey schrijft Een afscheid, gericht tot medewerkers en lezers. Zijn volbrachte taak schetst hij met deze woorden: ‘Ik heb getracht, ten eerste het dichterschap, in zijn meest verschillende uitingen, en op velerlei gebied, de plaats te verschaffen waarop het aanspraak heeft, ten tweede een jonger geslacht bewust te maken van zich zelf.’ De tegenstelling van zijn maandschrift, als uiting van een gemeenschap van smaak en denkbeelden, met de bestaande, blijkt uit deze passage: ‘Maandschriften bestaan ten onzent terwille van schrijvers en lezers, en ze bevatten soms belangwekkende, vaker onbeduidende bijdragen. Maar er bestaan er geene terwille van een idee en geene bezitten dus in zichzelf de maatstaf waaraan al hun bijdragen moeten beantwoorden. Dit gemis aan eenheid maakt ze tot de werktuigen van velerlei elkaar kruisende en bestrijdende belangen en invloeden: werkinglooze opeenhoopingen van stof die stuur noch richting heeft.’ De taak van de Beweging blijft nu overgelaten aan de jongeren. Onder het opschrift Hardnekkige eenzijdigheid beoordeelt C.G.N. de Vooys de Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde van Jan te Winkel. ‘De typies-Hollandse eigenaardigheden waardoor Te Winkel zich onderscheidt, zijn: degelikheid en volharding, voor de man van wetenschap bronnen van voortreffelike deugden: zijn werk wint daardoor betrouwbaarheid, volledigheid en eenheid van bewerking. | |
[pagina 61]
| |
Maar de keerzijden van die deugden zijn: verstandelikheid en vasthoudendheid, die zo licht kunnen ontaarden in nuchterheid en bekrompenheid.’ In het biezonder ontwikkelt hij zijn bezwaren tegen de breed opgezette Inleiding, en de eenzijdig-verstandelike opvatting van poëzie en taal. Het werk zelf wordt daardoor niet, gelijk de schrijver meent, ‘historisch-aesthetisch’, maar veeleer een wetenschappelik welgeordend feitenmateriaal. ‘De litteratuurgeschiedenis is voor Te Winkel één groot museum, waarvan hij de beheerder is.’ In de negentiende eeuw heeft de schrijver evenwel zijn beginsel van objektiviteit verzaakt. Eigenlik geldt dat reeds voor de periode na 1830, waarin hij b.v. een mistekend beeld van Potgieter geeft. Het ‘besluit’, over de letterkundige ontwikkeling sedert J. Perk, ‘opgezet als een requisitoir, maar verlopend in een boutade’, was beter weggelaten. De goede eigenschappen van Te Winkel zouden beter tot hun recht gekomen zijn, als de schrijver, met meer zelfkennis, een geleerd boek voor vakgenoten geschreven had. - Albert Verwey behandelt in de rubriek Boeken, menschen en stroomingen het belangrijke werk van J. Huizinga: Het Herfsttij der Middeleeuwen en Nine van der Schaaf's Poëzie. Ten slotte vestigt hij de aandacht op een goede Duitse Lucifer-vertaling, door Marie von Seydewitz, in de Insel-Bücherei. | |
De Nieuwe Gids. Des.Willem Kloos herdenkt J.J.L. ten Kate als een dichter ‘van eene, in haar soort, niet alledaagsche begaafdheid’, die ‘zijn godsdienstige gewaarwording in voortreffelijkgladde vers-maat onder de menschen gebracht heeft’. - H.J. Westerling schrijft over De eerste opvoering van Dr. Samuel Costers Treurspel Iphigenia op 31 October 1621: hij levert het bewijs dat de vroeger gangbare mening, als zou de eerste uitvoering de 1ste November 1617 plaats gehad hebben, op een vergissing berust. - Een artikel van D. Tol, zich aansluitend bij een vroeger opstel in dat tijdschrift, handelt Over Vondel, waarin hij op tal van schoonheden wijst die hem bij zijn Vondelstudie troffen. - Onder de kleine boekbeoordelingen is er een van François Pauwels, die zijn bewondering uitspreekt voor Querido's roman De oude waereld. | |
Groot-Nederland. Des.Frans Coenen beoordeelt proza van P.H. van Moerkerken (De Verwildering), Karel van den Oever (Oud-Antwerpsche Vertellingen) en Ernest Claes (Oorlogsnovellen); Jan Zeldenthuis verzen van Aug. van Cauwelaert en Karel van Den Oever. | |
[pagina 62]
| |
Elseviers Maandschrift. Nov.H. Robbers bespreekt het werk van Felix Timmermans: in de Schemeringen van den Dood ziet hij te veel opzettelik gezochte griezeligheid; Het Kindeken Jezus in Vlaanderen vindt hij een knap boek, maar hij stelt het ver beneden soortgelijke verbeeldingen van Karel van de Woestijne. | |
Des.H. Robbers toont zich ingenomen met het hoogleraarschap van Prinsen, voor wiens inaugurele rede hij meer lof heeft dan voor de herdruk van De oude en de nieuwe historische roman in Nederland. | |
Onze Eeuw. Nov.H.T. Oberman behandelt in een uitvoerig artikel De hoofdgedachten bij Boutens. Hij wijst op het verband van deze kunst met die der Franse symbolisten en vindt dan als hoofdgedachten: zijn opvatting van het geluk, als een toestand waarin men met het wereldse leed en de aardse dood afgerekend heeft, en zijn ‘streven naar de rust, den evenwichtstoestand, waarbij de gevoelens van binnen beantwoorden aan de schoone werkelijkheid buiten.’ ‘Tusschen de begrippen rust in schoonheid, in Liefde, of in God is er voor Boutens geen kenmerkend verschil.’ | |
Stemmen des tijds. Nov.A. Goslinga herdenkt met grote waardering zijn leermeester Prof. Verdam als geleerde en als leidsman van de studenten. | |
De Beiaard. Nov.B.H. Molkenboer besluit zijn studie over Het Italiaansch bij Hooft en zijn Kring. Jacob van den Burgh ‘liefhebberde zoowat in Italiaansch blijkens een sonnet Laura Latroni, nauwelijks Hollandsch met Italiaansche woorden.’ Ook Barlaeus doet mee aan de Petrarca-verering, maar van eigen Italiaanse lektuur, ‘met name in Petrarca, vinden we bij Barlaeus geen enkel bewijs.’ - A. Jurriaan Zoetmulder bespreekt de opvoering van De Paradijsvloek, het drama van Alph. Laudy, ‘'n uiting van artistieken durf, van 'n hoog strevend idealisme.’ Het stuk zelf is sterk als toneel; ‘de taal is boeiend in soms prachtige verzen en oorspronkelijke beelden.’ | |
Den Gulden Winckel. Nov.P.H. Ritter Jr. bespreekt Van de Woestijne's ‘Goddelijke Verbeeldingen’, drie schetsen met bijbelse motieven. - Rinke Tolman beoordeelt J. Prinsen's monografie over Gerbrand Adriaensz. Bredero; Marie Schmitz de Late Liefde van Hélène Swarth. | |
Des.Edward Peeters behandelt August Snieders, als derde in | |
[pagina 63]
| |
de reeks Geestelijke opbouwers van Vlaanderen. - Van Eckeren's Kantteekeningen bij de Literatuur van den dag gaan over A. van der Leeuw, F. Timmermans, Eilkema de Roo en Jo van Ammers-Küller. - Herman van den Bergh prijst de dichtbundel Fantomen van François Pauwels. | |
Oud Holland XXXVII, afl. 4.Jacq. J.M. Heeren schrijft een artikel over Het ‘Panpoëticon Batavum.’ De portrettenverzameling van dichters, bijeengebracht door Arnoud van Halen gaf aanleiding tot twee berijmde lofwerken, een door Lamb. Bidloo (Amsterdam 1720) en een door het Leidse genootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkregen’ (1773). De schrijver vertelt uitvoerig de lotgevallen van het portrettenkabinet, dat wijd en zijd verspreid werd. | |
De Socialistische Gids. Nov.Henri Polak maakt Opmerkingen betreffende taalbederf buiten en in de arbeidersbeweging, die ten dele juist zijn, maar anderdeels voortkomen uit ouderwets taalbegrip. | |
Tijdschrift voor Taal en Letteren. Okt.J. Kleijntjens en H. H Knippenberg publiceren een Sermoen uit Een handschrift van 1458, waarvan de inhoud ook in Belgiese manuskripten te vinden is. - Th. de Jager begint een artikel over Het perspektief van onze Middeleeuwse letteren. Bij geen geschiedschrijver van onze letteren - met uitzondering van Kalff - komt dit behoorlik tot zijn recht. De grondoorzaak is ‘dat men nooit onbevangen genoeg tegenover de verschijnselen staat en zich niet crities genoeg rekenschap geeft van de betekenis van al wat men waarneemt.’ - Th. Horsten besluit zijn studie over Vondel en Johan Maurits van Nassau. - P. Maximilianus vestigt de aandacht op Een baanbrekend artikel van Jac. van Ginneken, nl. zijn lezing over de taaltechniek van Boutens, in de Studiën gepubliceerd.Ga naar voetnoot1) - H.H. Knippenberg bespreekt De namen ‘Peel’ en ‘Polen’, en geeft Kinderrijmpjes uit Limburg. | |
Van onzen tijd. 6 Des.Maria Viola bespreekt en prijst het jongste werk van Stijn Streuvels (De Boomen, Sint-Jan, Genoveva van Brabant.) | |
Museum. Des.De studie van Albert Verwey over Hendrick Laurensz. Spieghel wordt beoordeeld door N. van der Laan. | |
[pagina 64]
| |
Dietsche Warande en Belfort No. 9.Jules Persijn vervolgt zijn zeer waarderende studie over Albertine Steenhoff-Smulders en bespreekt o.a. haar historiese romans. Aan het slot verwijt hij Prinsen, dat hij door zijn onnatuurlike antithese van de oude en de nieuwe historiese roman, boeken als die van Albertine Steenhoff-Smulders en Marie Koenen, ten onrechte buiten zijn beschouwing sluit. | |
Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie. Aug.Behalve de Kleine Verscheidenheden, op Mnl. gebied, van Edw. Gailliard, bevat deze afl. een studie van J. Jacobs over de Diphthongeering van Westgermaansche i tot Nederlandsche ij. Zijn konklusie luidt: ‘De ontwikkeling van Nndl. ij uit Wgm. î, die in de eerste helft der 13de, of zelfs in de 12de, misschien in de 11de eeuw plaats had, is niet te verklaren door een soort overgang van dien klank naar een naburig dialect; het is een phonetisch verschijnsel, dat zich omtrent tegelijkertijd in Holland, Noord-Brabant, in de provincie Antwerpen, in Zuid-Brabant en elders in de volkstaal al zeer vroeg heeft voorgedaan, en dat hiér vroeger, daár later in de geschreven taal, vooral in de letterkundige taal is opgetreden.’ | |
Sept.Leonard Willems geeft een voordracht Over Landjuweelen en Haagspelen in de zestiende eeuw. Hij verzamelde alle berichten over de Brabantse landjuwelen. De hoofdvraag die hij hier oplost, is: waarin verschilt een Haagspel van een Landjuweel. Daarbij blijkt dat ‘het scherp onderscheid maken tusschen landjuweel en haagspel een specifiek Brabantsch versehijnsel is. In de andere Nederlandsche gewesten valt er van een soortgelijk verschil geen spoor te vinden.’ Landjuweelen waren om zoo te zeggen gesloten vergaderingen, waarop alleen toegelaten werden zij die deel uitmaakten van het groot verbond der Brabantsche kamers - andere wedstrijden heetten haagspelen. Het landjuweel mag ook niet verward worden met het refereynfeest en het blazoenfeest, gelijk dat van 1620 te Mechelen. | |
Okt.Deze aflevering bevat de feestrede van Maurits Sabbe: België na den oorlog, waarin hij het goed recht van het Vlaams bepleit. C.d.V. |