zowel als verdediging van hun kwaliteiten, ligt m.i. meer op het terrein van de taalkunstenaar die mag, en de taal-onderwijzer die nu eenmaal moet beoordelen wat ‘goed’ is en wat ‘fout’. Alleen wil ik opmerken dat het standpunt van De V.: ‘zij werd een mooie kaketoe gegeven’ is verwerpelik, omdat, als hier eens een pronomen personale stond in plaats van een substantivum, men moeite zou hebben met de keus tussen hij en hem - niet het mijne is. Dat een door mensen bewust gemaakt stelsel van redekundige ontleding niet toepasselik is op een bepaalde konstruktie, kan evengoed tegen het stelsel als tegen de konstruktie pleiten. Ik zou zeggen: in ‘zij werd een kaketoe gegeven’, hebben we een passieve zin, waarin twee verhoudingen van verbum tot direkt objekt voorkomen, n.l. tussen ‘zij’ en het verbale kompositum ‘een kaketoe geven’, en nog één in het kompositum zelf tussen ‘een kaketoe’ en ‘geven’. Verder kan men in deze soort zinnen niet gaan.
Dat sommige konstrukties van het type ‘die kist had hij vroeger nooit een kleed over’ verklaard kunnen worden door de weglating van daar is waar, maar lang niet alle, b.v. niet wanneer het subjekt meervoudig is, als bij ‘die artikelen zullen wel beslag op gelegd zijn’, en ook niet in vraagzinnen, b.v. ‘mag deze mat op geveegd worden?’ Ik blijf daarom vasthouden aan een ontwikkelings-parallel met het Engels, waarvan Dr. Kruisinga me nog pas een paar aardige voorbeelden deed toekomen:
Danger on the field he knew not of;
The big hotels I doubt whether you a ever be able to get out of. waarin natuurlik niets weggelaten kan zijn, en die alleen verklaard kunnen worden door to get out of, en to know of als nieuwe verbale eenheden aan te merken, zoals ik ook gedaan heb voor naar zoeken in ‘hij is overal naar gezocht.’ Nu zegt De V. terecht dat bij overeenkomstige composita met ongeaccentueerd eerste lid ge- in het participium ontbreekt. Maar wat bewijst dat? Waarom zich niet op het standpunt te stellen, dat hiermee het gesproken Hollands een participium van een verbaal kompositum met ongeaccentueerd eerste lid, doch mèt ge- rijker is geworden? Want niet ‘behoort in de taal aan elke nieuwigheid de toekomst’, maar ook niet behoeven nieuwe konstrukties te worden geweerd - gesteld dat dit mogelik was - omdat ze zich niet hij de bestaande aansluiten.
Ten slotte heeft De V. natuurlik gelijk waar hij zegt, dat ‘hij is niet betaald vanmorgen’, als zijnde een eeuwen oude konstruktie, niet in de rij van mijn voorbeelden thuis hoort. Dit was mijnerzijds inderdaad een ‘Entgleisung’.
J. Kooistra.