De Nieuwe Taalgids. Jaargang 13
(1919)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 243]
| |
De sylleps.Ga naar voetnoot1)Het schrijven van een stuk is een even bewonderenswaardig werk als het breien van een kous. Wat weten die vrouwehanden toch onbegrijpelik knap van zo'n enkele draad een vaste en toch zachte stof te maken en daarbij de grote lijn te houden, zodat er ontstaat net wat ze willen: 'n sok, 'n handschoen, 'n muts. Ik heb er grote eerbied voor. En zo bewonder ik ook het menselik vermogen om een opstel te schrijven. 't Is net of 't vanzelf gaat, zoals 't breien, maar pasop, 't is zo'n fijn werk. Al die woorden en zinnen zijn zo netjes aan mekaar gehaakt en dooreen geslingerd, en 't wordt één vaste en toch zachte stof van taal. En terwijl die pen over 't papier gaat, zo geheimzinnig als de pennen in breistertjes handen, gebeurt daar in ons hoofd het stille werk van 't denken. Ik zie een breister wel eens turen op 't reeds voltooide stuk en dan wijst ze met haar naald erover heen, en telt. Ik begrijp niet wat ze telt en kijk eerbiedig toe. Maar 't zal toch wel zijn voor de goede aaneensluiting; dat begrijp ik wel; en om de grote lijn goed te houden, opdat haar kous niet onderweg verandert in een slaapmuts. Zo doen wij schrijvers ook: we lezen gaarne eens over wat we al af hebben van ons stuk, opdat de lussen onzer woorden en zinnen goed in elkaar zullen pakken, en ook opdat de grote lijn zuiver blijve. Maar al schrijvend, zijn we wel eens onoplettend, en in plaats van aansluiting te zoeken bij de voorafgeschreven woorden, gaan we naarbinnen in ons hoofd kijken en haken onze taal vast, niet aan andere taal, maar aan voorstellingen en gedachten in ons hoofd die nog niet op 't papier zijn terecht gekomen. Dat is nu syllepsis of synesis. Een voorbeeld: Dat meisje heeft mooi krulhaar. Zij is er erg trots op. Het woordje meisje is 'n lus, en 't woordje zij ook. En die twee lussen moesten in elkaar pakken, als er sekuur was gebreid. Maar dat doen ze niet. We hebben 'n steek laten vallen. Het woordje zij is gehaakt, niet aan een ander woord, maar aan een begrip in ons hoofd: vrouw, of zo iets. | |
[pagina 244]
| |
Ik geloof, dat 'n steek laten vallen bij 't breien, heel erg is, maar deze taalsteek is de moeite van 't ‘oprapen’ niet waard. 't Is goed taalbreiwerk. Nog een voorbeeld: Het leger naderde in wanorde. Zij riep en en schreeuwd en, dat... Alweer sylleps of synesis. Deze Griekse woorden betekenen: samenvatting of samen-doen-gaan; dus: vereniging. Maar: ongewone vereniging, want taal-op-'t-papier wordt verenigd niet met andere taal-op-'t-papier, doch met nog ongeboren taal, in 't hoofd. Dat is een fout dus? In 't abstrakte geoordeeld: ja. Maar men zou al een voorwereldlik eksemplaar van 'n taalman moeten wezen om de twee voorgaande voorbeelden fout te noemen. De schrijver schrijft ze, zonder te merken wat hij doet. En de lezer leest ze, zonder te merken dat er iets bizonders gebeurt. Geleidelik vloeiden de gedachten van de schrijver in 't hoofd van de lezer, zonder enige stoornis. Dan was de taal dus goed, want daarvoor dient de taal. Meest ontmoet men voorbeelden van dit verschijnsel in vertrouwelike spreekstijl, b.v. 't Is een weduwkind, meneer, en die mot te vooruit. (Sprotje heeft een Dienst, bl. 7.) Maar ook in de verheven stijl: Een zoete walm van balsemige luchten doorwaaid en uit dien hoek de lager liggende aard. (De Ondergang der Eerste Wereld. Pantheon, bl. 6.) Dit voorbeeld voldoet in zover niet aan de gegeven definitie van een sylleps, dat het woord ‘luchten’ wèl is uitgedrukt. Maar in 't hoofd van de schrijver is dat woord onderwerp geworden, en met dat onderwerp-in-z'n-hoofd verenigt hij 't gezegde-op-'t-papier. Wil iemand deze gevallen taalfouten noemen? Ieder moet 't weten, maar ik niet. En dit: Hoe kun je toch zo slecht schrijven! Het is niet te lezen! Fout? Wel neen. Maar de sylleps kan wel een taalfout wezen. Bijvoorbeeld: Zodra er een bal in het doel wordt getrapt, juicht het publiek of zijn als muisjes zo stil. Hier wordt de lektuur gestoord. De lezer houdt even verwonderd op en vraagt: ‘Wat zegt-ie nou? O ja, ik zie 't al; hij bedoelt: de mensen of de bevriende toeschouwers zijn stil.’ Ons gevoel voor symmetrie verzet zich tegen dat verschil in getal van twee gezegden bij één onderwerp. Als de schrijver de tweede zin had losgemaakt: juicht het publiek, of ze zijn zo stil als muisjes, dan was 't beter. Nog andere voorbeelden van verkeerde sylleps: Ons vochtig klimaat brengt mee dat er veel verkoudheid voorkomt. Die sprong van het klimaat naar het land is te groot. | |
[pagina 245]
| |
Ons klimaat is zeer nadelig voor longlijders. Deze ziekte komt bij ons veel voor. Die aanwijzing: deze ziekte is veel te duidelik terugwijzend naar de vorige zin, waar echter niets te vinden is, waar 't woord deze zich aan kan vasthechten. De dokter strijkt het watje met de bacteriën over een voedingsbodem, een soort gelatine, en laat het 24 uur staan. De schrijver bedoelt misschien: het preparaat; in elk geval: die voedingsbodem; maar de fout is hier bizonder hinderlik, omdat er ook van 'n watje werd gesproken en de lezer bij zijn zoeken naar aanhechting ook even dat woord ‘watje’ aankijkt. Dat zoeken en onzekere tasten van de lezer is het echte kenmerk van een stijlfout. De schrijver bedoelde, denk ik, nog niet eens 't woord ‘preparaat’, maar zo iets als: ‘ding’, ‘voorwerp’. De voorstelling van die voedingsbodem vervaagde in zijn geest en 't werd 'n zaakje. Men zegt ook wel: ‘'t hele zaakje’, in zo'n geval. Er kwam in de kermistent ook veel klein grut, welke vooraan wild en zitten. Het antecedent ‘grut’ en het betrekkelik voornaamwoord ‘welke’, staan hier zo vlak bij elkaar dat de lezer niet kan nalaten, die twee woorden aaneen te hechten, maar dat kan niet. Losmaking der zinnen had ook hier de sylleps aannemelik gemaakt: ‘Ze wilden allemaal vooraan zitten’. Het is nu voldoende gebleken dat de sylleps foutief kan wezen. Men kan geen stapeltje opstellen korrigeren van jonge schrijvers, of deze zaak kost rooie inkt. Maar 't zal ons allen ook wel overkomen, dat onze pen naar de rooie-inktpot gaat om zulke dingen te verbeteren, en dat onderweg de hand stilstaat omdat we twijfelen: ‘Zou 'k 't maar niet laten staan? Kan 't er nog niet mee door?’ In zo'n geval, bij die twijfel, zal onthouding ook wel meestal 't beste wezen. Want hoe minder men verandert in 'n opstel, hoe beter; binnen zekere grenzen, natuurlik. Men moet de jeugd niet te bang maken, als ze schrijft. Ze moeten wat durven. Juist omdat de sylleps zich losmaakt van 'n stijf-schoolse grammatica en van de style-raisonnéwetten, is er vrijmoedigheid voor nodig, zekere losse stijlmanieren die erg plezierig aandoen, gelijk het plezierig is, te verkeren met 'n man van fijne opvoeding die echter begrip genoeg heeft om te begrijpen waarvoor ‘manieren’ eigenlik dienen, namelik om het verkeer aangenaam te maken, en die geen beleefdheidsregel in acht neemt om de regel zelf, zoals kleinburgerlike nette mensen. Deze zaniken bij elke deur: ‘Na u, na u!’ en midden in 'n gesprek dat u boeide, storen ze ineens uw aandacht door achter u om te laveren om u rechts te laten lopen. | |
[pagina 246]
| |
Maar nu enige voorbeelden van sylleps die een leraar-korrektor kunnen doen twijfelen: Deze zucht om te overtreffen, heeft altijd bestaan. Dit is de mens ingeboren. ‘Dit’ = 't willen overtreffen. Maar er wordt van een ‘zucht’ gesproken. Ons grammaties gevoel zou dus verwachten: ‘zij’. Ook hier heeft een veralgemening van het begrip plaats. Evenals straks die voedingsbodem der bacteriën ‘'n ding’ werd, zoo wordt in deze soort van zinnen elke handeling ‘'n doen’. Die vraag kwam mij vrij onverwacht. Ik kon het niet beantwoorden. Zullen we dat fout noemen? Misschien wel. Maar 't volgende toch zeker niet. Wat 'n brede sloot. Spring daar eens over. Hier is in de plaats van een voorwerp, de plaats gekomen. Vroeger ten minste, toen die manier van spreken ontstond. Nu niet meer, want bij 't woord ‘daar’ denken wij niet meer aan de plaats, maar aan de sloot zelf. ‘Daar’ is een voornaamwoord geworden. Maar toen die manier van spreken ontstond, moet ze foutief geleken hebben aan knappe, grammaties en stilisties geschoolde leraren, als die er ten minste toen al waren. Het zeemansleven is zwaar. Zij die dit beroep kiezen, lijden veel ontberingen. Een beroep? Maar er werd van geen beroep gesproken. En toch, is 't erg? Mij dunkt, van niet. Ik zou raden: laat staan. Wij, leraren, worden zo licht foutenjagers. Al lezend en beoordelend, ontleden wij te veel. Wij moeten meer argeloos luisteren. Wij moeten wel alles zien, maar toch niet op alles reageren met rooie inkt. Er moeten twee personen in ons zijn: de speurende taalman, en de gewone argeloze lezer. De korrigerende taalleraar is een buitengewoon lezer, omdat heel zijn kennis van grammatica- en stijlwetten gemobiliseerd is en op de loer ligt. Maar we moeten dat abnormale in onze geest weten te normaliseren, zoals een natuurkundige of sterrekundige of 'n zeeman ook korrekties aanbrengt in de aanwijzingen zijner instrumenten, wier gebreken hij kent. Vertrouwend moeten wij onze jonge schrijvers volgen; zonder argwaan; net lezend zoals 'n gewoon mens leest: om de inhoud. Maar als u bij dat argeloze lezen toch iets hindert in 't oor... in 't oor, zeg ik... roep dan de taalman maar in u naar voren, die moet verklaren waarom u dat toch hindert. En die verklaring is tevens de vaststelling der fout. Een stuk taal is fout, niet: omdat er wordt gezondigd tegen een regel, maar omdat het rustige lezen en verstaan wordt bemoeilikt door te grote afwijkingen van de gewone manier van spreken-schrijven. | |
[pagina 247]
| |
Luister naar de volgende zin uit een opstel over De Bijen: Dan begint het zogenaamde zwermen, waarbij de ene helft van de bijen met de jonge koningin er vandoor gaan, terwijl de andere helft bij de oude koningin blijven. Bij 't lezen van deze woorden kriebelt er iets in m'n oor. Er is sylleps. De aandacht is bij 't gezegde gegaan van het grammaties onderwerp ‘helft’ naar ‘de bijen’. Nu ja, maar dat hoeft niet fout te wezen. Men zegt toch ook: Een troep soldaten naderd en. Maar het woord ‘bijen’ is voorafgegaan door 't voorzetsel; zou dat de oorzaak wezen van die hinder in m'n oor? Laat ons proberen: De helft van de bijen ging en er vandoor. Dat klinkt heel goed. O, dan zit 't 'm in dat woordje ene, later gevolgd door andere. Daardoor worden die twee helften scherp tegenover elkaar gesteld, en wordt de aandacht dus strak gevestigd op 't woord ‘helft’ en niet op bijen. Bovendien wordt in de tweede zin ‘helft’ niet gevolgd door 't meervoudige woord. Nu hebben we beredeneerd, waar onze hinder vandaan kwam. Maar 't gehoor werkte eerst, en daarna pas de redenering Van een kleinigheid kan 't soms afhangen of een sylleps méér of mìnder hinderlik is. B.v. Wedstrijden zijn nuttig, evenals sport in 't algemeen, als men 't niet overdrijft. Het staalt de spieren. Dat tweede woord ‘het’ hindert veel meer dan 't eerste ‘'t’. Dit ‘'t’ verdwijnt 'n beetje in de zin die in z'n geheel een cliché-achtig toevoegsel is; maar dat ‘het’ staat zo brutaal in z'n volle vorm en als onderwerp voorop. De sylleps grenst vlak aan de keukenmeide-stijl, gelijk losse manieren niet ver van ongemanierdheid zijn. Een graadje meer, een graadje minder; de omstandigheden wat gewijzigd; en het ene gaat in 't ander over, zoals ook vrijmoedigheid in brutaliteit, eenvoud in onnozelheid. De vraag: goed of verkeerd? is daarom niet zo gemakkelik te beantwoorden, vooral niet als men losse zinnetjes voor zich heeft, zoals in dit opstel. De sylleps moet harmoniëren met de hele toon van 't schrijfstuk. Maar als dat 't geval is, dan geeft ze ook 'n plezierig gemak aan de schrijver die geen korset om z'n lijf voelt, maar met lenige danspassen verder glijdt, nu en dan de hand loslatend van zijn dame, als bij de quadrille, om ze toe te steken aan een andere dame, met wie hij een paar pasjes doet, om dan weer met blijde kontentheid terug te keren naar zijn eerste vriendin. Ook is de sylleps meer dan eens wenselik, omdat een zin daardoor veel prettiger aandoet. B.v. De Groenen, een soort schuwe insecten, die in de maand September alle de vaarten, die op Akademiesteden uitloopen, vergi ftigt. (Camera Obscura, bl. 90.) ‘Vergiftigen’ zou veel mooier | |
[pagina 248]
| |
geweest zijn. Het grammaties purisme maakt de zin stijf, het is onnatuurlik. Aardig is het, dat soms 't streven naar grammaties purisme juist een sylleps doet ontstaan. B.v. Hij was vol lof over Breda. Haar inwoners zijn aardige mensen. Vooral in kranten vindt men zulke dwaasheden. ‘Pas op!’ denkt zo'n slimme redakteur, ‘stad is vrouwelik’. Maar Breda is onzijdig. ‘Het Breda van onze tijd’. Die man wou een taalfout vermijden en daardoor deed hij iets, wat hij zelf een taalfout zou vinden, als hij begreep wàt hij deed. Zo lees ik ook herhaaldelik: Noordbrabant, enz....; zij telt veel inwoners. ‘Noordbrabant’ is onzijdig, maar dat ‘zij’ is een sylleps met het woord ‘provincie’.
Die vergelijking van het schrijven bij het breien is maar gedeeltelik juist, want bij het breien leeft en groeit er niets in 't hoofd der werkster. Het model van die kous zit van 't begin af in haar hoofd, gelijkvormig met de wollen kous die groeit tussen haar vingers. Maar bij 't schrijven is er geen rust vanbinnen; de dingen in 't hoofd bewegen en veranderen als de figuren in een kaleidoscoop. 'n Eenheid gaat zich bijvoorbeeld splitsen in de samenstellende delen: De jeugd is vrolik; zij lach en en spel en graag. Of, de eenheid wordt verdrongen door de klasse waar zij toe behoort: De nieuwe salarisregeling zal van niemand iets afnemen van wat ze eenmaal hebben. Of, het geslachtloze gaat geslacht aannemen: Het kindje bezeerde zich erg; hij huilde zo droevig. De verleden tijd der handeling wordt vervangen door 't heden: Ik vloog op de kerel aan en geef hem 'n slag, dat-ie omvalt. In plaats van onbekende mensen gaan we ons zelf stellen: Men moet hier oppassen; we zoud en licht kunnen vallen. In plaats van een oorzaak stellen we het gevolg: Ik wil geen advokaat worden, want het is een late vrucht. (Niet het advokaatzijn is de vrucht, maar het voordeel dat het ambt oplevert.) De handeling wordt vervangen door de tijd waarop ze gebeurt: De patroon wil, als 't kan, een staking voorkomen, want al 't werk ligt dan stil. Het is 'n onophoudelik chassez-croisez in 't hoofd, en de goede stilist laat dat alles z'n gang gaan, ofschoon hij als 'n waakzame balletmeester toch toekijkt en geen buitensporigheden duldt.
De sylleps kan grammaticaal of logicaal wezen. In de grond zijn | |
[pagina 249]
| |
beide gevallen één, omdat ze beide verspringing van aandacht tot oorzaak hebben, maar ik bedoel dat in sommige gevallen alleen maar 'n vormverschil zich vertoont, van geslacht of getal of tijd; in andere gevallen echter sluiten de uitgedrukte gedachten of voorstellingen niet goed aaneen. Er is dan een denk-sylleps. Eerst klom hij de ladder op en toen daalde hij weer af. ‘Weer’ schijnt terug te wijzen naar ‘klom’. Het is de tweede keer echter geen ‘klimmen’, maar ‘dalen’. Het begrip ‘klimmen’ heeft zich in 't hoofd van de schrijver verruimd tot ‘bewegen’. Daarheen wijst dat woordje ‘weer’ terug. Dit zal niemand afkeuren, omdat het een vaste manier van spreken is. Eerst deed hij de deur dicht, en toen deed hij ze weer open. Zelfde geval. Er wordt ook veel gevist uit liefhebberij. 's Morgens vroeg trekken dezen er met hun hengel op uit. Deze stijl is berispelik. In die lijdende zin was de aandacht geconcentreerd op de handeling. En dan wijst de schrijver ineens op de personen. Het groen is overgegaan in geel en bruin, de bloemen zijn verwelkt en ook de zon verschuilt zich veelal achter de grijze wolken. De zaken zijn te ongelijksoortig om dat woordje ‘ook’ te rechtvaardigen, ofschoon er in alle drie de gevallen ‘'n verdwijnen’ plaats heeft. Och, gaat men het dageliks leven na, dan is dit eigenlik één grote wedstrijd. Er is hier een gedachte weggelaten: ‘dan ziet men dat’. Dit doet men nu wel meer, b.v.: ‘Aardig is het (om te zien), hoe die jongens samen spelen’; of: ‘Zij spelen (om uit te maken), wie 't hardst kan lopen’; of: ‘Zij keek naar de zieke (om te zien), hoe hij 't maakte’, maar toch ben ik gewoon in een dergelik zinnetje: ‘dan is’ te veranderen in: ‘dan blijkt’. Overdreven purisme? Dat kan wel. Wanneer men een bijenkorf vanbinnen bekijkt, dan bevat hij veel raten, die... Dit is een geval van dezelfde soort, maar het hindert veel meer. Ik denk, omdat de aanwezigheid van die raten zo'n duidelik, algemeen-bekend feit is, dat het geen voorafgaand onderzoek nodig heeft. Dat waren nu met recht woeste duinen. Hoeveel vrijheid men ook aan de beweging der gedachten wil gunnen, dit zinnetje gaat over de grens heen. ‘Het waren woeste duinen; men kon ze met recht zo noemen’, wou de schrijver zeggen. Maar de sylleps is nu contaminatie geworden: dooreenwarring van twee stukken taal, tengevolge van slordig denken. De contaminatie is een heel ander verschijnsel dan de sylleps. | |
[pagina 250]
| |
Daarbij staan er ook twee dingen voor de geest, twee woorden of uitdrukkingen of gedachten. Maar onder het denken-schrijven worden deze door elkander geward en tegelijk op 't papier gebracht, van ieder 'n stuk. Bijvoorbeeld: Wanneer er één dier is dat altijd ijverig in de weer is, dan mag in de eerste plaats de bij genoemd worden. De schrijver wou zeggen: Wanneer er één dier is dat... dan is het de bij. Of wel: Onder de dieren die... mag in de eerste plaats de bij genoemd worden. Dat is geen behoorlik schrijven of denken meer. De gedachten lopen zo niet ordelik achter mekaar, maar struikelen over d'r eigen en over mekaars benen. Bij het goede schrijven zijn er twee machten die weerszijds wat moeten geven en nemen. De ene is 't Gehoor dat maar doorpraat zoals men 't in de huiskamer doet. Dat is 'n echte wildzang. Het zegt: ‘Praat maar toe, praat maar door! 't is allemaal goed! welzeker, dat zegt men toch altijd! wat kan mij dat schoolse “goed” of “fout” schelen’. En de andere macht is de schoolse redenering, die waarneemt en ontleedt en probeert of alles wel goed in z'n scharnieren zit en of er niets krast of piept bij het draaien. Die twee machten zijn: Natuur en Kunst. Ze kunnen elkaar niet missen. Zie hoe 'n boereman loopt over 'n buitenweg; hij waggelt, schommelt, struikelt; alle delen van z'n lichaam doen wat ze willen. Dat is natuur alleen. Zie hoe 'n soldaat loopt in de paradepas, als 'n houten figuur, door touwtjes bewogen. Dat is kunst alleen. Zie hoe 'n officier, in burgerkleren, daar op 't trottoir loopt, naast 'n dame; er is losheid en toch besturing in al z'n bewegingen. Dat is natuur en kunst bijeen. Zó moeten we stileren. Natuur brengen onze leerlingen genoeg mee, van thuis en van de straat. Kunst, moet de school aanbrengen; maar met bescheidenheid. En tot die bescheidenheid behoort, dat zij de sylleps erkent als 'n natuurlike stijlbeweging, die wel 'n klein beetje matiging nodig heeft, maar vooral niet bestreden moet worden, als iets verkeerds in z'n wezen. Gebruik ook de naam met uw leerlingen, als gij erover spreekt. Heb geen kleingeestige vrees voor schijngeleerdheid. In allerlei vakken leren zij toch allerlei termen. Waarom zouden wij niet spreken van sylleps, contaminatie, tautologie, symmetrie, analogie, assonance, alliteratie, en nog veel meer. Zo'n term ‘sylleps’ is makkelik, en het internationale van dat woord geeft hun 't besef dat het een natuurverschijnsel betekent dat voorkomt in alle taal van alle sprekers en schrijvers over de hele wereld. J.M. Acket. |
|