Paardenbreedte(n).
De samenstelling paardenbreedten - meestal wordt 't meervoud gebruikt - ontbreekt in de woordenboeken; ook in ‘het’ Woordenboek der Ned. taal is het noch onder ‘Paard’, noch onder ‘Breedte’ te vinden. Het woord is een aardrijkskundige term voor de twee subtropische hoogdrukgebieden, gordels met neiging tot windstilten, die, liggende op gemiddeld 35o ten N. en ten Z. van den evenaar, den overgang vormen tusschen de passaatgordels met hun vaste winden, aan den eenen kant en de zones van veranderlijke winden, aan den anderen kant.
De naam, in 't Engelsch horse-latitudes, wordt op tweeërlei wijze verklaard. 1o. Door de windstilten werden de reizen per zeeschip zeer dikwijls vertraagd, wat ten gevolge had, dat de paarden die vervoerd werden van honger omkwamen. 2o. Het weer, hoe stil dikwijls ook, kon in dit overgangsgebied en vooral in tegenstelling met de passaatgebieden, wel eens onbestendig zijn, zoodat de gedachte aan dartele springende paarden werd opgewekt.
Beide verklaringen lijken mij niet erg aannemelijk en het zou mij niet verwonderen of er moet verband gezocht worden met de sterrenbeelden ‘het Paard’ (Pegasus) en ‘het kleine Paard’ (Equuleus), die in de Middellandsche Zee - deze ligt op Noordelijke paarde breedte, en zij is het, waar we in de eerste plaats rekening mee moeten houden - het oog der zeevarenden trokken.
G.A. Nauta.