De Nieuwe Taalgids. Jaargang 13
(1919)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAankondigingen en mededelingen.Documenten en kleine teksten is de titel van een reeks kleine geschriften (1 tot 3 vel druks), die onder redaktie van Dr. J.W. Muller en Dr. C.G.N. de Vooys weldra bij de firma J.B. Wolters zal verschijnen. De ondertitel ‘ten gebruike bij de studie van vaderlandsche geschiedenis, taal- en letterkunde’ verduidelikt het doel. Bij akademiese oefeningen en bij eigen studie zullen deze deeltjes goede diensten kunnen bewijzen. No. 1 bevat De resolutiën betreffende de taal van den Statenbijbel, met de bijbehoorende stukken, uitgegeven door Dr. J. Heinsius. Een tweede nummer, met proeven van zestiendeeeuws-‘Oosterse’ taal, gekozen door Dr. J.A. vor der Hake, is ter perse. Verder zal Dr. C.H. Ebbinge Wubben fragmenten geven uit de Middelnederlandse bijbelvertalingen, Dr. J.W. Muller proeven van Middelnederlandse dialekten, Dr. C.G.N. de Vooys fragmenten uit Den Nederduytschen Helicon en voorbeelden van Vondel's zelfkritiek, Dr. H.P. Coster de verhalen over de moord van Floris V bij oude kroniekschrijvers en Dr. G. Opstelten inedita van Staring.
Over de invloed van de Zuid-Nederlandse immigratie omstreeks 1600 is al vrijwat geschreven. Leerzaam is intussen de beknopte, | |
[pagina 155]
| |
maar kritiese uiteenzetting, die Dr. A.A. van Schelven gaf in zijn inaugurele rede over Omvang en invloed der Zuid-Nederlandsche immigratie van het laatste kwart der 16de eeuw.Ga naar voetnoot1) In tegenstelling met Mr. J.L.M. Eggen, die in zijn verhandeling over De invloed door Zuid-Nederland op Noord-Nederland geoefend (Gent 1908) in 't biezonder op personen van invloed let, tracht Van Schelven ‘een indruk der beweging als geheel te krijgen’, want ook de naamloze massa ‘heeft gewerkt als een ferment, dat het leven in de noordelijke gewesten een ander karakter heeft gegeven, dan het vóór dien gedragen heeft.’ Juist om de invloed op de taalontwikkeling na te gaan, moet de kwestie ook van deze zijde bezien worden. Aan die taalinvloed wijdt de schrijver enige bladzijden (blz. 20-24), waarbij de invloed van de schooltaal, door bemiddeling van de vele Zuid-Nederlandse schoolmeesters, buiten beschouwing gebleven is.
Over den invloed van de Italiaansche letterkunde op de Nederlandsche gedurende de 19de eeuw handelt een vlijtig bewerkt, grotendeels bibliografies, Gronings proefschrift, van J. Berg.Ga naar voetnoot2) Een Naschrift (blz. 141-175) trekt de conclusies: de vertalingen uit het Italiaans blijven begrijpelikerwijze in de minderheid bij die uit naburige talen. ‘Gedurende 1800-± 1830 werd niets - of zoo goed als niets - vertaald. Te beginnen met ± 1830 is een plotselinge, min of meer sterke, invloed van de Italiaansche literatuur merkbaar.’
Een merkwaardige studie over substraat en ontlening verscheen van de hand van de Deen Brøndal (Substrater og Laan i Romansk og Germansk, Kjøbenhavn 1917). Hij tracht daarin o.a. het bewijs te leveren, dat de talen van alle volken, die op oud-Kelties gebied wonen, onder invloed van het Kelties bepaalde klanktendenties vertonen. Indien b.v. de u van lat. murus zowel in 't Brits als in 't Frans en Nederlands tot ü geworden is, dan ziet hij daarin de Keltiese neiging om de bovenachterklinker tot de bovenvoorklinker te verschuiven. Voor onze taal aanvaardt hij dus Van Ginneken's theorie van de Keltiese inslag, die hij nader uitwerkt. ‘Dat, wat het Germaans tot het Nederlands gemaakt heeft, is klaarblijkelik een met het Gallies verwant idioom’ (blz. 103), is de konklusie, die velen gewaagd zal voorkomen. M.S. |
|