Doorslagen en doorweterd.
In het Ndl. Wdb. III, 3046 wordt ‘doorslagen’ in een doorslagen guit in verband gebracht met het wkw. doorsláan. Dit is natuurlijk onjuist; we hebben hier te doen met het verl. deelw. van dóorslaan, door een zeef slaan, zeven, zoodat de eig. beteekenis is: fijn, ‘geraffineerd’, ‘gerieben’.
In hetzelfde deel wordt kol. 3108 een bnw. doorweterd, door en door kundig, verklaard als ‘door en door tot een weter gemaakt’ en ondersteld als gevormd op de wijze van een verl. deelw. van Door en Weter. Al evenmin juist. Het is niets anders dan het verl. deelw. van doorweteren, doortrekken (vgl. lat. imbuo, vanwaar imbutus), dat op kol. 3104 geciteerd wordt i.v. doorweteren uit Hooft, Ged. 2. 25: Een vernuft te recht doorwetert in 't vlugge paerdt zijn' bron (de Hippocrene). Voor weteren, drenken, zie Verdam, Mnl. Handwdb. Ook thans is dit wkw. dialectisch nog bekend; vgl. V.d. Water, De Volkstaal in het Oosten van de Bommelerwaard, bl. 150.
F.A. Stoett.