De Nieuwe Taalgids. Jaargang 13
(1919)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAankondigingen en mededelingen.In Oktober l.l. traden twee nieuwe privaatdocenten op met een Openbare les, die in ruimer kring aandacht verdienen, en die daarna in druk verschenen.Ga naar voetnoot1)Dr. P. Valkhoff sprak te Utrecht over L'influence de la littérature française dans les Pays-bas, een overzicht in vogelvlucht van het terrein waarop hij met zijn leerlingen hoopt te werken, om de machtige invloed van de Franse letterkunde op de onze, door alle eeuwen, in biezonderheden na te gaan.Dr. J.L. Walch, die te Leiden kolleges zal geven over de geschiedenis van drama en toneel, koos als onderwerp Punt en Corver, een aardig hoofdstuk uit de achttiende-eeuwse toneelgeschiedenis, ‘de strijd tusschen 't - dan seniel geworden - classicisme, en de - nog piepjonge - romantiek’. Een brede reeks aantekeningen verhoogt de waarde van de boeiende uiteenzetting.Een aanwinst voor de studie van Nederlandse palaeografie is een beknopte atlas met reprodukties, onlangs door de Utrechtse conser- | |
[pagina 50]
| |
vator Dr. A. Hulshof uitgegeven onder de titel Deutsche und Lateinische Schrift in den Nederlanden (1350-1650).Ga naar voetnoot1) Men vindt er een goed gekozen verzameling van 48 bladzijden, beginnende met een fragment uit het Walewein-handschrift, en eindigend met proeven uit onze zeventiende-eeuwers: C. Huygens, Hugo de Groot, Susanne van Baerle, Tesselscha Roemers. De bedoeling van de uitgever is, door zijn keuze aan te tonen wanneer en hoe in de Nederlanden de overgang van het gotiese naar het latijnse schrift plaats had. Dit is nog nooit nauwkeurig onderzocht. Hulshof's onderzoek werpt op dit vraagstuk nieuw licht. Voor onze lezers is van meer belang, dat ze hier een rijke verscheidenheid van schriftproeven vinden, die uitstekende stof tot oefening bieden. Bij voorafgaande delen van deze reeks werd de inhoudsopgave met transscripties afzonderlik ingenaaid. Door de papiernood werden alleen de noodzakelikste transscripties gegeven, en deze bladen voorin bijgebonden. Dit bemoeilikt de vergelijking. Terugkeer tot de vroegere indeling zal bij een herdruk de bruikbaarheid verhogen.
Een studie die ook voor de historiese syntaxis van het Nederlands van belang is, leverde Karl Brugmann in zijn verhandeling Der Ursprung des Scheinsubjekts ‘es’ in den germanischen und den romanischen Sprachen. (Berichte über die Verhandlungen der Kgl. Sächs. Gesellsch. der Wissensch. 69 Bd., 1917, Heft 5). Men vergelijke daarmee de uitvoerige bespreking door H. Schuchardt in het Literatur-blatt f.g. und r. Phil. 1918, No. 9-10. (Sept.-Okt.)
Over Das Volkslied: Es waren zwei Königskinder, werd een belangrijke Leipziger dissertatie geschreven door Ernst Rosenmüller (Dresden - Albert Hille - 1917). In het onderzoek is ook het Middelnederlandse lied opgenomen. De schrijver toont o.a. aan dat de ver verbreide stof onafhankelik is van de sage van Hero en Leander (Vgl. de bespreking van Karl Reuschel in Literaturblatt f.g. und r. Phil. Nov.-Des. 1918). C.d.V. |
|