Nog iets over ‘een’.
De bespreking (in Jaargang X, 290) van de zeer onvoldoende behandeling van het woord ‘Een’ in het Nederl. Wdboek (III, 380 vlg.) geeft mij aanleiding er aan te herinneren, dat het gebruik van eene als bijv. onbep. voornaamwoord vóor eigennamen (ook masculine) als b.v. in ‘zij was getrouwd met eene De Vries’ en zelfs in zegswijzen als ‘het was eene mijnheer De Vries’, reeds besproken is in de Taalkundige Bijdragen (I, 58), waarnaar dan ook het Mnl. Wdb. (II, 531) verwijst.
Het zelfstandige eene vinden we reeds in het (jongere) Middelnederlandsch (zie v. Helten, Mnl. Spraakkunst § 367, b) en treffen we ook bij Huyghens aan Costelick Mal vs. 179.
Wat ‘een’ postpositum betreft, het steunwoord (prop-word), gelijk men 't op voorgang van prof. Sweet in de Engelsche spraakkunst noemt, dat in het Nederl. Wdboek ook zoo erg poover behandeld wordt, wensch ik het volgende op te merken. We kennen dit ‘een’ uit het Middelnederlandsch (zie Mnl. Wdb. II, 527), uit later tijd (Bijbel, Bredero, Spa. Brabander vs. 19, 506), uit het Friesch b.v. in moayen ien, in het Stads-Friesch 'n mooien een, uit het Engelsch vooral a bad one, reeds in het Middelengelsch the beste oon, waarnaast oon the beste (geheel als in het Middelnederl. de grootste een en een de grootste), a lusty one bij Chaucer enz.
Dit een wordt m.i. het best verklaard door analogie naar een in de (spreek)taal veel gebruikte uitdrukking, waar het (tel)woord een logisch op zijn plaats is. Daarvoor zou naast het gebruik bij den superlatief in aanmerking komen het gebruik na een genitivus partitivus: onzer een, der knapen een, uit het Mnl. overbekend. Ook kunnen zoo een, menigeen invloed hebben uitgeoefend, al zal hier een niet telwoord, maar lidwoord zijn, een wijsheid, waar de levende taal zich weinig om bekommert. Vgl. het Mnl. Wdb. (II, 527 e), waar na menich ook aan een (telwoord) wordt gedacht en het Engelsche many a one en ons dialectisch menigen een, waar beide woorden aanwezig zijn.
De historie van het prop-word ‘one’ wordt uitvoerig behandeld door prof. Jespersen in zijn Modern English Grammar (II, 247), korter door Kellner in zijn Historical Outlines of Engl. Syntax § 256. Men zou 't ook het ‘Anglo-friesche een’ kunnen noemen. Eerstgenoemde wijst nog op ‘das 'n mooie ene’ uit de Boerentaal.
Groningen.
G.A. Nauta.