niet schrijft, maar van wie mag worden ondersteld, dat hij in de gesprekken de grote lijnen aangeeft, n.l. Bakhuizen, komt er in 't geheel niet voor het voetlicht; uitkomsten, die we betreuren, maar nu eenmaal hebben te aanvaarden. Wat ook, voor de juiste kennis van deze tijd zo noodzakelik blijkt, vooral voelbaar, nu we in de briefwisseling hier en daar namen van buitenlandse auteurs horen noemen, is een nader aan te duiden verhouding van de opvattingen dezer drie of vier mannen tot de bewegingen in het buitenland. De spaarzame uitlatingen over Jean Paul, Irving, Scott, Hugo, - de laatste staat bij onze vrienden niet te best aangeschreven - geven bovendien te weinig tekening; bovendien leest men (von Tromlitz) en vertaalt men (Schmid naast Byron) op de tast; men voelt of gist meer brouille dan orde; ook in dit opzicht missen we node de magistrale kennis, de ruime blik en de leidende hand van een Bakhuizen. Wij weten niet vanwaar we het zouden kunnen verwachten; maar het is zeer te hopen, dat van de ene of andere kant nog eens nadere gegevens ons bereiken uit dezelfde tijd, met behulp waarvan, de tot nu toe verzamelde stof doorzichtiger en veelzeggender mag worden, en ons een nog duideliker licht mag opgaan over deze drie mannen, hun onderlinge voeling, en het langzamerhand vormende opzet, om de litteratuur en de kunst een vaste baan te wijzen.
Met datgene intussen wat de proefschrijfster ons, bij een oordeelkundig gebruik van de gepubliceerde bescheiden ons leverde, mogen we met recht tevreden zijn. Inzonderheid heeft zij duidelik naar voren laten komen, Drost als criticus (II) en Drost als novellist (IV). Het onderzoek in hoeverre ‘de vrienden’, de hand, - en welk aandeel Potgieter, en welk Bakhuizen (Heije kan worden uitgesloten) heeft gehad in de onvoltooid gebleven schetsen, getuigt van een juist inzicht in de kennis van de personen, van het karakter van de ‘mens’ Potgieter als van het karakter van zijn kunstzin en zijn werkwijze. We denken hier vooral aan de opbouw van ‘De Pestilencie’. Aan haar hand zien we in sommige ‘stijlwendingen’, in het aanbrengen van ‘archaïsties’ vocabulair, en 't normaliseren van de vroegst 17de-eeuwse spelling, der ‘vrienden’, het aanbrengen der ‘kleuren’ en ‘toetsen’, het invlechten van historiese details, de voltooiende werkzaamheid van Potgieter en van Bakhuizen, als een laatste en eervolle hulde aan de overledene, op belangwekkende wijze aangewezen. Deze arbeid volgende, betreurt de lezer zoveel te meer het verlies van deze jonge man, die nog zo veel voor onze letteren had kunnen doen. Of hij juist de weg zou hebben ingeslagen, waarop zijn vrienden hem 't liefste zagen, en die ze à priori in ‘De Pestilencie’