De Nieuwe Taalgids. Jaargang 12
(1918)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver een gedicht van Bilderdijk op Karel I van Engeland.Het gedicht, hier bedoeld, gemerkt met het jaartal 1781, luidt aldus (Dichtw. VIII, 372): Als Karel 't Vorstlijk hoofd op 't wetloos Volksschavot
Ten offer bracht aan 't woên van dolle muitelingen,
Hoe smartlijk trof hem toen getrouwen Straffords lot!
Hoe woog hem bloed op 't hart, dat hy zich af liet dwingen!
Toen zag hy, maar te laat, by 't wanken van den bijl,
Dat 's Gunstlings bloedig lijk den weg tot hem moest banen;
En vloekte een lafheid, die zijns zetels sterksten stijl
Bloôhartig overgaf aan d'eisch der onderdanen.
Zie daar 't rechtvaardig eind van de onrechtvaardigheên.
Beeft Vorsten, wankelt ge ooit in 't heilig recht te schragen!
Geeft de onschuld niet ten roof aan 't opgeruid gemeen:
Die 't onrecht van u eischt, zal haast uw leven vragen!
Hier wordt dus gezegd, dat Karel I zich zelf zijn ongeluk had te wijten: indien hij zich verzet had tegen het Parlement, indien hij had geweigerd het doodvonnis van zijn getrouwen helper graaf Strafford te onderteekenen, dan zou hij niet ook zelf op het schavot zijn leven hebben geëindigd. Vanwege het jaartal 1781 is het a priori waarschijnlijk, dat dit stuk de beteekenis heeft van eene waarschuwing aan den Stadhouder. In het voorjaar van 1781 besloot Amsterdam, in zijn strijd tegen Willem V, een poging te doen om den Hertog van Brunswijk uit | |
[pagina 152]
| |
Den Haag te doen weggaan en den Prins daardoor aan diens invloed te onttrekken. Op 8 Juni verscheen bij den Prins eene Amsterdamsche deputatie, die verklaarde, dat de Hertog het algemeen vertrouwen niet meer bezat, en dat het ook in het belang van den Prins zelf zou zijn, wanneer hij zich van dien raadsman ontsloeg. De Prins ontving dat denkbeeld met verontwaardiging en gaf er den Hertog kennis van. Deze richtte zich tot de Staten-Generaal en verlangde in zijne eer te worden hersteld. Zijn brief liet hij publiek maken, en zoo werd die zaak algemeen bekend. In den strijd die nu volgde had de Prins het zeer moeilijk: van verschillende kanten werd hem in overweging gegeven of het niet verstandiger zou zijn den Hertog op te offeren. Doch de Prins wilde vooralsnog niet het besluit nemen, dat hij als onteerend en gevaarlijk beschouwde. Bilderdijk, toen student te Leiden, moet natuurlijk met groote belangstelling deze geschiedenis hebben gevolgd, en hij kan eene zekere analogie hebben gevonden tusschen Willem V en Karel I: indien de Prins den Hertog prijsgaf, zou ook hij zijn verderf tegemoet gaan, evenals de Engelsche Koning, toen hij zijn trouwen vriend niet meer beschermde. Doch nu heeft men op deze bijzonderheid te letten. Over het onderhoud van den Prins met de Amsterdamsche heeren op 8 Juni zijn natuurlijk verschillende verhalen in omloop gekomen, want elk van beide partijen zal er met derden over hebben gesproken. Eén gezegde van den Prins wordt volgens den heer ColenbranderGa naar voetnoot1) slechts door één berichtgever vermeld, n.l. door den Franschen legatiesecretaris Bérenger (in een stuk van 12 Juni): ‘de Prins zou gezegd hebben dat Karel I niet gevallen zou zijn, als hij Strafford niet had opgeofferd’. In de eerstvolgende jaren, toen het verzet tegen den Hertog van Brunswijk al heftiger werd, totdat hij eindelijk, in 1784, uit de Republiek verdween, moet de Prins die zelfde gedachte meer dan eens hebben uitgesprokenGa naar voetnoot2), en men kan niet met zekerheid weten of hij niet ook reeds vóór 8 Juni 1781 dat heeft gedaan. In elk geval zou men kunnen aannemen, dat in 1781 dat gezegde zóó bekend is geworden, dat Bilderdijk er van heeft gehoord, hetzij in Den Haag, waar hij nu en dan kwam, hetzij te Leiden; en dat de woorden van den Prins zelf hem dus aanleiding hebben gegeven tot het schrijven van zijn gedicht. Zóó althans zou men op de eenvoudigste wijze de overeenkomst kunnen verklaren. A. Kluyver. |
|