De Nieuwe Taalgids. Jaargang 12
(1918)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Spreekwoorden en spreekwoordelijke uitdrukkingen, voornamelijk uit Goeree en Overflakkee.II.
| |
[pagina 146]
| |
Iemand inspannen. Hem geven, wat hij noodig heeft, om zijn bedrijf uit te oefenen. Men spreekt daarom ook van een ‘boereninspan’. Zoo gebruikt men ook uitspannen. Deze of gene spant zich uit ter wille van zijn kinderen. Eten als een delver. 't Wordt gezegd van iemand, die veel eet. Het delven (meekrap- of gronddelven; voor aardappelrooien zegt men in G. ook delven) is een zware arbeid. In Gelderland zegt men: eten als een spajer, in Friesland: als een slotter (slootendelver). Iemand van 't ende houden. Op het eind van de meet legt de arbeider zijn rok, broodzak en waterkruik, dikwijls onder bewaking van een hond, die de vreemdelingen uit de buurt houdt. De uitdrukking beteekent dus: Voorkomen, dat iemand te dichtbij komt. De overdracht gaat hier vaak nog veel verder. Men bedoelt met dit gezegde ook: iemand weerhouden iets te doen. Je scheidt er van as een boer van zijn stront. Geen vleiende uitdrukking om iemand te wijzen op zijn slordigheid. Op de kafzolder gescheten hebben. Men gebruikt deze uitdrukking voor iemand, die zonder opgaaf van redenen door den boer uit zijn dienst wordt weggezonden. Hij zal dan toch wel iets gedaan hebben, dat niet in den haak is! 't Luchtje looft, zegt de boer, als het mild in de lucht is en het belooft te groeien. Als men niet weet, of het vriest of dooit, zegt men, dat het weer luistert. Hij is uit 't sehot gebroken, zegt men van iemand, die heelemaal door 't dolle heen is - de molen is door de vang. De koeien en paarden, die uit de wei zijn gekomen en onbeheerd langs den weg of op andermans goed loopen, worden door de politie geschot, d.i. opgebracht naar de zoogenaamde schottekooi of 't schot. De dieren, die ook nog uit 't schot weten te breken, staan nergens meer voor. Iemand den helder afstrijken. Helder staat dialectisch voor halster en krijgt steeds den voor zich, onverschillig in welken naamval. De uitdrukking beteekent: iemand ontslaan. Als de boer zijn paarden naar de wei brengt, strijkt hij ze bij het hek de halsters af. De kar is niet aan zijn gat gebonden, beteekent: Hij behoeft de verantwoordelijkheid niet te dragen en kan er licht over redeneeren. De baggermolen is zijn ploeg en zijn paard, zei een oude vrouw, wier zoon van kind af aan op zoo'n molen gewerkt had en er dus zeer vertrouwd mee was. Als het bladstil is, zeggen de buitenmenschen: 't Is haver zaaien, omdat alleen bij groote windstilte haver kan gezaaid worden. Een | |
[pagina 147]
| |
oud schoolhoofd had de gewoonte tegen zijn onderwijzers te zeggen: Vrienden, je kunt alleen haver zaaien als 't stil is, m.a.w. zorgt voor goede orde in je klasse. Opmennen. ‘Jongen, als je in school wat opmennen wil, moet je ooren en oogen den kost geven’, zegt een boer tot zijn zoon. Opmennen voor leeren. ‘Ik zal eens hier of daar gaan hooren, misschien men ik wel wat op’, zegt hij tegen zijn vrouw. Opmennen voor opdoen, te weten komen. De boer zegt in Goeree voor het koren in de schuur rijden: het koren mennen, zoo ook aardappelen mennen. Uitrijden. 's Morgens en 's middags rijden de knechts uit om hun werk te verrichten en de producten binnen te halen. In verband hiermee is nu het volgende voldoende toegelicht: ‘Meisjes, het zout is op, we moeten allemaal eens uitrijden’ (er op uitgaan en probeeren zout in te slaan). Ik kan wel karnen, maar 't buttert niet (botert). Ik kan zoo hard mogelijk mijn best doen, maar voordeel levert het me niet op. Twee krippen uit één varken willen snijden (ook wel twee ruggen). De uitdrukking beteekent: Te veel van 't goede willen hebben. Te groote voordeelen van één zaak willen trekken. 't Varkentje was al door den buik gestoken, zegt men van een zaak, die al van te voren in 't geheim geregeld was. Het feit was al bekonkeld en dus niet meer te veranderen. Als het varken eenmaal dood is, is er niets meer aan te doen. Den bok aan 't touw hebben, voor dronken zijn. Ook voor zeer vermoeid zijn. Men zegt in Flakkee in de laatste beteekenis eveneens: Het endje in zijn hand hebben. Er zit niet veel schoot in. Het brengt (diept) niet veel op. Schieten = opbrengen, b.v.: De tarwe schiet 120 kop (d.w.z. 120 kop op 100 bossen). Men zegt ook: het beschot is goed of slecht. Wat oort is, zal weer voer worden. Deze uitdrukking wordt gezegd door boerenmenschen om te waarschuwen tegen verkwisting, als er te lichtvaardig iets wordt weggedaan, wat als van geen waarde beschouwd wordt, of als de kinderen goed eten versmaden, al is het wat minder lekker. Mijn moeder zei vroeger altijd: Je zult er naar opspringen later (ook wel: opsnakken). De oorsprong van het woord oort is mij onbekend. De uitdrukking heb ik alleen op Charlois gehoord. | |
b. Scheepvaart en visscherij.Daar zal de mast niet van breken. Dat heeft niet veel om 't lijf, dat is zoo erg niet. Een zacht windje zal den mast niet schaden, maar de storm knakt hem. | |
[pagina 148]
| |
In 't bunt slaan, voor opeten en uitdrinken. 't Waait in zijn zeiltje, zegt men van iemand, wien het meeloopt. Uit de kinkels blijven, voor: uit de voeten blijven, maken, dat men er niet tusschen komt. Men denke aan de kronkels in een touw of ketting aan boord; vgl. ook: een kink in een kabel. Als het touw of de ketting vlug afloopt, is het zaak, uit de kinkels te blijven. Er blijft altijd wat tusschen kaai en schip. Als de bieten of andere producten aan de kade zijn afgeleverd, zal er bij het inladen - en later ook bij het lossen - allicht iets verloren gaan, doordat er wat in 't water valt. De uitdrukking beteekent daarom: Op 't volle moet men niet rekenen, zoowel in werkelijken als ironischen zin genomen. Men denke aan het pond boter, dat een nar door gehandschoende hovelingen liet doorgeven, en dat als een klein kluitje bij den koning kwam. Iemand door de zeilen jagen. De gewone uitdrukking is: iemand de loef afsteken. Op de luierbalk zitten. Zoo noemen de visschers de plank of balk bij het roer. Wie daar zit om de schuit te sturen, heeft heel weinig te doen, terwijl de anderen het werk verrichten. Op de luierbalk zitten wil dus zeggen: niets uitvoeren, en zoo wordt de uitdrukking ook overdrachtelijk gebruikt. | |
c. Verschillende andere uitdrukkingen.Den bil bij iemand verbrand hebben wil zeggen: het bij hem verkorven hebben. Voor den bleek zijn. Verloren zijn, niet meer te helpen. Op de lage weitjes zijn, gebruikt voor: schreien. Bij 't vuile goed gegooid worden. Als minderwaardig behandeld worden. ‘Je kan tegenwoordig wel maken, dat je in alles een beetje uitblinkt, om vooruit te komen, anders leggen ze je bij 't vuile goed’. Sterker nog: ‘Als je in den tegenwoordigen tijd niet gehaaid en op alles bedacht bent, lig je bij 't vuile goed’. (Twee opgevangen uitdrukkingen). Een zwavelstok in tweeën en een flesch wijn meer op tafel, zegt men van verkeerd toegepaste zuinigheid. Je moet je tonnetje buiten zetten als 't regent. Ook weer een typische uitdrukking van den buitenman, die zijn drinkwater in tonnetjes moet opvangen. De beteekenis is: van de gelegenheid gebruik maken. 't Is me moeke ma. 't Is me precies gelijk (Friesche uitdr.). Hij doet een zandwinkeltje. Deze eigenaardige zegswijze hoorden we van iemand in de beteekenis van: overleden zijn. | |
[pagina 149]
| |
Zijn partij goed meeblazen. Flink meedoen, vaak gezegd van eten en drinken bij gelegenheden. Hij loopt nog op een schoen en een slof. 't Is droevig met hem gesteld; hij zal het niet lang meer houden (vooral gebruikt in zaken). Hi verhuut of verhaert niet (verhuut voor verhuidt). 't Wordt gezegd van iemand, wiens uiterlijk niet verandert. Alles van eter tot fleter scheuren (van enter tot flenter) beteekent: aan flarden. Het oapje hèwe. (Het aapje hebben - de klinker van aapje uitgesproken als de Eng. a in all.) Bevangen zijn door de hitte. De krune roakt (de kruin rookt) zegt men van iemand, die geweldig boos is. Hier moeten we m.i. denken aan een vuurspuwenden berg. Men zegt ook wel: Hi is as de duvel, met dezelfde beteekenis. Knikker uit de mond spelen. Openhartig spreken. Overal vuur op geven. Gauw aangebrand zijn en dan dadelijk onaangenaam van zich afspreken - eigenlijk afbijten. Varkensvleesch aan zijn lijf hebben - zeer lui zijn. Men gebruikt ook de uitdrukking: de hond op zijn rug hebben. In Friesland zegt men wel: Evert op zijn rug hebben. De wind kwijt raken - het bewustzijn verliezen. In een hachelijke onderneming zegt de een tegen den ander: Wie waagt er kap of keuvel an? De keuvel is het bekende boerinnenhoofddeksel. Hij heeft haar op zijn nagels zegt men ironisch van een bekenden dief. Men moet hierbij weten, dat verondersteld wordt, dat eerlijke menschen haar op hun nagels hebben, en omdat niemand haar op zijn nagels heeft, is niemand.... Van de weelde uit 't spek springen. In letterlijken zin doen dit de maden. Men zegt het van iemand, die uit brooddronkenheid een goede positie prijs geeft. 't Geeft spek op 't bord. Er is flink mee te verdienen. Ook zegt men wel: het brengt aarde aan den dijk. Men moet geen spek in een hondenhok zoeken, d.i.: Zoek niet naar gestolen voorwerpen in de woning van gauwdieven. Den poot over iemand leggen. De baas spelen, over een ander willen heerschen. Men denke hier aan een hond, die zijn poot over zijn prooi heen legt. Een klein standje, een groot gemak, beteekent: Men moet niet al te aantrekkelijk zijn. Van pissebed in kakkebed komen. Van kwaad tot erger vervallen. Van iemand, die niet rijk bedeeld is met aardsche goederen, maar | |
[pagina 150]
| |
toch nog al wat branie heeft, heet het in den volksmond: ‘Hij mag noodig zoo'n drukte hebben, hi heit geen nagels om zijn gat te krauwen.’ Een kruidje-roer-me-niet noemt men: Hempje-raak-mijn-gatje-niet. Hij druipt van de graten af, zegt men van iemand, die zeer mager is. Geen slecht gat in z'n hoofd hebben wil zeggen: goed kunnen uitkijken. Als een jongen een aardig meisje kiest, zegt men: Nou, nou, hi heit geen slecht gat in z'n hoôd. Alles uit de pak krauwe. Heel vaak hoort men zelfs: de heele obbelegoasieGa naar voetnoot1) uut de pak krauwe. De uitdrukking beteekent: alles haarfijn vertellen en niets overslaan, alles oprakelen. Men denke hier aan de rondreizende kooplui, die hun koopwaar in een pak of mars met zich meedragen. Vooral vrouwen uit het volk houden er van, zoo'n man alles te laten uithalen. De brij komt duurder dan de brokken. De voordeelen wegen niet op tegen de moeite. Kousen stoppen en garen toegeven. Moeite voor iemand of iets doen en bij slot van rekening zelf nog onkosten moeten betalen. Zoo slecht als pompwater wordt gebezigd van onbetrouwbare personen. Bij de buitenmenschen is regenwater het goede, put- of pompwater het slechte water, wat in deze zegswijze vooral duidelijk uitkomt. 't Is hier te kort en daar te lang wordt gezegd van personen, voor wie nooit iets goed is. Men vergelijke: een Procustusbed. Zijn matten oprollen. Gaan verhuizen, vertrekken. Een blikgat krijgen. Stijf worden van 't zitten. Men zegt ook wel dat iemand zich een blikgat loopt, als hij heel veel bij iemand op bezoek komt, de stijlen van de deur plat loopt. Op 't ondervet komen. Te laat komen voor 't eten, als het vet al van den ketel is. Ook figuurlijk gebruikt. De pan bij de steel houden. Zijn zaken richtig en met vaste hand | |
[pagina 151]
| |
besturen. Wie de pan bij de steel houdt, geeft de leiding niet uit handen. Zonder vuur of vlet, b.v.: Die arme menschen zitten zonder vuur of vlet. Een allitereerende uitdrukking, waarvan de herkomst mij onbekend is. Zoo vriendelijk als een arm vol jonge katten heet het van iemand, die niet in al te beste stemming is. 't Is naar de grond, dat 't water stinkt. De kinderen hebben de gebreken der ouders. Men denke aan het rijmpje: Het water kent men aan den grond,
De menschen aan hun eigen mond.
F. den Eerzamen. |
|