achterwege, en die wilden wij gaarne beproeven, in deze enkele regelen te geven. Voor een wetenschappelijke, onweerlegbare verklaring ontbreken natuurlijk tot nog toe de noodige elementen, doch wellicht kunnen de volgende overwegingen en de eventueel ertegen aangevoerde objecties als uitgangspunt dienen tot een duidelijker inzicht der zaak.
Wij hebben dus onder den prachtig-psychologisch gekozen naam ‘tante Betje’ de inversie te verstaan van werkwoord en onderwerp (meestal persoonl. voornaamw.), waar die inversie foutief is, d.w.z. zonder dat daartoe een vooropgezet bijwoord haar noodzakelijk maakte. Van dit oogpunt beschouwd, kunnen wij gemakkelijk afleiden, dat de ‘Betje’-constructie een elliptischen bijzin uitmaakt, waar een bijwoord verzwegen is. (De bijzin, waarin het geval zich voordoet, is steeds nevengeschikt). Zoo b.v. in het paradigma:
‘Wij ontvingen Uw geëerd schrijven, dat onze volkomen goedkeuring wegdraagt, en kunnen wij U tot ons genoegen melden....’
Tusschen ‘en’ en ‘kunnen’ denkt men zonder moeite een bijwoord als ‘dus’, ‘dientengevolge’ of een bijwoordelijke uitdrukking zooals: ‘naar aanleiding daarvan’ of ‘uit dien hoofde’ - die, uitgedrukt, de thans toch bestaande inversie zouden veroorzaken. Alle voorbeelden door J.R. geciteerd zijn nevengeschikte zinnen; en in het voegwoord en schuilt telkens een causale waarde. Hieruit mogen wij besluiten, dat het causaal verband, door het te neutrale woordje en te vaag aangeduid, een uiting zocht in de inversie, zooals wij die na een causaal bijwoord plegen te bezigen. Waar het voegwoord doch gebruikt wordt, is er een concessief of een adversatief begrip, en weer zien wij, dat de theorie, als zou een concessief of adversatief bijwoord, onuitgedrukt, zijn rechten willen laten gelden, ook hier opgaat.
‘Wij hebben Uw plan overwogen, doch wenschen wij er niet op in te gaan.’
‘Zij trachtte zich steeds af te zonderen, doch zocht men haar.’
Doch, maar, beteekenen hier dan: doch niettegenstaande dit, maar nochtans; en nochtans en niettegenstaande dit eischen de inversie. Zonder iets te willen afdoen aan de verklaring uit Charivarius' onderschrift dat deze afwijking weer de overdreven hoffelijkheid zou verraden, die kruiperige handelslui tegenover te-goed-vriend-te-houden klanten aan den dag zouden leggen, komt het mij toch voor, dat de Betje-constructie niet te wijten is aan gebrek aan oorspronkelijkheid, taalsmaak of stelselvaardigheid. Zij schijnt ons eerder een soort sub-consciente werking van het syntaxisch gevoel toe. Naar het Duitsch of het oud-Hollandsch verwijzen als naar de plaats van herkomst, is de constructie nog niet verklaren. Dat is de questie verplaatsen in stede