| |
| |
| |
Eenheid.
(Vervolg van blz. 37).
De nieuwe taalwaarneming en de synthese er van.
Boekman. Ik heb 'n ernstiger bezwaar dan die termenkwestie; woorden zijn maar woorden. Maar die woorden krijgen waarde in d'r verband, vooral als dat verband hecht is als tussen de stenen van 'n monument, en ook als de opbouw van 'n krachtige synthese getuigt. Maar u met uw verschillende oogpunten krijgt natuurlik telkens andere indelingen, telkens even onaf. Zo krijgt u nooit 'n afgeronde taalkunde, nooit 'n sterke eenheid. Geleerden met meer gezag dan ik, hebben u en die aan u verwant zijn, al meermalen er op gewezen dat u in plaats van de oude synthese geen nieuwe kunt stellen, of, om in uw huishoudelike gezichtskring te blijven, u legt in plaats van de verrotte theorie geen verse, stevige appel, maar 'n dosis onmannelike brei, appelmoes; uw geluiden worden nooit 'n symphonie, uw kompositie nooit meer dan 'n index.
Taalman. Dat ligt ten dele aan uw ogen: krachtige individuen missen soms de kijk op anders aangelegden; onze synthese wordt te zeer anders dan de uwe.
Boekman. ‘Wordt’? Dat worden duurt al sinds 1893. *
Taalman. Bij u moest 't eigenlik nog veel langer duren.
Boekman. Waarom? En we werken zo samen! Duitsers, Fransen, Engelsen, Amerikanen, ja zelfs 'n Amerikaanse Japanner of 'n Japanse Amerikaan, dat weet ik niet precies meer, alles doet mee; de psychiaters helpen ook.
Taalman. Juist omdat uw taalkunde zo geleerd en zo internationaal is, kan 'n syntese die spoedig komt, slechts kunstmatig zijn, te bewust; de echte, de goeie, is organieser, groeit meer vanzelf, maar.... langzaam, als 'n eikeboom, te langzamer, naarmate zoals bij u, de verzamelde feiten en beschouwingen van verschillende naties, heterogener zijn, meer 'n kurieuse kollektie....
Boekman. Die geringschattende taal past u niet, is daarbij onbeleefd; gisteren ontmoette ik 'n autodidakt, maar ik noemde hem geen dilettant....
| |
| |
Taalman. Dat woord ontschoot me, in m'n ijver voor 't inheemse, voor de rasaardige afgeslotenheid, tegenover de overstelpende invloed van 't buitenlandse. Ik bedoelde dat 'n synthese maar langzaam groeit uit de vele ervaringen en gedachten: wij kunnen 't zaad zaaien, maar de wasdom wordt gegeven door.... de onbewustheid.
Boekman. Dat is de onnaspeurbaarheid van de werking van de ‘Einfluss des Unbewussten’, als onzichtbare faktor op de gang van onze handelingen in 't leven van alledag....
Taalman. Voor mij zijn die buitenlandsche geschriften onleesbaar, ik word duizelig in zo'n draaikolk van abstrakte substantieven; m'n eigen leven geeft me trouwens genoeg te denken. Interessant b.v. vind ik 'n verhaaltje uit m'n jeugd, hoe de kabouters 's nachts 't werk afmaakten dat de kleermaker had laten liggen, en keuriger dan ie 't zelf zou afgemaakt hebben; en ook denk ik er aan, hoe wij als kind 't katechismusboekje, waarin we 's avonds de vragen en antwoorden getracht hadden van buiten te leren, op moeders raad onder 't hoofdkussen legden.
Boekman. Middeleeuwse fabeltjes en middeleeuwse dogmatiek gaan ook hier weer hand aan hand. Maar u dwaalt af.
Taalman. Ik bedoel dat 't werk dat we overdag bewust verrichten, wat we overdag op onze manier sorteerden en schikten, dat wordt 's nachts, in onze slaap, herzien, door onzichtbare, wijze handen; en als we 's morgens wakker worden, staan we soms verbaasd over de onverwachte groei en vergroei van ons eigen werk. Wat 's nachts gebeurt, gebeurt ook op wandelingen, bij werktuiglike bezigheden, kortom als we niet bekneld zitten in bewustheidswerk. Heeft u dat proces nooit bij u zelf waargenomen?
Boekman. Welnee, ik ben niet zo subjektief als u! Op uw wandelingen en in uw slaap laat u onbewust allerlei opgedane kennis vallen die moeilik in de eenheid van uw persoonlikheid in te schuiven is....
Taalman. ...die 'n wanklank zou zijn in de symphonie....
Boekman. ...en omgekeerd schuift uw fantasie er van alles tussen wat nooit door 'n ander is bedacht; dat is geen wetenschappelike synthese. Maar neem nu eens mijn Aristoteles! die voegde alles samen wat de toenmalige wereld van links en rechts aan kennis had bijeengehoopt, saamgegaard bedoel ik, zoals zijn heer Alexander tuk was op buit, op alle Indiese en Westerse schatten. Nù is de hoop te groot, de massa kennis bedoel ik, voor één mens. Maar we zullen ons beperken tot één vak, elk vak z'n eigen schatkamer, of schathuis, z'n eigen machtige synthese: wij wachten alleen nog maar op de vereiste leeuwenklauw: ex ungue leonem....
| |
| |
Taalman. Ik ben niet thuis genoeg in de tijd van Aristoteles om z'n werk als objektieve synthese te beoordelen, maar gegeven de duurzaamheid van z'n werk, duurzaam als eikehout, twijfel ik. U vat de taal van Aristoteles op als de taak van St. Eloy; die kreeg van z'n koning 'n hoeveelheid goud om te verwerken tot 'n kroon, natuurlik àl 't goud, want om ook maar 't kleinste snippertje te laten vallen of te vermorsen, daar was St. Eloy te eerlik en 't goud te kostbaar voor. Goud komt de mensen zò in alle tijden en in alle omstandigheden te pas (alles kun je er voor kopen!) dat ‘goud’ en ‘waarde’ synoniem zijn geworden en goud daardoor 'n waarde op zich zelf is geworden; goud heeft, in uw taal, ‘objektieve’ waarde. Maar kennis, wetenschap...?
Boekman. Ook waarde op zich zelf! Wij zijn ‘de dienaren der wetenschap’, ‘priesters in de tempel der wetenschap’, ‘wij brengen de wetenschap vooruit’ zoals de slaven de zegekar van de overwinnaar, wij....
Taalman. Maar aan die dichterlike geestdrift doe ik nooit mee.
Boekman. Dat komt omdat u 'n nuchtere Nederlander ben, 'n eigen zoon van vader Cats; 'n Nederlander, zoals Jonkbloet terecht opmerkte, loopt nooit erg warm voor 'n Abstraktie: heerlike zangen op de Liefde, de Schoonheid, de Armoede, moet men in 't Zuiden zoeken; als ik wat meer tijd krijg, zal ik er eens een op de Wetenschap maken.
Taalman. Maar is nu uw opvatting van de wetenschap subjektief of objektief?
Boekman. Woorden zijn maar woorden.
Taalman. 't Kon geen kwaad als u eens las wat Lod. v. Deyssel schreef over de objektiviteit van de wetenschap. *
Boekman. Die man is me te subjektief.
Taalman. Mij soms ook; maar daàr is ie toch tamelik nuchter en objektief. Hij is, net als wij, 'n mens, subjektief en objektief, maar in verschillende verhouding, in verschillende omstandigheden. In zake wetenschappelike synthese is u anders subjektief en anders objektief dan ik.
Boekman. Ja, wìj rusten minder op 't hoofdkussen, meer op de statistiek; wìj zien alles in cijfers, niet in toevalligheden. In ‘de toekomstige eeuw van de psychologie’ * zul je iemands verleden-, heden- en toekomstige zielestaat af kunnen lezen aan de hand van enkele gegevens, zoals 'n geldschieter de verschuldigde rente uit z'n boekje met tabellen. Zo ver zijn wij nog niet, maar psychologies zijn we toch al in hoge mate.
| |
| |
Taalman. Psychologies zijn de mensen altijd geweest; maar u bedoelt dat uw psychologie meer bewust tot uiting komt, in woorden. Maar hebt u nooit bemerkt, dat onder de mensen, die veel over pedagogiek spreken en schrijven, betrekkelik veel slechte pedagogen zijn? Wie succes heeft met de daad, versmaadt de hulp van 't woord. De vorm van uw psychologie is meer 'n werkwijze dan 'n gaaf; 't een sluit 't andere niet uit, maar 't veronderstelt elkaar ook niet: Menig eenvoudig onderwijzer of dorpsgeestelike kan intuïtief even vruchtbaar werken als de geleerdheid van de Groningse universiteit. En 'n taalkundige met veel psychologiese kennis kan zeer onpsychologies te werk gaan, o.a. door 'n natuurlike synthese op te vatten als 'n beredeneerd register van links en rechts verschenen bijdragen en niet als 'n subjektief ineengegroeid en vergroeid allerlei; o.a. ook, door de synthese van z'n internationale eruditie na te streven met dezelfde ijver en bewustheid als waarmee 'n ongeduldig kind 'n knop aan z'n rozeboompje open pluist.
Boekman. Maar zolang u de oude synthese niet door 'n even volgroeide nieuwe vervangen heb, volhardt de menigte in z'n domheid.
Taalman. Van dit vervangen is geen geval sprake: we hebben tegenover de menigte niet met kritici, maar met mensen te doen, die niet uit de oude gewoonten springen, maar er langzaam uit groeien: ze hebben meer behoefte aan 'n nieuwe geest, ingedruppeld door 'n menschkundige hand, dan aan 'n nieuw systeem, afgewerkt door 'n synthetiese natuur. Trouwens, de eenheid die een kunstenaar, 'n geleerde, 'n systeembouwer in z'n werk legt, diè eenheid ontgaat de gemiddelde mens: de sporadiese gedeelten die hem treffen, diè vatten ze als eenheden op, en de herinnering daaraan schuiven ze als 'n deel in hun persoonlike eenheid in. Zoo ontgaat hun ook de eenheid van uw taalkunde. Die synthese als zodanig zou daardoor toch meer 'n leidraad worden voor 'n enkele leider dan voor de menigte zelf, 'n leidraad tot overzichtelike werkwijze, niet tot onontbeerlijk middel. *
Toch vertrouw ik dat die synthese ook onder òns vanzelf zal komen, zoals ik ook geloof, dat alle waarheden van 'n zelfde persoon, 'n zelfde generatie, 'n zelfde land of ras vanzelf één grote waarheid zullen worden, als.... er tijd en rust is. Daarom hoeven de hoofdlijnen van die synthese niet allemaal van begin af gekend te zijn; als 't hoofdkussen en de kabouters die maar kennen! aan hun de eer van 't grandiose effekt, aan ons 't genoegen van wie arbeidzaam zijn en 't geloof van die niet haasten.
Tot zolang zal onze taalkunde als beeld van de mens meer 'n portret
| |
| |
door Rembrandt als door Rubens zijn, rijker aan ondefiniëerbare inhoud als aan definiëerbare vorm, minder rijk aan ‘grote stijl’ in de opbouw dan aan kleine nauw merkbare levenstrilling. De mannen aan wie u gebrek aan synthese verwijt, voorvoelden dat verschil en daarom hebben hun afzonderlike bijdragen als zovele verspreide gedichten meer waarde dan de moderne Overwintering-op-Nova-Zembla, die u graag zou zien verschijnen. Is 'n sonnettekrans soms minder 'n synthese omdat de eenheid meer in 't dichterlik gemoed schuilt dan in de lijnen van de opzet? Maar gedachtewisseling blijft hier moeilik: we zijn te zeer verschillende mensen. Vondel begreep Rubens en omgekeerd, 't waren rasgenoten; Rembrandt stond buiten hun zielskring, was in hun ogen 'n ketter-in-de-kunst, familie van autodidakten en ongeschoolden. U is meer familie van Rubens en de Zuid-Europeeërs.
Boekman. Ja, u zei al terecht dat ik aan 'n Griek geparenteerd was; daarom wil ik ook niet alleen wetenschap maar ook schoonheid.
Taalman. Wij ook; onze taalbespiegeling merkt niet op de eerste plaats de waarde en de hoeveelheid van 't goud, maar de warme toon en de vriendelike glans; onze taalwaarneming zoekt minder 't gezelschap van de overladen hamster dan van de zorgeloos spiegelende zwaan, en als 'n kwestie me te troebel wordt, zodat ik er niets meer van me zelf in terugvindt, dan houd ik op en verplaats me.
Boekman. Maar menigeen was dan misschien al eerder opgehouden als u.
Taalman. Als u me maar niet telkens voor feiten had geplaatst die ik zelf, in deze beschouwing, zou genegeerd hebben. Ik zie te duidelik in, wat voor stof wij voor ons hebben: de poging om er iets van te maken, zal meer verdienstelik zijn door z'n mogelike schoonheid als door z'n daadwerkelik sukses, want 't geldt feiten uit 't on- en minder bewuste leven; dat zijn dingen waar we weinig of niets van kunnen weten, zo ook wat 't onbetoonde lidw. 'n betreft.
Boekman. Juist! maar onbewuste dingen moet u zich bewust trachten te maken; dat is juist de taak van de wetenschap, zoals b.v. hij de scholing van 't stemgebruik op zangscholen.
Taalman. Maar dan is 't onbewuste niet onbewust meer, en dan geef ik als taalwaarnemer aan mijn eigen werk de doodsteek: Ik moet 't onbewuste bewust maken niet om er 'n tegengesteld karakter aan te geven, maar ik moet 't in z'n eigen karakter leren kennen: ik moet van 't lidw. 'n niet 't telw. één maken, maar 'n laten en toch duidelik trachten te zien. Wie duiveltjes wil waarnemen, ver- | |
| |
andert ze niet eerst in engeltjes, en wie de duisternis als duisternis wil leren kennen, moet om beter waar te nemen, geen licht aansteken.
Boekman. Op uw standpunt zou ik toch niet graag taalkundige zijn.
Taalman. Onze taalwaarneming is worsteling met 't ongrijpbare. Zie eens die moeë trekken van die geleerde bij Rembrandt*: die worsteling is in-de-grond de tragedie van elk menseleven dat iets te betekenen heeft. Toch kan men trachten, net als de meeste mensen, er iets aardigs van te maken, 'n kunststukje, 'n kleine Ilias. Homerus bereikte in dat opzicht 't hoogste: aan 't lelikste ter wereld, de oorlog, gaf ie de mooiste vermooiing, zò mooi, dat we in 't tragiese geen erg meer hebben en alleen met bewondering van ‘helden’ spreken.
| |
De Meervoudsuitgang.
Naast onze appelmoes is 'n dito hoeveelheid komen te staan en nog een dito: die appelmoes èn appelmoes èn appelmoes doe ik bij elkaar en nu krijg ik.... ‘appelmoes’. Onze appelmoes z'n eigen naam bestaat niet meer voor hem, maar voor de hele massa waarvan ie 'n onvindbaar deel uitmaakt. M'n appel, met z'n sterke eenheid, gedraagt zich bij dergelike evenementen heel anders: voeg 'm bij 'n andere appel en nog een dito, en men betitelt de nieuwe toestand als ‘drie appels’. M'n appel als zodanig is gemakkelik uit de nieuwe toestand terug te vinden: ‘eenheid’ wordt hier synoniem van ‘individualiteit’: z'n individualiteit is in de gemeenschap wel verzwakt maar niet verloren gegaan. 't Is waar, de naam ‘appel’ is niet meer apart voor hem zoals toen we spraken van ‘mijn appel en 'n appel èn 'n appel’; maar aan die s achter ‘appel’ kan men zien dat de nieuwe eenheid ‘appels’ toch de oude eenheden niet vernietigde: die s is 'n bescheiden hulde aan de eenheidskracht van mijn appel, ook na z'n toetreden tot de nieuwe eenheid. Die nieuwe eenheid is er zelf te zwakker door; zo is 'n stad, dichtbij gezien, 'n zwakke eenheid: de torens en daken en gevels dringen zich te brutaal als aparte eenheden op. 't Woord ‘appels’ krijgt dan ook niet 't krachtige-eenheidstempel 'n voor zich.
Boekman. ‘Appels’ is 'n veelheidswoord! Waarom maakt u toch zo'n werk van dat ‘appels’ als 'n eenheid?
Taalman. Voorlopig alleen als tegenwicht tot uw mening.
Boekman. Maar een woord kan toch niet enkel- en meervoud tegelijk zijn!
Taalman. Neen, vooral niet 'n geschreven woord, want dat is nog materiëler dan 't gesprokene; maar de inhoud is iets vlottends, n.l. zowel 'n eenheid als 'n veelheid.
| |
| |
Boekman. Maar op de eerste, op de allereerste plaats 'n veelheid. Da's hier zeer logies! Immers 'n betekent eigenlik één en dus zou b.v. ‘'n tafels’ een contradictio in terminis zijn. In ons vak zegt men dan ook zeer juist dat ‘de zelfstandige naamwoorden door een enkelvouds- en meervoudsvorm kunnen uitdrukken of één zelfstandigheid dan of meer zelfstandigheden bedoeld worden’. In zo'n stukje logika komt ons Nederlands 't ideaal nabij, 't Latijn, die ‘gestolde logika’: aan de enkelvoudsvorm beantwoordt één zelfstandigheid, aan de meervoudsvorm mèèr; lekker gaat dat, die konsekwentie! enkelvoud → één, meervoud → meer! 't Is me of ik marcheer, links - rechts! links - rechts! met krachtige tred, in frisse lucht. En als ik dan terugdenk aan uw weifelend gepeuter in die dooreengestrengelde eenheids-veelheidsdingen, neen, akelig word ik dan van die geleerde kamerlucht! M'n natuur zegt me te duidelik dat ik gelijk heb; nu zie ik pas goed in, wat 'n goed ding de intuïtie is.
Taalman. Maar ik begrijp dat stukje logika niet goed. Drukt het zelfst. naamw. ‘tafels’ uit dat er meer tafels bedoeld zijn zoals u zei? of drukt de spreker dat uit.
Boekman. Wat 'n mop! In onze formulering zit metonymia; dat verfraait de stijl; tropen in 't algemeen maken van 'n geschrift 'n kleine Ilias; daar is zeker niets op tegen?
Taalman. In ons geval wel; want nu weet ik niet of die bedoeling waar uw formulering van spreekt, iets is van 't zelfst. nw. of van de spreker. Van de spreker?
Boekman. Zeker! dat is voortgezette metonymia. Jammer dat we daar niet 'n aparte geijkte term voor hebben; dat zou de gewenste helderheid wat eerder brengen.
Taalman. Dus wie ‘tafels’ zegt, heeft de opzettelike bedoeling uit te drukken dat er meer tafels zijn?
Boekman. Dat hindert niet! Gezegd is gezegd, bedoeld of niet bedoeld.
Taalman. Dat geeft verschil. Als iemand op 'n bestofte stoel gaat zitten, dan veegt ie tegelijk 't stof eraf, zonder erg. Maar 't meisje, dat de stoelen bedoelt af te stoffen, neemt daar 'n aparte doek voor en doet 't ook wel wat sekuurder.
Boekman. Welnu, die s is 'n apart middel, de meervoudsuitgang; da's uw stofdoek.
Taalman. Maar vindt u dat middel niet wat dunnetjes? zo'n terloopse, nauw hoorbare s!
Boekman. Als iemand 'n hoeveelheid meer opzettelik bedoelt, dan
| |
| |
zegt ie tegen 'n bediende, die met één tafel komt aandragen: ‘Heb je me niet verstaan? ik zei “tafèls”!’ -fels krijgt dan wat we noemen de retoriese toon en de s tegelijk meer artikulatie.
Taalman. Ik kan me moeilik voorstellen, dat de oberkellner doorlopend zò zal verduideliken: die taal ontmoet men in hoofdzaak bij sprekers en schrijvers die door lang onderricht volgens uw taalkunde de onbetoonde taalelementen voor opzettelike duidelikheidsmiddelen zijn gaan aanzien en b.v. menen dat de Romeinen op de eerste plaats zo'n duidelike sprekers waren. Voor zulke mensen zijn o.a. ook de uitgangen -er en -ster soms opzettelike sexe-aanduidingen in plaats van de kwalifikaties ‘mannelike’ en ‘vrouwelike’ of ‘heren’ en ‘dames’; ik vind die ongewone aksentueringen lelik als de scherpe blik van 'n onderwijzer buiten de school. In geen geval is die luide s achter ‘tafels’ iets intuïtiefs; intuïtief zegt men in geval van sterk veelheidsbesef: ‘ik moet er meer hebben’ of: ‘verschillende’ of ‘enige’, ‘verscheidene’ of ‘'n partijtje’ of ‘twee’ of ‘drie tafels’; en die s komt dan terloops achteraan, als op de koop toe, minder uit eerlike bedoeling dan als onvermijdelik gevolg van de éne zwierige beweging bij 't vullen: dat toewicht is goed, 't kan ook wegblijven zoals b.v. in ‘vier man’....
Boekman. In 't Hongaars gaat dat altijd zo.
Taalman. .... geloof me: de veelheidsaanduiding ‘meer’ of ‘twee’ en ‘drie’ is bewust en dan 'n onmisbaar deel van 'n stukje taal als stukje logiká; maar de veelheidsaanduiding -s als onbewust elementje heeft weinig of niets te maken met scherp denken, met logika.
Boekman. Maar dan in ‘d'r lagen appels op de tafel’, daàr is die s toch bij gebreke van 'n telwoord onmisbaar.
Taalman. ‘'n Surrogaat’, bedoelt u. In de uitgang van ‘lagen’ hebben we in diezelfde zin ookal zo'n surrogaat; 't niet-gebruik van 'n is ookal zo'n surrogaat-veelheidsuitdrukking; 't verband met feiten is ookal 'n surrogaat in dit geval: en als we tussen al die surrogaten er niet eentje konden missen, wat zou dan de Duitser met z'n meervoudloze substantieven moeten beginnen.
Boekman. En 't latijn met z'n ‘fructus’ enzo. Maar u sprak van ‘surrogaten’. ‘Surrogaten’!! Dus u zou die s willen weglaten?
Taalman. Neen, dat ook niet!
Boekman. Daar heb je 't al weer! die tweeslachtigheid past net goed bij uw schommelende eenheids-veelheidstheorie. Een man van karakter verwerpt surrogaten.
Taalman. Ik houd ook wel van echte waar, o.a. van echte onderscheiding; zo wil ik onbewuste dingen niet als bewuste voorstellen.
| |
| |
Maar taalelementen die ik als surrogaten in logies opzicht heb leren onderscheiden, kan ik in ander opzicht nuttig vinden, en wil ik daarom niet verwijderen: door mijn ingrijpen zou m'n taal te veel iets militairs worden, links - rechts! links - rechts! ik zie liever dansen, op 'n golvende lijn, op! - neer!, bewust! - onbewust! De onbewuste taalelementen brengen 't bevallige ritme in onze logiese gedachtegang. De bewuste elementen zijn meer 't werk van de mens, die grijpt en ingrijpt, snoeit en leidt; de onbewuste elementen zijn meer het werk van de natuur en - grijp daar niet in! Wie gaat er nu peuteren aan meeldraad en vruchtbeginsel! En dat nog wel onoordeelkundig, want 't betreft hier de ondefiniëerbare en onnaspeurbare levenstrillingen in de strakke lijn van de bewuste elementen.
Boekman. Jammer dat 't met die natuurlike groei dan zo raar gelopen is! In de dagen van keizer Augustus kon 'n meervoud uitgaan op a, i, es, is...; in 'n geval dat de a niet duidelik genoeg zou geweest zijn, was 't de i of 'n ander. En wat moeten de mensen elkaar toen gemakkelik begrepen hebben! In zulke omstandigheden was 't niet moeilik voor Cicero om beroemd te worden.
Taalman. Maar ik heb dikwels horen zeggen dat Horatius zo moeilik te verstaan is! Ik keur die onduidelikheid niet af hoor! integendeel! misschien is ie er des te weelderiger door. Ik heb daarom zo'n idee, dat we hem in 'n vertaling net zo min kunnen nabootsen als ons 'n Romeins avondpartijtje zou afgaan. Ik wil maar zeggen, dat 't die vreemde mensen niet voor alles en steeds om logika en duidelikheid te doen was. B.v., konden die meervoudsuitgangen a, i enz. niet evenzeer 'n enkelvoud besluiten?
Boekman. U denkt zeker aan zo'n schoolwoordje als mensa. Maar u verwart buigingsuitgangen en stamuitgangen. Zo zouden we in 't gezelschap van de dilettanten verdwalen. Voorzichtig!
Taalman. Bedoelt u dilettanten in talenkennis of in taalwaarneming? Hoe zou ‘kinder’ geworden zijn tot ‘kinderen’? Soms omdat die -er, zoals u weet, 'n ‘buigingsuitgang’ was? Terwijl de spraakkunstige in de oude tijd 't druk over ‘kind - kinder’ had, spraken de mensen over hun kinder zelf: dìe waren hun bewust; daarbij vergeleken was hun de naam kinder maar zwak bewust en de uitgang -er als uitgang totaal onbewust.
Boekman. En toch hebben ze die uitgang lang als 'n meervoudsuitgang onderscheiden.
Taalman. ‘Onderscheiden’? Onbewustheid onderscheidt niet. Water dat in olie zinkt en op kwik drijft, ‘onderscheidt’ geen olie van kwik: als een of andere faktor 't water ook op olie deed drijven,
| |
| |
dan onderscheidden wij de olie nog evenzeer van kwik, maar 't water niet; dan deed 't dat eerst ook niet. Water onderscheidt niet omdat 't niet denkt. En zo ‘onderscheiden’ wij in onze onbewuste helft ook niet; de natuur is daar onze ongeleerde en toch wijze zaakwaarnemer....
Boekman. U bedoelt zaakwaarnemerstèr.... onee.... wacht's!....
Taalman. .... wijs, nu eens om z'n praktiese zin, dan om z'n schone zwier. En zoals die natuur dikwels boven brengt wat onder is en omgekeerd, zo kan 'n meervoudsuitgang 'n stamuitgang worden, b.v. 't gesproken ‘bloeme’. Onbewuste taalelementen hebben geen duidelikheidstendens; de duidelikheid die ze mochten geven, is toeval, al is dat toeval dikwels prakties, omdat de natuur gewend is alles ten slotte op z'n pootjes te laten terecht komen.
Boekman. ‘Toeval’? En dan de vaste wetten, onze taalwetten! 't Is juist de kunst om in wat toeval lijkt, 'n wet te ontdekken. Die groeiende verwantschap met de physika is 't juist, die onze taalwetenschap eindelik heeft geholpen uit de kinderwindselen van scholastiek en....
Taalman. Laten we dit begrip ‘wet’ eens voor 'n volgende keer bewaren. Voorlopig dit: ik onderscheid hier geen toeval en wet, maar toeval en opzet. Opzet is vooral in ere bij de moeder van bouw- en werktuigkunde, n.l. bij de rekenkunde: ‘een, twee, drie stenen’; buiten de eigenlike rekenkunde valt ons ‘tàfel - tàfels’. ‘Tafels’ geeft de veelheid slechts als 'n stukje melkweg, in ‘drie tafels’ is de veelheid duidelik als 'n sterrebeeld. Maar vat nu die rekenkundige veelheid niet te zeer als 'n veelheid op: ook de rekenbaas blijft 'n mens, d.i. 'n eenheid in de veelheid, en zoals de waard is, behandelt ie z'n gasten, en zo is ook ‘vier’ maar één woord, 'n samenvatting, 'n eenheid. Zelfs 'n duidelike niet-eenheid als ‘één en tien’ ging vanzelf de kant naar de eenheid uit in ‘elf’.
Boekman. Juist! dat moest eigenlik zijn: ‘eenlif’, en lif is tien; ik ken zoveel van die dingetjes, uit Koenen, Te Winkel, Pluim....
Taalman. Het lijkt vreemd, maar de volmaakte veelheid vin je duideliker in de letterkunde dan in de rekenkunde. Een marktventer spreekt niet van drie flesjes, maar: ‘Voor een kwartje geef ik dit flesje en dit flesje èn dit flesje.’ Nu schittert de veelheid als de gordel van Orion bij winternacht.
Boekman. Ha! U bedoelt de Epizeuxis! ‘opeenstapeling’ betekent dat, in de retorica.
Taalman. Ja, maar in ons geval is 't meer 'n uiteenspreiding. Zo legt 'n kind, dat drie centen heeft, ze op tamelike afstand van elkaar;
| |
| |
dan lijkt 't meer, niet voor 't verstand, maar voor 't gevoel. Uw Epizeuxis exploiteert dat domme, maar ontvlambare gevoel. Voor dat gevoel is ook de rekenkundige waarheid 1 + 1 + 1 = 3 'n onwaarheid: 't eerste is 'n sterker veelheid dan 't tweede (let wel: ik zeg niet 'n groter maar 'n sterker veelheid) en zo is 3 'n sterker eenheid dan 1 + 1 + 1.
Boekman. Dus 1 + 1 + 1 is toch nog 'n eenheid? U maakt jacht op tweeslachtigheden.
Taalman. U vraagt zelf ‘1 + 1 + 1 is 'n eenheid?’ Maar al zei u ‘zijn’, ‘zijn’ is ook maar één woord, dus 'n samenvatting, 'n eenheid. Zodra men ergens over gaat spreken, wordt 't 'n zin of 'n zinsdeel, 'n iets van de aandacht, iets dat zich tegenover de spreker stelt als 'n objekt van waarneming; dat wordt daardoor 'n tegen-ik, en, al ware 't dan nog zo'n sterke veelheid, net als ‘ik’-zelf 'n eenheid in de veelheid, 'n antithese. Dat is te begrijpen: de mens zelf dankt z'n ontstaan aan de antithese, zijn kinderen ook weer, z'n gedachtekinderen ook. Zo wordt heel in de verte de kwestie van 't spraakkunstig getal net als de geslachtskwestie 'n sexekwestie. Maar in dezelfde wazige verte zal de geslachtskwestie ook blijken een getals- of 'n eenheidsveelheidskwestie te zijn, beter uitgedrukt: in onze onbewustheid loopt ineen, wat in onze bewustheid als geslacht, getal en naamval onderscheiden wordt.
Boekman. Wat 'n verre verten! U wil me in psychies opzicht net zo ver van huis laten dwalen als degenen die het wezen van òns spraakkunstig geslacht (romantieser: ‘de oorsprong’) meenden te zullen vinden in voorhistoriese tijden of bij verre volken. Maar ik denk niet, aan 'n doel te belanden waar zoveel mannen van gezag vergeefs zijn uitgetogen. Ik zou liever onze kwestie van nu, eens wat duideliker stellen; 'n theorie over vaagheden wordt licht zelf vaag. Kijk eens! als nu b.v. iemand over.... laat ik zeggen over z'n eten praat, dan staan daar buiten in z'n tuin bomen en die schuift ie dan op 't ogenblik niet z'n eigen eenheid in de schoenen, dus dan hebben we toch op 't ogenblik 'n volmaakte veelheid, helemaal geen eenheid.
Taalman. Wie hebben dat? wij? En u zegt ‘bomen’, dat is één woord; en u sprak van ‘veelheid’, dat is ook één woord, dus in allebei de gevallen hebben we een eenheid.
Boekman. Neen, ik bedoel dat er dan buiten zijn en ons spreken 'n volmaakte veelheid bomen is, bestaat.
Taalman. Ja, maar wat buiten 't spreken en denken van de mensen is, dàt is voor 'n taalwaarnemer niet de waarheid, dàt behoort tot
| |
| |
wat men noemt de louter-objektieve buitenwereld en dat is de waarheid voor de handelsman: die betaalt voor drie bomen net zoveel als voor één boom en één boom èn nog een boom. Hier trappen we boven op 't verschil tussen uw taalwaarneming en de mijne: ik begin met de wetenschap dat ik niet dat objektieve zelf ga waarnemen, maar wat daarvan is geworden in de spreker. In 't sterk bewuste deel van 'm, in z'n koopmansdeel, vin je 't objektieve tamelik wel terug, maar in de onbewuste helft, in z'n kunstenaarsdeel, is 't objektieve voor 'n goed deel, ja soms geheel tot iets subjektiefs verworden....
Boekman. Die verklaring met de antithese ‘subjektief en objektief’ loopt geheel parallel met wat u te voren al zo dikwels zei over ‘onbewust en bewust’. Daarmee had u dus kunnen volstaan.
Taalman. Toch voelde u nog behoefte aan meer duidelikheid: de ene antithese werkt meer verhelderend dan de andere naar gelang persoonlikheid en tijdgeest: ik kan me van u begrijpen dat u tegenover mijn ‘toeval’ uw begrip ‘wet’ stelde i.p.v. mijn ‘opzet’, en ook dat u nu op de tegenstelling ‘subjektief - objektief’ aanstuurde. Al viel die buiten de eenheid van mijn plan, ik ging er om uwentwil op in: In u als kunstenaar, wordt de veelheid ‘bomen’ tegelijk 'n subjektieve eenheid, maar u als handelsman, kijkt alleen naar wat in de tuin staat en zegt dan: ‘bomen’ is meervoud; afgelopen! Maar die objektiviteitstaalkunde is voor z'n eenzijdigheid zwaar gestraft: het volk heeft er zich in z'n schrijfpraktijk van afgewend, niet alleen wat 't spraakkunstig ‘getal’ maar ook wat betreft ‘geslacht’ en ‘naamval’; de wortel van de spellingstrijd vertakt zich dan ook door heel uw bestaan.
Boekman. Maar wij winnen 't! das Militär geht vor: links - rechts! en dan wordt 'n weer overal een; en de weer den en uw appel weer enkel 'n eenheid en appels enkel 'n veelheid. Trouwens, welke taalvorm in ‘'n appel’ geeft u 't recht om van 'n veelheid te spreken? Nu merk ik 't opeens! ik had u al lang stop moeten zetten, u hebt al van begin-af-aan aan de elektriese draad gehangen, u haalt uit de taal wat de spreker er niet in heeft gelegd, u raapt eieren waar geen kippen rondlopen.
Taalman. Ja, tegen die wondere soort taalkunde heb ik zelf steeds geijverd, maar op één punt ben ik te orthodox geweest. Er gaat n.l. in de spreker veel om, dat ie niet uit, en om nu 't wèl geuite goed waar te nemen, moeten we 't andere, 't verwante, ook zien te ontdekken. Trouwens, ‘bijgedachte in de taal’ is geen nieuw onderwerp. De taalinhoud wordt daardoor voor de sekure mens ten dele iets raadselachtigs, iets onmatematies, dat als 'n ongrijpbare, materieloze
| |
| |
ziel 't bele onderwerp doortrekt: naast onze eenheid plaatst zich niet alleen als bijgedachte steeds 'n veelheid of omgekeerd, maar tussen beiden zijn overgangen en in elk van de twee, graden, met overgangen. Duidelik komt dit ook uit in de z.g.n. onbepaalde telwoorden en voornaamwoorden.
| |
Aantekeningen.
Blz. 76. In 1893 verscheen v.d. Bosch z'n Pleidooi voor de Moedertaal.
Blz. 78. Deze beschouwing over 't subjektief karakter van de wetenschap is getiteld Uit een Schetsboek in Zesde Bundel.
Blz. 78. ‘De toekomstige eeuw der Psychologie’ is de titel van 'n rede van Prof. Heymans (1909). Taalman kan met z'n kritiek niets anders bedoeld hebben dan 't gebrek van z'n deugd te stellen tegenover dat van de geleerde psycholoog.
Blz. 79. Taalman vergat, dat er weleens een taalkunde zou kunnen ontstaan, zo menskundig, dat de eenheid er van identiek was met de menselike eenheid en dan ook als zodanig gemakkeliker door de gemiddelde mens zou kunnen begrepen worden.
Blz. 81. Schilderij van 1653, ook wel De Dichter genaamd. Nadere biezonderheden geeft Dr. Hoogewerf in Oud-Holland, 1917, 3e aflevering.
VERBETERING. Op blz. 28 reg. 17 v.o. moet 't woord niet ingelascht worden.
D. Haagman.
|
|