De Nieuwe Taalgids. Jaargang 12
(1918)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Eenheid.Daar ligt 'n appel voor me, alleen, op 'n bord. Dat vind ik nu 'n echte eenheid, 'n goeie aanleiding om te schrijven over ‘enkelen meervoud’. Boekman. Ik zou 'n minder banaal uitgangspunt nemen, b.v. iets van Rafaël of Rubens. Prachtig, die eenheid in de veelheid! echt klassiek! Taalman. U bedoelt de Grote Stijl. Ik zie ook graag een stilleventje, b.v. 'n appel, of 'n stukje van Vermeer, alledaagse onderwerpen, maar opgeheven in de sfeer van schone aanvoeling. Zo lees ik ook graag 'n aktuele roman met dialogen in de omgangstaal; daarin ook vind ik materiaal voor mijn taalstudie. Boekman. Maar dan zult u zeker alle gedachten aan de eenheid in artistieke zin hebben prijs gegeven: wat is er nu platter, ik zou haast zeggen ploertiger dan die omgangstaal! 't is Holland op z'n smalst, de middelmaat op z'n burgerlikst, 't is.... Taalman. U bedoelt dat de middelmaat noodzakelik middelmatige praatjes moet leveren, dus middelmatige taal. Maar dat laat ik in 't midden, want ‘taal’ betekent hier ‘tekst’ en daarmee bedoelt 'n mens de uiting van z'n bewustheden. Mijn studie richt zich op taalelementen, in zover de mens daarin zonder erg verklapt wat er in z'n on- en minder bewust innerlik omgaat. In onbewustheden nu is de middelmaat zeker niet zo slecht als u meent. Passen ze bij 't struikelen niet even goed de evenwichtswetten toe als 'n mechanicus? en zijn ze in d'r spontane spreken niet even gevariëerd ritmevol als 'n schrijver? | |
Voornaamwoord en naamwoord.Daar ligt 'n appel voor me, alleen, op 'n bord. Dat is ook 'n eenheid in de veelheid, ik durf haast zeggen: klassiek! ‘Klassiek’ betekent voor mij: ‘'t algemeen-menselike, in treffende vorm weergegeven’. Mij treft b.v. 't algemeen-menselike dat in die appel zit en hoe dat zo goed in alledaagse vormen kan weergegeven worden. In 'n appel zit iets dat alle mensen hebben; iets dat 'n bestaansvoorwaarde voor hun persoonlikheid is, voor hun | |
[pagina 24]
| |
ik; dat iets is: de eenheid in de veelheid. Ik heb 'n hoofd, armen en handen, voeten, kleren, ogen; en buiten mij zijn bomen, huizen, mensen, paarden, auto's; en dat alles, die hele veelheid, groepeer ik tot 'n kleinere veelheid, 'n vijfheid, die ik zie, hoor, voel, smaak, ruik; en die vijfheid is in z'n geheel dienstbaar aan mij, aan mijn eenheid, aan ‘Ik’. En zo fier zou ook mijn appel kunnen spreken, terwijl ie daar zo ligt: ‘Onder tegen me aan zit 'n steeltje, boven op me 'n kroontje, om me 'n schil, alles dienstig aan mij; links 'n wang, rechts 'n wang; die stelden me, dank zij d'r ronde vorm, zo veel mogelik bloot aan de omtrekkende zon, ook al dienstbaar aan mij; kortom de hele veelheid is slechts 'n genuanceerde sfeer om de ene kern “ik”, als 'n planeteschaar om z'n zon, als 'n schaar van jofferen om de vorstin, als 't dozijn paladijnen om de éne grote keizer.’ Maar de appel kan niet spreken. Is 't dus allemaal maar illusie? Zeker, in onze bewuste taal zeggen we dat die algemene-menselikheid van die appel maar verdichting is, ‘personifikatie’; maar indirekt, zonder erg, gaan we toch op de illusie in, door de woorden van die appel in onze mond te nemen, ‘ik’ in ‘hij’ te veranderen en dan te zeggen: ‘hij heeft 'n steeltje, hij heeft 'n kroontje, hij heeft bolle wangen’, kortom we vermelden allerlei verscheidenheden van de ene ‘hij’, de eenheid in die veelheid. We hadden ook kunnen zeggen ‘m'n appel heeft 'n steeltje’, ‘die appel heeft 'n schil’ enz.; de ik-eenheid komt dus behalve in 't voornaamw. ook in 't zelfst. naamw. tot uiting, wel niet zo echt, want ik noem me zelf nooit met 'n naamwoord; maar 't gaat toch, ook het zelfst. naamw. is 'n eenheidswoord, maar.... 't is tegelijk 'n veelheidswoord. Soms komt die veelheid duidelik tot uiting in 'n veelheid van woorden, als ik, zoals boven, allerlei appelbiezonderheden vermeld, b.v. ‘die appel is rond, rijp, geschild’; dan is de appelveelheid uiteengevallen in 'n zin, waarin enige elementen van die veelheid in 'n apart predikaat worden afgezonderd, omdat ze me op 't ogenblik meer dan iets anders ter wereld interesseren. Die veelheid kan ook uiteenvallen in 'n zinsdeel, b.v. ‘'k heb 'n grote, rijpe appel meegebracht’. Iets dergeliks is ‘'n stoofappel’. In al zulke gevallen ben ik min of meer openhartig omtrent de biezonderheden van m'n appel; maar in ‘ik zal 'n appel meebrengen’ ben ik wel wat geheimzinnig, en voor de hoorder is dat ‘'n appel’ meer 'n samenvatting van de appeldingen in z'n eigen hoofd dan van die in 't hoofd van de spreker. Soms is die openhartigheid van 't samengestelde woord omtrent z'n | |
[pagina 25]
| |
veelheidsinhoud maar schijn. 't Woord ‘boterham’ b.v. vertelt volstrekt niet altijd dat de spreker aan boter heeft gedacht en zeker niet aan ham. De term ‘samengesteld’ is in zulke gevallen louter 'n historiese aardigheid en de historiese schrijfwijze voor onze tijd meer anekdoties dan zakelik. We blijven hier jong, als studenten die d'r historiese wijsheden nog niet weten te plaatsen en zoveel aan etymologiese spelling hechten. ‘Boteram’ is 'n even weinig geprononceerde veelheid als ‘appel’ en bij ‘'k zal 'n boteram (of 'n appel) meebrengen’, kan iedereen zich dan ook de boterambiezonderheden en de appeldingen denken die ie zelf wil; dat hangt veel van de persoonlikheid en de omgeving af; maar zeker is, dat ‘'n appel’ in bovenstaande zin iets is mèt allerlei vaag of helder gedachte appeldingen of -kwaliteiten: in dat ‘iets’ komt nu weer, net als boven in ‘hij’, de eenheid uit, in ‘appeldingen’ de veelheid. Alzo, al zit in ‘'n appel’ eenheid-in-de-veelheid, 'n speciaal woord voor enkel die eenheid, iets als ‘ik’ en ‘hij’ is ‘'n appel’ niet; maar wèl is dat: 'n, vóór ‘appel’. Dit zullen we nu aantonen. | |
't Lidwoord 'n.Ik stel me voor, dat ik die appel in vieren snijd, met wat water op 't vuur zet en laat verkoken tot.... Boekman. Helemaal niet nodig. 't Is de gewone omslachtige manoeuvre! Jongelui willen zelf ontdekken en na jaren omdwalen komen ze.... tot dezelfde konklusies als die ze van de Ouden pasklaar hadden kunnen overnemen. Wat 'n tijdverlies! Neem uw pannetje maar gauw weg en lees in dit kleine boekje, 'n schoolspraakkunst: ‘'n komt van 't telwoord één’. Met die oude wijsheid toegerust kan 'n kind wel zien dat in 'n de eenheid speciaal is uitgedrukt; 'n is eigenlik één. Taalman. Dus als ik zeg ‘'n Appel vind ik lekker’, moest ik eigenlik zeggen ‘één appel vind ik lekker’? In zo'n geval zou ik dat ‘één’ niet zo luid zeggen. Boekman. Neen, maar ‘eigenlik’ betekent hier ‘vroeger’, ‘etymologies’ noemen we dat in ons vak. Taalman. En spreekt uw etymologie dan niet van betekeniswijziging? Boekman. Natuurlik! zelfs van ‘faktoren van betekeniswijziging’; wij behandelen een zaak altijd kausaal: dat geeft er 't wetenschappelik karakter aan; enkele van die faktoren zijn beperking.... en.... verruiming.... Taalman. Bedoelt u dat die beperking en die verruiming idees zijn die als zodanig in de spreker werkten en zo de betekeniswijziging | |
[pagina 26]
| |
beïnvloedden? of werken die idees maar in 't hoofd van de taalwaarnemer als 'n middel om de talrijke semantieke gevallen te kunnen sorteren, omdat 'n mens nu eenmaal graag wat te doen heeft, zo niet als taalkundige dan toch als mens? In dat geval is er eigenlik niet van ‘faktoren’ sprake, maar van soorten. Maar u hebt gelijk: 't woord faktoren maakt 't cachet van wetenschappelikheid wat duideliker. En staat bij die faktoren ook ‘verzwakking van de bewustheid’? Boekman. Dat herinner ik me niet; maar dat hindert niet; met idioten heb ik niets te maken. Taalman. Toch wel! u is zelf 'n idioot; ik ben 't ook; iedereen is 't, ten dele ten minste. 't Meest idioot zijn we als we op bed dromen, en ook idioot, maar heel wat minder, overdag, als we soezen, zelfs tussen ons scherpste denken door, d i.o.a. in de minder bewuste elementen van onze taal. Dat is niet erg, vooral niet in ons geval. Idioten zijn als kinderen en gekken: ze zeggen de waarheid; in de onbewuste taalelementen openbaren we de waarheid omtrent ons on- en minder bewuste leven, ons ‘intuïtieve leven’ zoals dat soms heet of ook wel ons ‘gevoelsleven’. De onbewuste taalelementen zoals 'n, de, 't hebben dan ook meer 'n gevoelsinhoud, tegenover de bewuste zoals één, of vader of paard. De verandering van één in 'n is dus meer dan 'n wijziging, 't is als 'n omwenteling. Dat één is 'n rekenkundige eenheid, de eenheid van de bewustheid, van 't scherp denkgezicht, reeds gepreoccupeerd door 'n sterke gedachte aan twee of meer. Maar 't kan zijn dat dat vele me op 't ogenblik niet te pas komt: ‘'t moet één zijn’ zeg ik; 't is hier een kras pro en contra, 'n wakkere strijd, die de mens pienter maakt en o.a. leert tellen, in de bestaansstrijd. Allemaal heel mooi! tot aan de grens! over de grens wordt 't lelik. Er zijn plaatsen en tijden waarop niet pienter geteld wordt, maar dom gedroomd. Heilige dwaasheid noemt men dat soms! Veel van die idiote dingen zijn door Erasmus z'n ‘lof’ vereeuwigd, 'n lachende kapitulatie van de intellektueel die heeft ingezien, dat levensvreugd 'n mengeling is van verstandelikheid en dwaasheid. Veel van die onlogiesheden worden door poëties voelende naturen onder de naam van tropen hooggewaardeerd, of door nuchtere geesten in hoekjes van weekbladen belachen onder de naam van confetti en zo. Dergelike dwaasheden blijven 'n onmisbaar bestanddeel in de taal, en zijn als zodanig dan ook geen domheid meer in degene die ze als zodanig tolereert. Tot die schijnbaar domme onbewustheden behoren ook de pro- en enklitiese taalelementen, door 't gros van de taalkundigen steeds als ongedierte vervolgd en, als 't kon, door edeler soort vervangen. Van de t in leest maakt niemand iets beters, | |
[pagina 27]
| |
van -er in lezer maakt niemand -aar, maar 'n is, goed bedacht, een; ene of enen is nog beter bedacht, en den voor de is ook zo knap doordacht: allemaal bewustheden! één doorlopende strakke lijn langs de ijzeren liniaal in plaats van de bevend golvende lijn, die de levenslijn is, met z'n bewustheidsheffingen en bewustheidsdalingen. Staat daarvan ook iets in uw boekje? - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - De geschilde gevierendeelde appel is verkookt tot appelmoes, niet ‘'n appelmoes’, zoals ‘'n appel’; appelmoes is ook minder 'n eenheid dan 'n appel. Boekman. Wij zeggen scherper: appelmoes is 'n stofnaam, daarom mist 't 't lidw. ‘n’. Dat is 't nut van onze wetenschappelike termen: ze verklaren tegelijk. Taalman. En dan: ‘goedheid is edel’? zonder 'n; ook 'n stofnaam? Boekman. Dat heeft 't karakter van 'n stofnaam, zeggen wij dan. Zo zeggen wij ook, dat ‘geweten’ 't karakter van 'n stofnaam heeft, b.v. ‘Hij heeft karakter en geweten’; maar als ik zeg ‘hij luistert naar z'n geweten’, dan heeft ‘geweten’ 't karakter van 'n voorwerpsnaamGa naar voetnoot1). Aan de onderscheiding van de verschillende karakters kent men 't psychologies karakter van onze moderne wetenschap. Eigenlik is ‘goedheid’ 'n hoedanigheidsnaam en ‘geweten’ de naam van 'n onzinnelike zelfstandigheid. U kent onze indeling nog? a. zinnelike zelfstandigheidsnamen, b. onzinnelike, c. hoedanigheids- en werkingsnamen, d. betrekkingsnamen. Maar toch zijn b., c. en d. eigenlik òf voorwerps- òf stofnamen; en zo is ‘goedheid’ hier 'n stofnaam, d.w.z. het karakter er van. Kijk maar: ‘goedheid is edel’: ‘goud is kostbaar’, je voelt de parallel! Taalman. Jawel! maar waarom zegt u niet omgekeerd, dat ‘goud’ net als ‘goedheid’ 'n hoedanigheidsnaam is, d.w.z. 't karakter er van. Ik vind die karaktertoekenningen vreemd. Ik herinner me 'n student. ‘Waarom noemt u dit ('t skelet van 'n konijntje) nu 'n marmot?’ vroeg de examinator. ‘Omdat ie zo'n grote snijtanden heeft,’ zei de student. ‘En dan dit?’ vroeg de examinator en hij liet de student 'n rat zien. ‘O, maar die heeft dan toch 't karakter van 'n marmot,’ zei de student. Die had, moet je weten, als jongen, marmotjes gehad, en die eenzijdige belangstelling drong alle knaagdieren binnen de beperking ‘marmot’. Ik begrijp nu de fout van uw taalkunde. Stoffen en voorwerpen horen bij de zinnelike zelf- | |
[pagina 28]
| |
standigheden en die zijn 't vooral waartussen de meeste mensen druk verkeren. En die eenzijdige belangstelling in 't zinlike drijft alle zelfstandigheden ten slotte toch binnen de beperking ‘zinnelike zelfstandigheden’ (i.c. stoffen en voorwerpen) al heeft men te voren anders gesorteerd. Maar die onzinnelike zelfstandigheden en die hoedanigheden en betrekkingen zijn ook zo'n subtiele dingen, ze raken 't meest ons onzichtbaar innerlijk, de plaats van onze eenheid; de studie van die dingen eist enig talent en nog wel 'n talent van weinig marktwaarde. Vooral zo'n soort talent eist, volgens een bekend gezegde, stilte, eenzaamheid. Was uw auteur misschien 'n verdienstelik man? d.w.z. zeer aktief in 't publieke leven? Daar is volgens 'tzelfde gezegde de plaats voor een karakter. In z'n drukke omgeving had uw auteur meer behoefte aan strakke gedachtestylering dan aan weifelende gedachteanalyse. Kent u de omgeving van zelfpeinzers als Descartes, Spinoza, Rembrandt? Boekman. Maar onze spraakkunst is toch erg gewild; zelfs de universiteit citeert 'm. Taalman. Dat bepaalt de waarde niet; dat doet de historie. Boekman. Dus u verwerpt onze indeling? Taalman. Dat deed u zelf in de praktijk. Dat kon niet anders, want uw indeling was niet taalkundig. Door welke vorm b.v. onderscheidt de ‘stofnaam’ zich van de namen die dan geen ‘stofnaam’ zijn? Taalwaarneming die niet bij vormverschil blijft, wil over de elektriese draad en doodt zich zelf. Ik zeg zo, zonder termen: Vóór ‘appelmoes’ gebruikt men niet 't lidw. 'n, omdat stoffen te weinig 'n eenheid zijn om vóór d'r naam 't eenheidsstempel 'n te dragen. Neem daarentegen m'n appel. Met z'n kranig kontoer houdt ie heel de appelinhoud in bedwang, zoals mijn vuist een greep beweeglike erwten, zoals 'n diktator alle uiteenlopende volkselementen. 't Bovenste deel houdt zich rustig tegenover 't onderste, links tegenover rechts, kern tegenover schil. Laat die appel rollen alsof er 'n storm van revolutie over ging, alles blijft in dezelfde verhouding tot elkaar. Maar laat die appelmoes eens rollen: 't wordt 'n vloeien, met mogelik totale verandering in de onderlinge plaatsing van de gedeelten, in de vorm van 't geheel. 't Gaat als in 'n land zonder grenzen, zonder Bestuur, zonder.... kracht, naar binnen noch naar buiten: elk potje of pannetje vervormt 't naar zijn wil. Eenheidsgemis is krachtgemis. Met dat woord ‘kracht’ ben ik op de bodem van ons onderwerp afgedaald. Dit zal ik nu aantonen. In het sterkst bewuste geval zagen we ‘eenheid’ als synoniem van ‘éénheid’; dat was de rekenkundige betekenis, daarmee waren we | |
[pagina 29]
| |
nog maar aan de oppervlakte van ons onderzoek; in 'n zwakker bewust geval betekende ‘eenheid’ ‘samengevatheid’, ‘omslotenheid’; dat was als 't ware de artistieke betekenis. Maar in z'n zwakst-bewust karakter nadert ‘eenheid’ de betekenis van ‘kracht’: kracht is op z'n zuiverst als ie dom is, zoals bij 'n beest, 'n waanzinnige; ‘eenheid’ wordt dan weinig meer dan gekoncentreerde levensuiting, dat is a.h.w. de biologiese betekenis van 't woord. Met de gelijkstelling van ‘eenheid’ als 'n soort ‘kracht’ blijven we ook 't meest vastzitten aan de wortel van 't eenheidsbesef, de eenheid van ons zelf. Die is ons ook doorlopend maar zeer zwak bewust, al doet ie zich misschien des te krachtiger gelden. Ook de veelheid van de verschijnselen waartegen we onze eenheid zo krachtig handhaven, zijn we ons al zodanig maar zeer zwak bewust. We zeggen niet: ‘Ik heb 'n hoofd, dat is één; ik heb handen, dat is twee; ik heb eetlust, dat is drie; ik heb plezier, dat is vier; en tegenover die vier en nog meer dingen blijf ik steeds de waarnemer, de éne denker, de éne voeler, de éne bezitter, ik.’ Neen, dat zou ons veelheids- en eenheidsbesef op de spits gedreven zijn, op 'n onnatuurlike hoogte, goed voor 'n enkel ogenblikje tijdens de wijsgerige beschouwing, om die specifiek menselike eenheid aan jonge mensen eens goed te laten zien. Maar als ze 'm eenmaal gezien hebben, kunnen ze 'm op lagere plaatsen ook wel terugvinden; daar is 't ook wat gemoedeliker, minder bewust, schemeriger. Gewoonlik komt ‘ik’ dan ook maar in 'n enkel zinnetje voor, b.v. ‘'k ga naar huis’. Dat ik 'n andermaal gezegd heb dat ik naar buiten ga of moe ben, daar denk ‘ik’ op 't ogenblik niet aan: die veelheid van predikaten omtrent 'tzelfde ‘ik’ herinner ik me meer in 't gevoel dan in de geest en die nagevoelde veelheid heeft als tegenstelling ook maar 'n zwak bewuste eenheid, maar een te ‘krachtiger’ gevoelde eenheid. Zo zeiden we boven met 'n goede woordkeus, dat stoffen 'n ‘zwakker’ eenheid zijn dan voorwerpen en dat 't lidw. 'n wijst op eenheids ‘kracht’. Boekman. Maar van 'n zelfde stuk hout zegt men de ene keer ‘Ik nam 'n hout en sloeg er op’, en 'n andere keer ‘Hier heb je hout voor de kachel’; 'n zelfde stuk hout heeft 'n zelfde mate van eenheidskracht; 't al of niet 'n-gebruik zit 'm dààr dus niet in. Uw terminologie faalt hier, terwijl ik weer klaar ben met de verklaring: ‘hout’ is 'n stofnaam en ‘'n hout’ is 'n voorwerpsnaam. Taalman. Maar hoe komt 't dan dat men hetzelfde water de ene keer ‘water’ en de andere keer ‘'n rivier’ of ‘'n zee’ noemt? Omdat datzelfde water op onze mentaliteit verschillend kan werken. Zoals nu ‘water’ zonder 'n, kan worden tot ‘'n rivier’, zo kan | |
[pagina 30]
| |
‘hout’ worden tot ‘'n hout’, als we n.l. in de eenheid meer erg hebben. Boekman. Maar dan zou ik toch weleens in de zwakke eenheid van de appelmoes zo'n erg willen krijgen dat 't 'n appelmoes werd. Taalman. Ja maar, in 'n puntje kunnen we nooit zoo'n erg krijgen dat 't 'n aardbol wordt, m.a.w. niet alleen onze attentiegraad maar ook de aard van het onderwerp zelf is van belang. Appelmoes is te zwak in eenheidsopzicht. Zo hoort men ook nooit spreken van 'n pap, 'n melk, wel van 'n ijzer, 'n steen. Zit 'm dat niet in 't konstante kontoer van vaste stoffen? Dat missen de vloeistoffen. Boekman. Maar dan koper! ‘Ik nam 'n koper’ klinkt toch nooit. Taalman. Maar hoe zelden wordt 'n onbewerktuigd stuk koper gebruikt om te steunen, te verbinden, te belasten, te werpen; aan die menselike aktie doet 'n steen, 'n ijzer, 'n hout veel dikwelder mee. Boekman. Aktie is geen eenheid. Uw ‘eenheid’ verklaart dus ook niet alles. Taalman. Neen, nog niet 't zesde part. Aktie verklaart ook niet alles. Wie de wereld wil zien, moet zich voortdurend verplaatsen. Zoals de wereld is de mens, en zoals de mens is 'n stukje van z'n taal: één oogpunt is onvoldoende voor volledige waarneming. Ons oogpunt is op 't ogenblik de tegenstelling ‘eenheid - veelheid’; andere oogpunten zijn b.v. ‘aktie (veel of weinig)’, ‘individu - gemeenschap’, ‘subjekt - objekt’, ‘mannelik - vrouwelik’, ‘meer of minder duidelikheid’ enz.Ga naar voetnoot1) Systeembouwers in de taalkunde, die eigenlik architekt hadden moeten worden, kennen maar één oogpunt en wringen zich om alles (ten minste in theorie) vandaar uit waar te nemen. En bij 't verhaal van wat zij allemaal menen gezien te hebben, is 't hun niet op de eerste plaats om heldere waarheid, maar om 'n grandioos effekt te doen, zo iets als 'n kerktoren. Om op dat ‘'n rivier’, 'n zee terug te komen, zou niet 't konstante kontoer dat de landkaart aangeeft, niet de eenheidsindruk van die vloeistof in de hand werken? of 't kontoer van de oevers als we die zien op 'n afstand, vooral op 'n hoogte? Soms is die vaste omlijning maar kortstondig zoals bij ‘'n glas bier’; dat ‘'n glas’ is dan ook voor 't eenheidsidee veel noodzakeliker dan de toevoeging ‘'n stuk’ vóór ‘hout’. In de kellnerroep ‘één bier!’ heeft de vloeistof de toevoeging ‘'n glas’ niet nodig om 'n sterke eenheid te zijn; maar in deze bewustheidstoestand is de eenheid weer 'n tel-eenheid en dus niet de normale eenheid. | |
[pagina 31]
| |
Boekman. Nu denk ik ineens aan ‘'n sprong’, ‘'n greep’, ‘'n val’, ‘'n stap’, allemaal met 't lidw. 'n. Teken eens zo'n sprong! niet 'n springend paard, maar de sprong zelf, liefst met 'n rake lijn er omheen! Waar blijft nu 't kranig kontoer van uw appel? 'n hout, 'n ijzer, dat leek er ten minste nog op; maar zo'n vluchtige, abstrakte sprong! Met dit geval eindigt de suggestie van uw schildering van die appel op 'n bord en die appelmoes in 'n pannetje. Taalman. De wending die u nu aan onze beschouwing geeft, is even verrassend als de mobilisatie in 1914. Boven wees ik al op de aard van 'n verschijnsel als faktor bij z'n eenheidsindruk. En nog groter als daar daar 't verschil bleek tusschen vloeibaar appelmoes en vast hout, is nu 't verschil tussen al die besproken dingen enerzijds en 'n sprong, 'n greep, 'n knal, anderzijds: 't eerste was iets van de vrede, 't tweede is iets van de oorlog, 't eerste iets van de rust, 't tweede van de beweging. A la guerre comme à la guerre, en zo heeft ook de bewegingseenheid een heel ander karakter dan de rusteenheid. 'n Appel en appelmoes en gas zijn eenheden in de ruimte, 'n sprong, bloei en goedheid zijn eenheden in de tijd: 'n sprong begint en eindigt, niet alleen zoals 'n appel aan z'n linkerwang begint en aan z'n rechterwang eindigt (in zover is ook 'n sprong 'n ruimtelike eenheid), maar 'n sprong begint en eindigt ook zoals 'n gedachte of zoals schrik begint en eindigt, zoals bloei en goedheid begint en eindigt. Merk op, hoe ‘bloei’ en ‘goedheid’ niet zoals ‘'n sprong’, ‘'n knal’ 't lidw. 'n hebben. Zou in die temporale eenheden ook eenheidsgraad zitten? 'n Sprong, 'n knal, waarvan de duur makkelik te overzien is, krijgt daardoor 'n omslotenheid als 't kontoer van 'n appel en is daardoor 'n even sterke eenheid als die ruimtelike model-eenheid; ook zo 'n greep, 'n stap, 'n schop. Maar in bloei en goedheid is 't bewegingselement zo zwak of nihil en de tijdduur daardoor zo onbepaald, dat ze in de tijdruimte als vervloeien en vervliegen, zoals appelmoes en geur en gas in de plaatselike ruimte: bloei en goedheid zijn daardoor zwakke eenheden en missen voor d'r naam 't lidwoord 'n, net als appelmoes en geur. Boekman. Zièt u nu wel, dat ‘goedheid’ 't karakter heeft van 'n stofnaam? Taalman. Neen, de goedheid zelf (niet de naam) en appelmoes zelf (niet de naam) hebben wat de eenheidsgraad betreft, 'n zelfde karakter. Met dat karakter van die dingen zelf hangt 't niet-gebruik van 't lidw. samen, maar niet met de naam van die dingen. Als u uw geloof aan de verwantschap tussen zelfstandig naamwoord en lidw. of tussen zelfstandig naamw. en voornaamwoord niet opgeeft, | |
[pagina 32]
| |
verheft uw taalkunde zich nooit uit vormeleer tot vormebegrip; dit begrip rust op de inhoud van de woorden, d.i. op het karakter van de dingen zelf, niet op d'r namen. Daarom begrijpt u ook 't taalkundig geslacht niet: u meent dat de z.g.n. mannelikheid en vrouwelikheid alleen maar iets van de namen is, niet van de dingen zelf. Boekman. Maar wij modernen gaan niet terug tot Grimm! Wij zijn realisten, geen romantici, en zeker geen obscure fantasten als Bilderdijk; wat 'n onzin! Daar doe ik nooit aan mee! Taalman. Maar u is toch niet celibatair, al zijn er die in de liefde nog doller deden dan Bilderdijk in z'n geslachtstheorie. Maar nu weer onze oorlog en onze vrede of onze beweging en rust. Er is tussen die twee nog 'n ander verschil als tussen hun ruimtelik en hun temporaal karakter. De beweging is 't vooral die 't gevoel bewerkt: dat verklaart de macht van de dramatiek, dat verklaart waarom nuchtere naturen heftige gemoedsbeweging ‘maar Jan-klaassen’ noemen; dat verklaart de radeloze poging om door draaiende handen, slingerende voorwerpen, knikkende hoofden, 't gevoel van 'n weerbarstig wiegekind meester te worden. Zo is de werking iets dat, meer dan 'n appel, direkt ons innerlik raakt, onze onzinnelike helft. Dit bleek ook al daaruit dat u 'n sprong iets abstrakts noemde, en ook daaruit dat ik 'n sprong op één lijn bracht met 'n gedachte, met schrik. Dit onzinnelik karakter vooral is 't, dat tussen werkingen 't verschil in eenheidsgraad soms moeielik te begrijpen maakt, m.a.w. dat dan 't al- of niet-gebruik van 't lidw. 'n moeilik te verklaren is; (ook zo 't verschillend gebruik van de vnw. ie, ze en 't): 't onzinnelike is uiteraard moeilik definiëerbaar, te meer omdat 't noodzakelik vermengd is met 't zinnelike: Als ‘water’ wordt tot ‘'n rivier’, dan zijn er oevers in 't spel of 'n bedding, en als we 't over 'n werking hebben, b.v. over verandering, dan zijn er tegelijk dingen (konkreetheden noemt u dat) die bij de verandering zijn betrokken. B.v. ‘'n verandering op de onderste regel’ kan in een of meer letters bestaan, en letters zijn duidelik 'n voorwerp net als 'n appel: vandaar misschien dat men dan zegt ‘'n verandering’. Maar in 't zelfde geval kan men zeggen ‘verandering is nog geen verbetering’. Betekent dit ‘verandering’ meer de veranderde toestand? en betekent 't spreekwoord dan zoveel als ‘andersheid is nog geen beterheid’? Dan staat ‘verandering’ op één lijn met ‘goedheid’, zonder 't lidw. 'n. Wie zal zich in deze versmelting van voorwerp, werking en toestand 'n beslist oordeel aanmatigen? Dat zou zoveel zijn als de wereld aan z'n einde brengen, als levend en tegelijk dood te willen zijn. Boekman. Maar dan vind ik onze verklaring toch veel scherper: | |
[pagina 33]
| |
‘'n verandering’ heeft 't karakter van 'n voorwerpsnaam en ‘verandering’ van 'n stofnaam: alle beweeglike twijfel is hier opgelost in 'n rustige zekerheid. U is toch ook meer 'n rustige werker als 'n rinkelende huzaar? Ik wed dat ik hier ook de pedagogen en de autoriteiten op mijn hand heb: wat moet 'n kind met uw vlottende kategorieën beginnen, en wat 't grote publiek met uw geleerd doende taalkunde? Taalman. Welnu, dan moet men de taalkunde maar voor 'n goed deel uit de school en uit de handen van 't publiek laten: de praktiese kennis van de moedertaal is iets voor 't algemeen, de theoretiese is iets voor weinigen. De geneeskunde, al is die tegenwoordig nog zo sociaal, is toch ook niet meer in handen van de eerste de beste dorpsbarbier of menslievende baker! 't Menselik organisme is tegenwoordig in 'n studie betrokken, die met de ingewikkeldheid er van rekening houdt. Boekman. Dus u zoudt de meeste mensen alleen maar iets gemakkeliks willen vertellen, b.v. dat ‘'n appel’ 'n voorwerpsnaam en dat ‘appelmoes’ 'n stofnaam is en daarom 't lidw. 'n mist. Taalman. Neen, omdat appelmoes 'n stof is, of ook eigenlik daarom niet, maar omdat appelmoes 'n zwakker eenheid is, of misschien zelfs ook daàrom niet. Boekman. Waarom dan wèl? Taalman. Dat weet ik niet. Boekman. Hoe heb ik 't nu? Heel uw betoog was 'n verkapte bewijsvoering dat u alles beter wist dan wij.... Taalman. ... dat ik 't minder slecht wist. Boekman. Zulk scepticisme ondergraaft de wetenschap, die op stelligheid rust. Maar in-de-grond is u zo scepties niet: uw schildering van die appel met die revolutie er over heen en dat krachtig inwendig bestuur, neen, die woorden gingen vlot en stellig als uit 'n machinegeweer. Taalman. Toen was ik 'n mens en niets menseliks hoeft aan de taalwaarnemer vreemd te blijven, ook niet 'n menselike bewerking van z'n materiaal, maar strikt-taalkundig is dat daarom niet; dikwels integendeel. Boekman. Ik begrijp uw verschil tussen menselikheid en taalkundigheid niet. Boven, bij de betekeniswijziging, had u 't er ook al over. Taalman. Toen ik 't al- of niet-gebruik van 't lidw. 'n alleen in verband bracht met veel of weinig eenheidskracht, toen was ik bijna volmaakt-taalkundig. Helemaal volmaakt zou ik geweest zijn, als ik... gezwegen had. Boekman. Dan zou u juist zo onvolmaakt mogelijk geweest zijn. Taalman. Ja, de uitersten raken elkaar; door op die uitersten | |
[pagina 34]
| |
verder in te gaan, zou ik als scepticus toch niet duideliker worden tegenover u, die 'n man van overtuiging is. Toen ik 't gebruik van 't lidwoord 'n in verband bracht met eenheidskracht, was ik ook 't dichtst bij de kern van de kwestie gekomen, bij de menselike eenheid, die als uitgesproken begrip 'n abstraktie, maar als onuitgesproken gevoel de konkreetheid zelf is. Van die kern ging ik me nu al enigzins verwijderen, toen ik, als intellektueel, onderscheid ging maken tusschen ruimtelike eenheden en eenheden in de tijd of zinnelike en onzinnelike zelfstandigheden; en toen ik die ruimtelike of zinnelike eenheden ging onderscheiden in stoffen en voorwerpen, toèn, in dìe sfeer van scherpe logika, was onze kern zo ver en zo onzichtbaar van onze aandacht af komen te staan als 'n slak die voor scherp zout terugkruipt in z'n huisje. Boekman. En toch hebt u met plezier over die stof ‘appelmoes’ en dat voorwerp ‘appel’ gesproken! Taalman. Met zekere wellust zelfs: ik ben kopje-onder-gegaan in dit bad van menselikheid, als 'n dievehand in 'n juweliersvitrine, als 'n verliefd paar op 'n eenzame hei bij zomernacht. Maar dat is nu juist 't verschil tussen uw bedrijf en 't mijne: ik weèt 't, als ik kwaad heb gedaan, u in uw onschuld weet 't niet. Maar daarom kunt u omgekeerd niet menskundig trachten naar 't goede, omdat dit slechts werkelik gekend wordt als tegenstelling tot 't kwade, ook op 't terrein van taalwaarneming. Zodra mij gevraagd wordt om 'n taalkundige konklusie na mijn menselike taalbespiegeling, dan ontwaakt m'n geweten en dan vat ik weer op de eerste plaats de kern in 't oog, wil dan zwijgen en spreek alleen voor de gezelligheid, maar dan ook alleen als scepticus. Ik krijg dan dit schema:Dit schema is niet kompleet, maar 't is al vast voldoende om te vergelijken met 't uwe, dat in de praktijk zo is: | |
[pagina 35]
| |
Wat bij mij achteraan kwam, n.l. de verst doorgevoerde logiese splitsing, dat plaatst uw indeling vooraan. Dat verraadt gemis aan taalkundig geweten, niet omdat u slecht ben, maar omdat u geestelik nog zo jeugdig ben, niet zoals ik 'n verre nakomeling van de Ouden, maar 'n eigen zoon van de een of andere historiese Griek, meer 'n sterk akademies filosoof dan 'n radikaal taalwaarnemer. Boekman. Ik had nooit gedacht dat u de dingen zo goed inzag en dat u zo met de Grieken sympathiseerde. Ze verdienen 't ook wel, om d'r onnavolgbare kunstsmaak, vindt u niet? Taalman. Ja, in artistiek opzicht zijn ze, voor ons, model, als 't de benadering van 't algemeen-menselike betreft, o.a. bij onze studie van de zwak besefte maar sterk gevoelde eenheid in onze zelfstandigheidswoorden. Om op onze indeling terug te komen: alles wat ik na de verdeling in sterke en zwakke eenheden nog achter die verdere akkoladen zette, dat ging me niet meer van harte. Immers voor die logiese kategorieën is geen aparte taalvorm, dus zijn ze voor mij, als taalkundige, kontrabande in 't systeem. En om ze als mens in dat systeem op te nemen, och, daarvoor zijn ze me dàn te theoreties: de juwelen schitteren niet meer, 't zijn nog maar namen op 'n inventarislijst, en de duistere weelde onder de heidehemel is 'n duidelike plattegrond geworden op 't kadaster. Wat ik in eerste instantie besprak, n.l. de sterke en zwakke·eenheid, dat blijft bij mij, in deze beschouwing, 't ene nodige: alle voorkomende substantieven zijn daar onder te brengen, naar gelang 't al- of niet-gebruik van 't lidw. 'n (of naar gelang 't gebruik van de vnw. ie, ze en 't; maar daarover apart!) U spreekt daarentegen eerst in laatste instantie, als 't wat ijl wordt, 'n enkele maal over de eenheid, maar niet als lid van 't systeem. U wil langs 'n trap van logiese kategorieën naderen tot de quintessens van de wijsheid, uitgesproken in laatste instantie als door 'n Hoge Raad; ik tracht direkt, zonder omhaal van menselike klassifikaties, direkt 't oordeel te vernemen van 't Leven zelf, waarvan | |
[pagina 36]
| |
de kern wel aan allen gegeven, maar slechts aan weinigen en dan nog maar ten halve, ontdekt werd. Boekman. Nu spreekt u net als 'n artiest, zo'n onmaatschappelik mens, zo'n ‘wilde’. Taalman. 't Karakter van ons onderwerp eist dat. Als ik aan taalkunde dee in hoedanigheid van tekstkenner of als bibliothekaris, dan zou ik anders spreken. Boekman. Maar wat geeft 't nu, of iemand in eerste of in laatste instantie die ‘eenheid’ ontdekt, als ie toch in de praktijk, u zowel als ik, de trap van logiese kategorieën op- of afgaat, 'tzij als taalkundige, 'tzij als mens. Taalman. Dat geeft zòveel, dat u van die eenheid tot nog toe maar weinig werk maakte. Boekman. Maar des te meer van meer-onderscheidende kategorieën. Zo splitsen wij b.v. de zinnelike-zelfstandigheidsnamen in drieën; waarom noemde ook u behalve de stof- en voorwerpsnamen de verzamelnamen niet? b.v. ‘volk’? Had na die peroratie over 'n appel en appelmoes b.v. eens gesproken over 'n volk bij hetwelk de appel in hoge ere is! Taalman. Door welke vorm onderscheidt zich ‘volk’ van ‘appel’ of ‘appelmoes’? De woorden ‘gebergte’, ‘gevogelte’, dat zijn ‘verzamelnamen’, maar niet op grond van 't lidw.-gebruik. Boekman. Maar waar brengt u dan in uw systeem 't woord ‘volk’ thuis? Taalman. Zowel bij de zelfstandigheden met zwakke als bij die met 'n sterke eenheid, naar gelang men spreekt van ‘volk’ of van ‘'n volk’. Voor verdere klassifikatie vind ik geen aanleiding in de vorm en ook m'n vrij zijn van systeemdwang laat geen verdere klassifikatie van 't woord ‘volk’ toe. Boekman. U moet toch wel steeds met veel tegenzin klassificeren, ook in de duidelikste gevallen, b.v. als wij zeggen dat ‘appelmoes’ 'n stofnaam is. Taalman. Dan zeg ik dat ‘appelmoes’ de naam van 'n stof is. Boekman. Dat komt op 't zelfde neer. Taalman. Ja, op 't ogenblik wèl, tussen ons, maar op den duur niet, tegenover anderen. Immers 't woord ‘stof’ en ‘voorwerp’ en ‘werking’ zijn woorden uit 't dageliks leven; maar ‘stofnamen’, ‘voorwerps- en werkingsnamen’ zijn termen uit uw vakkring; die zouden bij onoordeelkundige mensen de taalstudie enigzins af kunnen snijden van z'n voornaamste bron, 't algemene menseverkeer; daarbij, vaktermen hebben de eigenaardigheid dat ze de vaklui veel zeggen | |
[pagina 37]
| |
en daardoor licht als verklaring gaan dienst doen; daarbij, 'n vakman is te kennen aan z'n terminologie en loopt daardoor gevaar 'n type te worden, en ten slotte, geen speciale taalvorm geeft 't recht ‘appelmoes’ taalkundig 'n stofnaam te noemen. (Wordt vervolgd.) D. Haagman. |
|