De Nieuwe Taalgids. Jaargang 12
(1918)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Granida vss. 563-697.Ga naar voetnoot1)In zijn tiende stelling vestigt Dr. A.A. Verdenius (zie zijn proefschrift: Jacob van Maerlant's Heimelijkheid der Heimelijkheden) de aandacht op het kunstige rijm in de rede van Tisiphernes (vss. 641-678). Ook mij was bij een klassikale behandeling van dit herdersspel die eigenaardigheid opgevallen en 't had me verwonderd, dat J.H. van den Bosch in zijn inleiding (Zwolsche herdrukken no. 2) daarop niet opmerkzaam maakte. 't Was vooral de lezing van Baldessar Castiglione's Il libro del Cortegiano,Ga naar voetnoot2) die mij de verzen 563-697 in een nieuw licht deed zien. Gelijk men weet schildert Castiglione in dat werk de gezellige omgang aan 't hof te Urbino, waar de beste geesten van het Italië uit het eerste kwartaal der 16e eeuw elkaar ontmoetten. Die vormden daar dus een soort academie, zoals er vele tijdens de Renaissance in Italië ontstonden.Ga naar voetnoot3) Daar te Urbino kwam men 's avonds bijeen in 't vertrek der hertogin Elisabeth Gonzaga en ieder moest op zijn beurt een onderwerp ter bespreking opgeven. Een van die onderwerpen nu is: aan welke eisen moet de hoveling beantwoorden? Die vraag vinden allen zo belangwekkend, dat aan de beantwoording er van enkele avonden besteed worden. Niet alleen moet de hoveling uitmunten in lichaamsoefeningen, maar bovenal moet hij door geestelike ontwikkeling zich onderscheiden. Hij moet zijn gedachten zowel mondeling als schriftelik vaardig en sierlik kunnen uitdrukken. Bovenal moet hij streven naar harmoniese ontwikkeling, op zedelik gebied; hij moet zijn hartstochten leren | |
[pagina 20]
| |
beheersen. De middeleeuws-ridderlike ruwheid wordt veroordeeld. Deze denkbeelden worden ontwikkeld onder de critiek van het gezelschap, waarvan ieder het recht heeft op- en aanmerkingen te maken. Zien we nu, wat er plaats heeft tussen de coning, Ostrobas en Tisiphernes: de coning kan 't met zich zelf niet eens worden, aan wie hij zijn dochter Granida zal schenken. In plaats van op middeleeuwse wijze de mededingers met elkaar te laten strijden wil hij, dat ze met elkaar zullen redeneren: ‘Een yder doe den andren blijcken sijne reden,
De bestgegrondste win, de swackste willich wijck,
Of dat het lot u schey sijn uwe reên gelijk.’
En dat twistgesprek zal gehouden worden ten aanhore van de koning en een raad, die alleen bij deze gelegenheid in 't stuk .... optreedt? Nee, dat niet, hij wordt slechts genoemd. Ostrobas vindt n.l. zo'n wijze van beslissen beneden de waardigheid van een vorst: hij wil er om vechten. Hooft heeft hier waarschijnlik zo'n renaissance-gezelschap, zo'n academie voor de geest gestaan, die zou optreden als scheidsrechter en uitspraak doen in een erezaak. Hooft heeft door het meer of minder kunstige rijm al de graad van welgemanierdheid, van geestelike ontwikkeling willen aangeven: terwijl 't hele stuk door de gesprekken gevoerd worden in gepaard rijmende alexandrijnen, begint de coning hier al dadelik te spreken in verzen met omarmend rijm, Ostrobas spreekt in de gebruikelike rijmtrant, maar Tisiphernes spreekt het allermooist in zeer kunstig rijm (a a b a bb c b c c d c enz.)Ga naar voetnoot1) ‘Wanneer 's moeds buyen dul des redens toom ontslippen,
Gelijck de storm, dien ghij blaest wt verwaende lippen,
Ist onbesuisde windt die vaeck het minste schaedt,
Maer scheurt sijn eigen kracht op onbeweechde clippen;
Soo doet u raserij op Coning, Mij en Raedt.
Die rij van Prinssen oudt, wt welcker brave saedt
Ghij u gesproten roemt, en wort hier niet versmeten;
Maer dat ghij d'eer van mijn doorluchtich huis versmaedt,
Omdat een oppervoocht is boven mij gezeten,
Ick en dees Persen al u bittren ondanck weten’ enz.
En nadat Ostrobas geantwoord heeft in paarswijs rijmende verzen, komt Tisiphernes weer aan 't woord en spreekt in de boven aange- | |
[pagina 21]
| |
geven versbouw. De coning heeft dan 't laatste woord en spreekt dat uit in verzen met hetzelfde kunstige rijm, waarin Tisiphernes sprak. Dat een koning geestelike ontwikkeling op prijs moet stellen, wordt al uitgesproken in de Heimelijkheid der Heimelijkheden (vss. 2091-2108), waar de vorst aangeraden wordt om lieden in dienst te nemen, die de wensen van de vorst in schone woorden weten te vertolken: Nu betaemt wel elken heere,
Die bewaren wille sine eere,
Dat hi scrivers met hem houde;
Vroede liede, jonghe ende oude,
Die scone ende wel connen dichten,
Entie met sconen worden verlichten
Connen, wat sijn heere wille;
Entie connen decken stille
Eens lants heeren heymelichede.
Want ghelijc dat smeinschen lede
Scoenre sijn ghecleet dan naect,
Daer men der waerheid niet uut en gheet,
Ende mense met sconen worden cleet,
So wert die heere daer omme ghepriset,
Dat hi lieden, so wel ghewiset,
Hevet tsire heimelichede,
Ende wert te meer ontsien oec mede.Ga naar voetnoot1)
Maar nieuw, getuigend van een nieuwe geest, was de eis, dat de vorst zelf goed moest spreken, beter dan zijn onderdanen. Een der eersten, die deze eis aan de vorsten stelde, was Brunetto Latini in zijn Tesoro, een werk, dat voor de 13e eeuw (Brunetto leefde 1230-1294) ook merkwaardig is, omdat de Florentijn het in 't Frans heeft geschreven. Dat deed hij: ‘parce que cette langue est plus délicate et plus commune à toutes gens et court parmi le monde’. Brunetto wil in zijn Tesoro, dat niet alleen de vorst zich zal onderscheiden door wijsheid en zedelike grootheid, maar ook de adel moet zich zijn naam waardig tonen door waarachtige deugd en edele daden.Ga naar voetnoot2) Men mag aannemen, dat Hooft met zulk een opvatting omtrent vorst en adel bekend is geraakt op zijn Italiaanse reis. Als hij die al eerder gekend heeft, dan heeft hij toch in Italië kunnen opmerken, hoe grote waarde in de hoge wereld gehecht werd aan sierlik spreken, en hoe zeer men er op gesteld was, dat een krijgsman | |
[pagina 22]
| |
nog iets meer kon dan vechten. De humanistiese paus Pius II trok de neus op voor de soldatentaal van Francesco Sforza, de condottiere, die zich in Milaan van 't gezag meester had gemaakt en zich op een congres uitdrukte ‘met een militaire welsprekendheid en vaderlandslievende woorden.Ga naar voetnoot1) En Castiglione, in 't eerste boek van zijn Cortegiano, verhaalt van een dapper krijgsman, die aan een dame een dans weigerde, geen muziek wilde horen en “molti altri intertenimenti” afwees met de opmerking, dat dergelijke nieuwe snufjes (novelluzze) niet tot zijn beroep behoorden, dat deze soldaat door de aanwezigen werd bespot en uitgelachen. Zo'n soldaat is Ostrobas; die spreekt als een Italiaanse condottiere en scheldt Tisiphernes voor een “halve-vrouw” en voegt hem smalend toe: “Ghij vindt wel ander vrouwen
Waer mee ghij oeffenen de troetel-cunste meucht
Daer ghij u op verstaet”.
Hij zelf beroemt zich, opgevoed te zijn “Onder 't gekners van 't stael, 't geberst van helm en swaerden,
'T gekrijs van 't oorloochs-volck, en 't briesschen van de paerden;
De dulle trommel, en d' opstokende trompet
Sijn (s)ijn dertelste spel, d' hard'aerd', als 't nauwst, (s)ijn bedt”.
En iemand, die zich met hem gelijk wil stellen, “Moet daer geen proef van doen door lot of praterij,
Maer door de deucht alleen: dat vroomheit in het vechten
Sich tegens vroomheit stel om ons geschil te slechten”.
Ostrobas lijkt dus veel op “een sot hovelingh”, waarvan Huygens zegt: “Hij kent alleen het Stout, en meint het maeckt den Man,
Slaet van hem als een henghst, raeckt waer hij reicken kan”,Ga naar voetnoot2)
zonder evenwel een Snijder met de tongh, een Wever met de beenen’Ga naar voetnoot3) te zijn; terwijl Tisiphernes trekken vertoont van ‘een wijs hovelingh’, die den brenger van ‘'t moorder Briefken’, de uitdaging tot een duel, het volgende antwoord meegeeft: ‘Gaet, vriend, en seght uw' vriend, ick leerde nemmer wijcken
Als voor de Redens kracht; die sal mijn recht doen blijcken
Daer 't Eer en Reden zij’.Ga naar voetnoot4)
Tisiphernes evenwel neemt het duel aan. A. Zijderveld. |
|