bevindt zich een kleinere, de zoogenaamde klinketdeur, waardoor men gewoonlijk naar binnen gaat.
Nog groen koren te velde hebben. Kinderen hebben. Het wordt wel eens gebezigd tegenover menschen, die smalend spreken over de ongelukken van anderen of die zich minder edel willen wreken. Zoolang de boer zijn koren nog groen te velde heeft, kunnen tal van oorzaken nog misgewas veroorzaken.
Boven gras en koren komen. Uit de moeilijkheden geraken. Als het onkruid in het voorjaar welig tiert en de gewassen dreigt te verstikken, bevindt de boer zich in een netelige positie.
Zoo valsch als een juin wordt gezegd van schijnheilige menschen. Uiterlijk zie je niets bijzonders aan een ui, maar als je ze schoonmaakt, loopen de tranen over je oogen.
De konte tegen de kribbe gooien, synoniem met: zich verzetten, koppig zijn.
Den heelen dag in 't haam zijn. Men zegt ook wel: in het tuig. Deze uitdrukking beteekent: den heelen dag druk in de weer zijn.
Hij heeft een goed stal en goed voer zegt men van iemand, die er goed uitziet, wien men kan aanzien, dat hij niets te kort komt.
Hij spit ze allemaal in één mand. Hij maakt voor niemand onderscheid, scheert ze allemaal over één kam. Bij het aardappelspitten worden de aardappelen gesorteerd in groote, poters en kriel. Wie ze allemaal in één mand spit, maakt dus geen onderscheid.
Als je sja roept, bedoel je alle hoenders. In 't algemeen iets zeggen, opdat degene, op wien het van toepassing is, den passenden schoen kan aantrekken.
De leste man de zak opgeven. Het laatst thuis komen. Bij het koren dragen komt degene, die de zakken opgeeft, het laatst, omdat hij ook den laatsten man zijn zak moet opgeven.
Een vent als een spit aarde wordt gezegd van iemand, die buitengewoon goedig is. Een spit aarde blijft liggen, zooals men hem neergooit.
Hij staat lucht voor de meet. Hij neemt de zaken niet zwaar op. Lucht staat voor luchtig. Iemand, die b.v. een meet gras of klaver moet maaien, kleedt zich zoo luchtig mogelijk.
Zijn rok voor iemand op 't end leggen. Voor hem moeten werken. De veldarbeiders hebben de gewoonte hun jas (rok) op het eind van de meet te leggen, als ze aan het werk gaan.
't Land laten pokken en mazelen. De grond laten verbrokkelen, uitvriezen.
Zit vast. Reken maar, dat er moeilijke tijden komen. Als de boer bij het opladen van zijn wagen van den eenen korenhoop naar den