Andere verklaringen gaan dan ook met recht van een grondvorm ‘schapen, schaapjes’ uit. Stoett Spreekwoorden3 Nr. 1886 meent, dat de oorspronkelike betekenis kan zijn ‘hij heeft zijn schaapjes binnen en kan nu beginnen te scheren’. De schaapjes zijn dan ‘dat waarvan men voordeel kan plukken in veiligheid, bepaaldelik van geld gezegd, van welks rente (= wol) men kan leven.’ Inderdaad ziet deze verklaring er aannemelik uit; maar er blijven bezwaren over. In de eerste plaats gebruiken wij ‘op 't droge brengen’ van iets, wat uit 't water komt; Stoett echter moet aannemen, dat 't hier - naar analogie van schepen, die op 't strand getrokken worden voor de veiligheid - zou betekenen: in veiligheid brengen. Verder wordt van het ‘scheren’ in de uitdrukking niets gezegd. Eindelik mist men een duidelike overgang van ‘zijn schaapjes scheren’ naar ‘onbezorgd kunnen leven’; in het Duits betekent ‘sein Schäfchen scheren’ alleen ‘seinen Vorteil wahrnehmen’.
Een aanwijzing voor een andere verklaring geeft Kluge in zijn Etymol. Wörterbuch8 S.v. Schaf, waar hij zegt: ‘Vielleicht ist es aber eine ironische Umwendung eines dem Gleichnis vom guten Hirten entnommenen aber erweiterten Bildes.’ Ik geloof ook, dat dit de weg is om tot een verklaring van onze uitdrukking te geraken: aanknoping aan een konkreet verhaal. Bij Kluge's opvatting zijn de bezwaren echter dezelfde als bij die van Stoett: ‘Ironie’ en ‘Erweiterung des Bildes’ moeten aangenomen worden; de afstand tussen de gelijkenis en de uitdrukking is, dunkt mij, te groot, zodat wij een andere aanknoping moeten zoeken.
Er bestaan nu sprookjes, waarin verhaald wordt, hoe een arme boer door z'n slimheid na veel moeite tot rijkdom komt; eindelik is hij in het bezit van een kudde schapen, waarvan hij beweert, dat hij ze uit 't water heeft gehaald en leidt nu verder een onbezorgd leven. Ik bedoel de sprookjes van het type ‘Das Bürle’ Grimm Kinder- und Hausmärchen Nr. 61. Hier vinden wij naar ik meen een voldoende overeenstemming in de algemene situatie, die het mogelik maakt, dat het verhaal het uitgangspunt vormt. [Dat sprookjes aanleiding zijn geweest tot het ontstaan van zegswijzen, komt meer voor; ik herinner slechts aan ‘Boontje komt om zijn loontje’, een uitdrukking die van een sprookje van het type ‘Strohhalm, Kohle und Bohne’ Grimm KHM 18 (Nederlands: Erwtje, boontje, strootje en kooltje vuur) is uitgegaan; vgl. Stoett Spreekw.3 Nr. 298]. Ik geef van ‘das Bürle’ een wat uitvoeriger inhoudsopgave.
Een boertje is zo arm, dat hij niet eens een koe bezit; dan laat hij een kalfje van hout maken, dat hij zelf op de dorpsweide brengt.