| |
| |
| |
Uit de tijdschriften.
(Julie-Augustus).
De Gids.
Julie. M.J. Sirks herdenkt de betekenis van Het Cruydeboeck van Rembert Dodoens (1517-1585), die het eerst in de volkstaal een oorspronkelik Kruidboek, een monument van renaissance-wetenschap, deed verschijnen.
Aug. W.H. de Beaufort geeft een artikel over Da Costa's ‘Bezwaren tegen den geest der eeuw.’ Na een ontleding van dit geschrift, gaat hij de uitwerking op de tijdgenoten na.
| |
De Beweging.
Julie. Albert Verwey zet zijn vertaling van De Vizioenen van Hadewich (II-VII) voort. In een Aanteekening over De Vereenvoudigde Spelling getuigt hij dat voor hem persoonlik het verwerpen van de buigings-n een voordeel geweest is. ‘Het weglaten van de naamvals-n maakt de stijl sterker. Theoretisch is het al aannemelijk dat het opruimen van conventioneele en traditioneele spel-vormen, vormen waarmee men rekening moet houden zonder dat hun noodzakelijkheid ons in 't bloed zit, onze spontaniteit en onze bewegingsvrijheid vergrooten zal. Waar evenwel de vormen, zooals de eerst door mij genoemde [de eigenlike nieuwe spel-vormen], de stijl heel niet en het begrip voor de lezer niet noemenswaard beinvloeden, zijn zij hoogstens een lastig kleedingstuk.’
Aug. Van Hadewych's Vizioenen brengt deze aflevering nummer VIII-XI. - P.N. van Eyck schrijft onder het opschrift Lezing en Herdenking over Gossaert's Experimenten en P. Nijhoff's De Wandelaar.
| |
Groot-Nederland.
Julie. Het artikel De Verdichting van M.H. Werkman is een hoofdstuk uit een weldra uitkomende Inleiding tot de Poëzie. De schrijver bespreekt het ontstaan van het vers, het rijm en het rhythme. De toelichtende voorbeelden zijn grotendeels aan de Franse en de Duitse letterkunde ontleend. - J. Koopmans geeft een studie over Westerbaen's ‘Ockenburg’ en haar toepaden.
Aug. Deze aflevering bevat het slot van Koopmans' bovengenoemd
| |
| |
opstel, waarin Westerbaen getypeerd wordt naast Cats en Huygens. Samenvattend zegt de schrijver: ‘Westerbaen heeft iets van Cats, en streeft naar iets van Huyghens; ten slotte hebben zij alle drie iets gemeen. Maar spiegelt Cats, in zich zelf, het mens-zijn te eenzijdig aan de wetten van Leven en Vergankelikheid; toetst Huyghens, de menselike overwegingen en gedragingen in zich samentrekkende, de mensheid in hem in al haar geestelike kracht en in al haar geestesnood aan het geopenbaarde Goddelike, - Westerbaen (neemt het volle omringende leven in zich op) en geniet het vette der aarde. Maar de anderen hebben de staat gediend, in geheimen gedeeld, zorgelik gezwegen en bedachtzaam gesproken; zij hebben zwijgend wijsheid vergaard, en in 't besef van de betrekkelike tijdelikheid en kleinheid van 't aardse Meerdere en Gewichtige, in hun verzen hun wijsheid gezegd. Westerbaen echter is privaat-mens gebleven. Door de licht-oplosbare nevelwolken van zijn leven straalt ongehinderd de gouden zon, en stooft, vrolik glanzend over rijpe aren, de akker van zijn echt-Hollandse geest.’
| |
De Nieuwe Gids.
Julie. W. Kloos bespreekt in de Literaire Kroniek de Nieuwe Verzen van Annie Salomons.
Aug. De Literaire Kroniek bevat een bespreking van Timmerman's Pallieter, als ‘prachtig, levensvol’ boek geprezen. - J. Reddingius acht de eerste epiese gedichten van de Limburger Mathias Kemp (Het wijnroode uur) ‘vol beloften’.
| |
Onze Eeuw.
Aug. Cath. Bruining wijdt een opstel aan Maria Tesselschade Visscher, waarin op grond van de brieven, haar omgang met de kring van Hooft en Huygens geschetst wordt, maar dat geen nieuwe gegevens of beschouwingen biedt.
| |
Elseviers Maandschrift.
Julie. H. Robbers bespreekt waarderend de jongste roman van P.H. van Moerkerken: André Campo's Witte Rozen.
Augustus. H. Robbers schrijft onder het opschrift Litteratuuronderwijs over een rapport van de Kommissie benoemd door het Verbond van Nederl. Kunstenaars-vereenigingen: De invloed van het Onderwijs en de Opvoeding op het Kunstbegrip. Wat daarin staat over ‘Letterkunde’ heeft grotendeels zijn sympathie: alleen het denkbeeld dat alle litteratoren een verplicht ‘filosofisch-aesthetisch college’ van een speciale lector of hoogleraar zouden volgen, acht hij verwerpelik.
| |
| |
| |
De Beiaard.
Aug. Gerard Brom neemt de ‘verstokte veelschrijfster’ J. van Merle stevig onderhanden. - B.M. Molkenboer prijst de dichtbundel Holland van Albertine Steenhoff - Smulders, en oordeelt zeer ongunstig over de verzen van Mathias Kemp (Naar den Uchtend), behorende tot een groep aankomende Katholieke poëten (o.a. ook Miek Jansen), die zich schuldig maken aan ‘melancholisch gejammer’, een ‘smachterige toon’ en ‘gemors met woorden’. Daarmee herleeft de ‘zwarte tijd’ van Beets.
| |
Het Getij.
Julie. E. d'Oliveira besluit een artikel: Het boek der fragmenten, anders gezegd: Is. Querido's ‘Aron Laguna.’ In de titel ligt reeds de kern van deze scherp ontledende, ongunstige beoordeling: ‘Wanneer eenig auteur aflevert een werk, vol technische fouten; dat eenige gewichtige problemen mishandelt, maar eenige zeer goede brokken bevat; dan betreuren wij oprecht dat een zoo groot talent zich dusdanig heeft verlaagd.’
| |
Den Gulden Winckel.
Julie. Constant van Wessem schrijft over De beweging der jongeren in onze hedendaagsche letterkunde. Daarmee is de groep van Het Getij bedoeld, waartoe de schrijver zich zelf rekent. H. van Loon bespreekt Martje Vroom door J.M. Goedhart-Becker (een navolging van De Meester's Geertje) en de Bekentenissen van een Bruidegom, door D.Th. Jaarsma, een stuk schrijnende zelfontleding, waardoor de schrijver zich geestverwant toont van Van Oudshoorn.
Aug. P.B. Ritter Jr. bespreekt het laatste werk van Cyriel Buysse: Van een Verloren Zomer. - Rinke Tolman prijst het Nederlandsch Leesboek voor de Christelijke Scholen I-YIII door D. Wouters en F. André, waarin èn aan de teksten - met wering van ‘alle kennis-aanbrengende lectuur’ - èn aan de illustratie zeer veel zorg besteed is.
| |
Tijdschrift voor Ned. Taal= en Letterk.
XXXVI afl. 2. In een uitvoerig artikel behandelt F. Kossmann De varianten van Hoofts ‘Granida’, met de bedoeling om ‘de redenen die Hooft tot wijzigingen aanleiding gaven, zooveel mogelijk volledig, vast te stellen.’ Door de goede systematiese indeling bevat het eerste gedeelte van dit stuk belangrijke gegevens voor de taal en de grammatika van de zeventiende eeuw en in 't biezonder van Hooft. Daarna worden de Verskunst en de Woordenkeus en stijl besproken. De uitkomst is samengevat in deze zin: ‘Reeds door de veranderingen voor de uit- | |
| |
gave van 1615 heeft de Granida geleden, door die voor 1636 is zij schier onherkenbaar geworden; om een verbuigingsuitgang zijn woorden en geheele zinnen omgezet, om de regelmatigheid der versmaat is de harmonie verstoord.’ - J.A. Worp stelt de vraag: Is de ‘Mariken van Nieumeghen’ geschreven om vertoond te worden? ‘Het werkje, zooals wij het nu kennen, is niet voor opvoering geschikt.’ Zijns inziens behoort dit spel, met de Historie van den verloren sone en de Historie van Jan Beverley ‘blijkbaar tot een genre, dat men wel “elegie-comedie“ heeft genoemd. Zulk een elegie-comedie is een tusschending van drama en verhaal; zij bevat dialogen en alleenspraken, maar ook beschrijvingen in verzen of proza. Zij werd waarschijnlijk door één persoon voorgedragen, die zijn stem veranderde bij elke rol, die hij weergaf, en de woorden door gebaren verduidelijkte.’ - J.H. Kern schrijft over Mnl. hachte: hij neemt aan dat in 't Mnl. twee woorden hachte, van verschillende afkomst, onderscheiden moet worden: het eerste met de betekenis ‘gevangenschap,’ het andere met de betekenis ‘gevaar.’
| |
Neophilologus.
Afl. 4. A. Borgeld schrijft een aankondiging van Zijderveld's proefschrift, onder de titel De Romance van 1780 tot 1830. - W. Heldt beoordeelt, in hoofdzaak ongunstig, een boek van T. de Vries: Hollands Influence on English Language and Literature (Chicago, 1916). De twee eerste hoofdstukken (over de invloed van Nederlandse filologie en Nederlandse taal) stellen teleur: een groot gedeelte is nageschreven uit De Hoog's Studiën e.a., zonder kritiek of aanvulling. Het derde gedeelte, over de litteratuur is wel beter, maar geeft toch slechts resultaten van anderen, zonder eigen onderzoek. Ook de stijl laat veel te wensen. Met dit boek, voor Amerikanen geschreven, is dus de wetenschap weinig gebaat.
| |
School en Leven
No. 51. S.M. Noach geeft ervaringen Van het admissie-examen, dat hij afnam voor de H.B.S., om aan te tonen hoe een ouderwets taalonderwijs nog steeds voortwoekert op de lagere school, hoe men daar met voorliefde ‘schrijftaal’-deftigheid aankweekt. In deze aflevering vindt men uit dit artikeltje een merkwaardige aanhaling.
No. 52. In een aardig artikel Uit Friesland geeft S.M. Noach aanvullend materiaal bij het vroegere Schoolhollands in Friesland (School en Leven J. 18 No. 2).
C.d.V.
|
|