De Nieuwe Taalgids. Jaargang 11
(1917)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
Pontus de Heuiter.In de eerste aflevering van den loopenden jaargang spreekt Dr. de Vooys over dezen taal- en spellingkundige uit de zestiende eeuw. Naast diens Nederduitse Ortographie, weet hij slechts de titels van twee Nederlandsche werken op te geven, die door de Heuiter zouden geschreven zijn. Geen van beide echter komen voor in de ‘Opera Omnia Heuteri’. R. Boitet vermeldt in zijn Beschrijving van Delft de Historie der Martelaren van Gorcum, in Duitsch Rijm, zonder er evenwel bij te voegen of dit vers ooit is gedrukt, of waar het handschrift berust. De meeste biografen zwijgen over dit werk. Het gedicht was niettegenstaande aan de historieschrijvers in de 17e eeuw voldoende bekend en wekte ten zeerste hunne belangstelling. Zij zagen daarin het belangrijk bericht van een ooggetuige van het meerendeel der verhaalde feiten, die in staat was menige omstandigheid te vermelden, aan anderen onbekend gebleven, en die tevens op bijzondere geloofwaardigheid aanspraak had. Estius heeft blijkbaar van dit gedicht meermalen gebruikt gemaakt bij het samenstellen van zijn Historiae Martyrum Gorcomiensium (1603). Ook aan ‘de Rechters, die over de Kanoniezaatzie derzelver Martelaren zaten is het vertoont’.Ga naar voetnoot1) In het laatste uitvoerig werk over de Martelaren van Gorcum, wordt eveneens over de Heuiter's gedicht gesproken:Ga naar voetnoot2) ‘La chanoine (Pontus Heuterus) quand il aura fait pénitence de sa lacheté devant la mort, ecrira l'histoire de ce qu'il aura vu. Son récit, écrit en mauvais vers hollandais, sera cependant, avec l'ouvrage d'Estius, l'une des sources les plus précieuses des événements qu'il nous reste à raconter’.Ga naar voetnoot3) In een noot aan den voet van blz. 59 verwijst Meuffels naar een artikel in ‘De Katholiek’ van Jan. 1866, geschreven door Prof. J. Smit, hoogleeraar aan het Groot-Seminarie te Warmond. In dit | |
[pagina 145]
| |
tijdschrift komt een niet-onderteekend artikel voor ‘Over het leven en de werken van Pontus Heuterus’. Hierin staan enkele gegevens, die de levensbijzonderheden, medegedeeld in ‘de Nieuwe Taalgids’ (blz. 5) kunnen verbeteren. Daar wordt namelijk een authentieke acte gepubliceerd, waaruit blijkt, dat Pontus Heuterus licentiaat was in de beide rechten en 25 Sept. 1587 tot kanunnik van Deventer werd gekozen en niet in 1585. Deventer werd in 1591 ingenomen en in dit jaar moest de Heuiter de stad ontvluchten. Dr. de Vooys geeft hier het jaartal 1592, in navolging van zijn bronnen, die zonderling genoeg, voor dit vrij belangrijke historische feit allemaal het verkeerde jaartal genomen hebben. Na de opsomming van een tiental werken van de Heuiter, spreekt Prof. Smit nog over een ander geschrift van de Heuiter, dat noch in de ‘Opera Omnia Heuteri’, noch in een afzonderlijke uitgaaf wordt aangetroffen of ergens vermeld, en dat dus wellicht nooit voor dien in druk verscheen, n.l. de ‘Historie van de Martelaren van Gorcum’. Toevalligerwijze vond de schrijver te Maastricht, in het provinciaal archief der E.E. Paters Franciskanen een copie van Heuterus' handschrift. Later is dit archief naar Weert overgebracht, waar bedoelde copie wellicht nog bewaard wordt. Door den archivaris, pater A.F. Nieuwenhuizen, werd een allernauwkeurigst afschrift ervan gemaakt. Aan het slot van deze studie publiceert de schrijver het afschrift van pater Nieuwenhuizen. Het is getiteld: Rythmi Flandrici
quibus discribitur (Gorcomio a Geusijs capto)
de ditio turris, vulgo ceruleae,
ac vniuerse series
captiuitatis, tormentorum, ultimiq., supplicij,
Martyrum Gorcomiensium.
Auctore
Ponto Heutero
oculato teste.
Het gedicht dat dan volgt is 541 regels groot. De copie eindigt met een onderschrift in 't Latijn, waaruit men met grond kan besluiten, dat er een Latijnsche vertaling van de Heuiter's gedicht bestaan heeft of ten minste ondernomen is. Het is te betreuren, dat er niet eenige palaeografische bijzonderheden over het handschrift worden meegedeeld. Uit welken tijd dag- | |
[pagina 146]
| |
teekent de copie? In welken staat verkeert ze? Is ze volledig of ontbreken de eerste regels? Is dit laatste niet het geval, dan is het oorspronkelijk handschrift ongetwijfeld eenigszins vollediger geweest. Blijkbaar ontbreekt het begin. De copie vangt aldus aan: ‘Ten lesten den Drossaert deurt gemeijn roepen verwonnen
heeft syn groue stem aende Geusen gesonden
vragende ofte sy thuys open wilden hebben,
behaudende lijf en goet, pakken ende webben.’
Ook schijnen er hier en daar een paar regels uitgevallen. Een nadere taalkundige beschouwing van dit gedicht is zeer gewenscht. Zoolang het origineel handschrift niet teruggevonden is, blijft de mogelijkheid bestaan, is het zelfs waarschijnlijk, dat de afschrijver zuiver de spelling van de Heuiter weergeeft. In dit geval is het stuk zeer merkwaardig, wijl de spelling in bijna alle opzichten afwijkt van die, welke in de ‘Nederduitse Ortographie’ wordt voorgesteld. In strijd met zijn later geformuleerden grondregel: Schrap zooveel mogelijk onnoodige letters, schrijft hij geregeld ck, gh, en haast altijd dt in plaats van d of t. Hij gebruikt door elkaar au en ou: behaudende (reg. 4), onderhouden (20), hout (36), vrauwen (56), staudt (59), getrauw (63), ontflauw (64). Opeenhooping van vokalen vindt men in coninckx (72), en sulckx. Ook geen sterk streven naar vereenvoudiging in: te vreede (97), rooven (102), stooten 106), weetende (316). ‘Staartwoorden’ komen er verschillende voor: brugge (9), rugge (10), ruste (24), insgelijcke (49), wachte (52), busse (53). De onderscheiding tusschen een zachte z en scherpe s is niet doorgevoerd. Steeds wordt de s gebruikt. Uit deze weinige gegevens ziet men, dat van heel de spellingvereenvoudiging ongeveer nog niets bij de Heuiter bestaat. Een grondig onderzoek en vergelijking van dit werk is dringend noodzakelijk om beeld te krijgen van de Heuiter als taal- en spellingkundige. Helmond. J. Heeren. | |
Naschrift.Voor het onderzoek van De Heuiter's taal is het hier aangegeven gedicht ongetwijfeld van groot belang. Als het handschrift nauwkeurig afgedrukt is, kan het moeilik een origineel zijn. Een rijm als ‘vroomheyt: lomigheyt’ b.v. wijst op een afschrift: het origineel zal wel ‘vromicheit’ gehad hebben. Voor de spelling is deze tekst van minder betekenis, omdat hij ‘moet geschreven zijn | |
[pagina 147]
| |
lang voor den dood van Lumey (1 Mei 1578)’Ga naar voetnoot1) en dus vóór de Nederduitse Ortographie. Het is immers begrijpelik dat de daar ontworpen orthografie in dat boekje voor het eerst toegepast werd. Voor de vraag of De Heuiter zijn spelling levenslang handhaafde, is van meer belang het ‘Eigenhandig testament’, dat Ch. Piot in Serrure's Vaderlandsch Museum III, 174-176, afdrukte. Maar ook daarvan moet het origineel opgespoord worden. De afgedrukte tekst toont een mengeling van oud en nieuw: men zou er uit opmaken dat De Heuiter in hoofdzaak tot het oude gebruik teruggekeerd is, maar vormen als groun, doun, gevouiert, ider, eingels, einckel, joincker, duincken, makijnge, dohter, twintih, haerlij doen vermoeden dat de uitgever slordig te werk gegaan is, en daardoor De Heuiter's spellingeigen-aardigheden slechts hier en daar eerbiedigde. Een toekomstig onderzoek zal hieromtrent zekerheid verschaffen. C.d.V. |
|