Nog iets over het Brabantse de.
Het toeval gaf ons toch nog ongelijk en we waren te absoluut, toen we beweerden, dat het lidwoord de vóór eigennamen van personen (zie ‘Nieuwe Taalgids’ afl. 1 blz. 51 van Januarie l.l.) alleen maar in 't Brabants voorkomt. In het ‘Eindhovensch Dagblad’ vonden we, overgenomen uit de ‘Nieuwe Haarlemsche Courant’, enige ‘Borgesius-anekdoten’, zoals het daar heette, en we lezen daarin o.m.:
‘Het zal inderdaad vreemd aandoen “den ouwen Bor” - zooals hij in de wandeling genoemd werd - niet meer op de verhevenheid van het Bureau te zien zetelen.’
En even verder staat nog:
‘Als hij als Kamerlid een zijner grootere redevoeringen ging houden, dan wisten wèl-ingewijden dat reeds als Borgesius de zaal binnenkwam. “De Bor heeft zijn lange jas aan”, werd er dan gemompeld. Het was een onmiskenbaar voorteeken, dat Borgesius spreken zou.’
Een Brabanter zou wel hebben gezegd en geschreven ‘Den Bor’, maar dat doet er niet toe, en we hebben ook hier te doen met een eigenaardig (Brabants) gebruik van het lidwoord. Doch meerdere gevallen uit Holland of elders zijn me niet bekend. Weten anderen er misschien wel?
Als kleine aanvulling van wat we in de Januarie-aflevering mededeelden, nog het volgende. Behalve voor bepaalde voornamen (Hein, Cas, Helm of Helmus, Door en enkele andere) wordt de 4de naamvals-vorm (den) van het lidwoord ook nog in de buurt van Eindhoven, Breda, Den Bosch, Helmond, ja, wel haast in geheel Brabant, gebruikt met