ontleden zoals dat op de lagere school gebruikelik is.’ Dat programpunt geeft geen leiding in de goede richting, want ‘de legende dat het traditionele ontleden het begrijpen van een zin in de hand zou werken is een.... legende.’ Een afzonderlik onderzoek naar ‘de lagereschoolontlederij’ vindt hij dus misplaatst. De konklusie luidt dus, dat het Normaal-Programma op deze punten ‘dringend herziening vereist.’ - In een volgend nummer komt de heer G.J. Geers op voor het goed recht van de zinsontleding, waarvan hij de beoefening ‘een gepaste, gewenschte en vruchtbare taak voor de H.B.S.’ acht. Uit zijn betoog blijkt dat hij die ontleding in moderne geest wil opvatten. Als hij de ontleding-sport, zoals die in de onderwijzerswereld, op de onderwijzersexamens en op de lagere school in zwang is, even goed en van nabij gekend had als de heer Leffertstra, zou hij stellig minder ‘geprikkeld’ geweest zijn door de ‘minachting’ voor die ontleding. Wanneer hij wèrkelik met zijn leerlingen ‘vruchtbaar’ aan taalontleding wil doen, zou hij mèt de heer Leffertstra moeten zeggen: laat men op de lagere school dit bedrijf staken, en de tijd beter besteden. Het handhaven van de ‘zinsontleding’ op het toelatingsexamen betekent voor de opleidingschool - zolang de onderwijzers zelf niet geheel anders opgeleid zijn - handhaving van het oude taalonderwijs.
C.d.V.