De Nieuwe Taalgids. Jaargang 10
(1916)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZaïre en de Henriade in de Nederlandse letterkunde.
| |
[pagina 257]
| |
Hoe zeldzaam mag natuur zó groot een zanger baren,
Die uitblinkt als monarch van 't hooge dichtrenkoor!
Hij is de star gelijk, die, langs het vlammend spoor,
Een heldre lichtkolom doet achter zich ontwaren,
Slechts éénmaal de aarde groet in méér dan honderd jaren,
En rent, als zonnetelg, der heemlen omvang dóór.
Onder dit gedicht staat als datum 1819. Een eigenaardig bewijs welke vurige vereerders Voltaire tòèn nog in Nederland bezat. Reeds veel had Barbaz vertaald toen hij met de vertaling van de Henriade begon. Na ruim zes-en-twintig jaren onafgebroken te hebben voortgewerkt, na zelf ‘zo vele duizende Fransche verzen geschreven, en daardoor zich den geest der Fransche taal en poëzie gemeenzaam te hebben gemaakt’, verstoutte Barbaz zich een overzetting van het beroemde Franse heldendicht te leveren, en wel een overzetting van een aantal verzen gelijk aan dat van het oorspronkelik dichtstuk. In 1806 had hij reeds de negende zang van de Henriade 't licht doen zien, maar de beroemde naam van Feitama had hem teruggehouden verder te gaan. Doch de vertaling van Feitama onderzoekend, had Barbaz niets dan het geraamte van Voltaire gevonden; zijn lichaam, zijn ziel, vond hij niet; ‘alle de uitblinkende Franse vaerzen waren in de Nederduitschen verdwenen; de gedachten van den dichter waren er oppervlakkig wel in, maar zijne fijne denkbeelden niet; de geest van het roomsch-katholiek geloof, die door de geheele Henriade heenspeelt, en het gronddenkbeeld ervan uitmaakt, was met een sluier van protestantisme, volgens de godsdienstige begrippen van het midden der vorige eeuw, omkleed en daardoor onkenbaar gemaakt’. Dit alles hinderde Barbaz zeer en hij besloot het gehele gedicht te vertalen. Barbaz is m.i. onbillik voor zijn voorganger. Ik heb verschillende gedeelten van de Henriade, waarin sprake was van 't katholieke geloof en katholieke gebruiken, vergeleken met de vertaling van Feitama, maar van die protestantisering, waarvan Barbaz gewaagt, heb ik niets kunnen bemerken. Wèl iets anders. Dat hij, overal waar hij sporen van 't verfoeide deisme meent te bespeuren, zich haast die te doen verdwijnen. 't Rationalisme van Voltaire verschrikt hem, en hij vervroomt en verwaast op verschillende plaatsen de realistiese schildering van de verlichte Fransman. Zelf zegt Feitama dit, met andere woorden, in de Voorrede van zijn werk. Alles wat hem toescheen tegen de achtbaarheid der Grodlijke Openbaring strijdig te wezen, heeft hij onvertaald gelaten, verzacht of bekort. En bovendien heeft hij eenige Franse uitdrukkingen, | |
[pagina 258]
| |
waardoor de Weelde (la Volupté?) gevaarlik werd gevleid, overgeslagen of op een zedige wijze voorgesteld. Laat ik u door een enkel voorbeeld tonen hoe Feitama te werk gaat. In de Eerste zang richt Hendrik tot God 't verwijt dat deze zich niet aan hem openbaart, hem niet de wegen toont die tot Hem voeren. En hij voegt er bij: Een zo goede God, die des mensen meester is, zou door de mens gediend zijn, als hij 't gewenst had. Hélas! un Dieu si bon, qui de l'homme est le maître,
En eût été servi, s'il avait voulu l'être.
Feitama vertaalt: Een God, zo minzaam, wierd, waar 't zijn volstrekt behagen,
All' zijner schepslen liefde eenparig opgedragen.
Klinkhamer, die de bezwaren van Feitama niet kent, vertaalt ongeveer wat er staat: - - - - - - - - - die Godtheid, die de menschen Beschermt en gade slaat, kon zigh naar hare wenschen van ieder zien gedient...
‘Qui de l'homme est le maître’ is natuurlik iets anders dan ‘die de menschen beschermt en gadeslaat’. Barbaz eindelik komt 't dichtst bij 't oorspronkelik met: Helaas! die goede God, dien wij als meester vreezen,
Waar' door den mensch gediend, had hij 't begeerd te wezen.
Merkwaardiger is 't een groter fragment te vergelijken, b.v. in boek VII 't gedeelte waar de Heilige Lodewijk Hendrik in de droom mede naar de Hemel voert. Te midden van de wentelende bollen schittert de Zon, door God zelf ontstoken. Van die bollen zegt Voltaire: Ces orbes immenses
Qui n'ont pu nous cacher leur marche et leurs distances.
't Is de leerling van Newton die hier spreekt, de verlichte achttiendeeeuwer, trots op het intellekt van de mens, dat de loop der hemellichamen heeft kunnen volgen, hun banen heeft kunnen berekenen. Wat vinden we van die merkwaardige versregel terug bij Feitama? In 't wijde middenvak dier Lichten, op wier vaart
En afstand ons gezicht zo vol verbaasdheid staart.
U ziet: geheel iets anders. Eerder een verkleining van de menselike geest, die zich verwondert over vaart en afstand der hemellichamen. Klinkhamer vertaalt: | |
[pagina 259]
| |
In 't schittrend middelpunt van die oneindigheên
Of ronden, die ons nooit verbergen hunne schreeën,
En verheidt, schijnt die Star des Hemels, waardt geprezen,
Die schoone Morgenstar....
Die ‘schreeën’ en ‘verheidt’, die ‘Morgenstar’ voor de Zon, die ‘Star des Hemels, waardt geprezen’, 't is verre van mooi. Barbaz heeft weer beter: In 't schittrend middenpunt dier groote hemelbollen,
Berekend door den mensch langs welke baan zij rollen,
Straalt ook die Zon, wier vuur Godzelf ontstoken heeft.
Een eind verder komt een eigenaardige uiting voor van wat toen tot 't deisme gerekend werd, van ‘la religion naturelle’. Hendrik ziet de aanhangers van niet-kristelike godsdiensten, van Confucius, Zoroaster, Mahomet, die ootmoedig hun vonnis afwachten. De vorst meent dat God hen niet zal straffen. Zal Hij hen straffen, dat ze hun ogen gesloten hielden voor 't licht dat Hij zo ver heeft geplaatst? Zal Hij hen, als een onrechtvaardig meester, straffen volgens de wet der Kristenen, die ze niet hebben kunnen kennen? Neen, God heeft ons allen geschapen, God wil ons allen redden, in aller harten grift hij de wet der natuur, altijd dezelfde en altijd zuiver. Naar die wet oordeelt hij de heidenen, en als hun hart rechtvaardig was, zijn ze Kristenen geweest. Ce Dieu les punit-il d'avoir fermé leurs yeux
Aux clartés qui lui-même il plaça si loin d'eux?
Pourrait-il les juger, tel qu'un injuste maître,
Sur la loi des chrétiens qu'ils n'avaient pu connaître?
Non, Dieu nous a créés, Dieu nous veut sauver tous.
Partout il nous instruit, partout il parle à nous;
Il grave en tous les coeurs la loi de la nature,
Seule à jamais la même, et seule toujours pure.
Sur cette loi, sans doute, il juge les païens;
Et, si leur coeur fut juste, ils ont été chrétiens.
Feitama vertaalt: Zou God hen straffen, die hunne oogen niet ontsloten
Voor Licht, niet hen verleend, maar wel aan gunstgenooten?
Ja hen verwijzen tot eene eindelooze elend',
Door de Evangelieijver, volstrekt hen onbekend.
De oneerbiedige uitdrukkingen: ‘que lui-même il plaça si loin deux’ en ‘tel qu'un injuste maître’, u ziet dat ze geheel verdoezeld zijn. In de vertaling van Klinkhamer: | |
[pagina 260]
| |
Zou dan Godt,
Die zo barmhertigh is, op hun rampzalig lot
Niet letten, dat hij hen, vervreemt van alle klaarheidt,
Ontbloot voor 't eeuwig woord en helder licht der waarheidt,
Als een gestrengen Heer zou straffen naar de Wet,
Bij hen nogh onbekent, den Christen voorgezet?
Barbaz vertaalt: Straft God hen, wijl hun oog gesloten was voor 't licht,
Hetgeen hijzelf onthield aan hun verblind gezigt?
Hoe! zou hij jegens hen onbillijk vonnis spreken
Naar onzer Christnen wet, die hun nooit is gebleken?
In De Gevallen van Friso van Willem van Haren vinden we veel gedachten, dierbaar aan Voltaire, terug. Uitvallen tegen priesters, hovelingen, de verheerliking van 't intellekt, de Rede, belangstelling ook voor andere dan kristelike godsdiensten, die van Zoroaster b.v. Maar véél merkwaardiger overeenkomsten met de Henriade biedt Willem de Eerste of de grondlegging der Nederlandsche VrijheidGa naar voetnoot1) door Nomsz. Hij begint als Voltaire: Ik zing dien vromen held, die Neerlandsch recht verweerde.
Op verschillende plaatsen vinden we, bij vergelijking, een verrassende gelijkenis met het heldendicht van Voltaire. In de vierde zang van het gedicht van Nomsz zendt God de engel Gabriël naar de afgrijselike afgrondenpoel om daar een leugengeest te zoeken en op Alva af te zenden. In de hel woelen, evenals bij Voltaire, allerlei akelige geesten dooreen: de Dood, de Hoogmoed, de Nijd, de Haat, de Toorn. De beschrijving bij de Hollander is véél uitgebreider. Zijn heldendicht bestaat uit 24 zangen, de Henriade heeft er 10. Bij Nomsz is alles nodeloos uitgebreider dan bij de Fransman, die, zelfs in zijn helle-beschrijvingen, boven al ‘la mesure’ blijkt lief te hebben. Dat ziet men o.a. uit de beschrijving van de hongersnood te Parijs tijdens 't beleg door Henri IV, en van die te Leiden tijdens het beleg. Voltaire zegt dat de hongerigen zich zelfs voedden met de as van hun vadren. On les vit se nourrir des cendres de leur père.
En Nomsz: | |
[pagina 261]
| |
Ginds durft een gantsche drom, ô toppunt van elenden!
Om 't aklig graf te ontgaan, zich tot de graven wenden;
Delft, kruipend langs den grond, met een verzwakte hand,
Door 's hongers woên versterkt, de lijken uit het zand;
En zoekt aan schimlig rif, en afgespierde schonken,
Een voedsel voor den buik, schier ganschlijk weggezonken.
De tirades tegen de katholieke priesters bij Nomsz komen ook wonderlik veel met die van Voltaire overeen. In de veertiende zang gaat Willems gebed tot Gods troon: Verr' boven 't wondre vak, waarin de starren pralen,
En Gods almagtige arm der gouden dagtoorts stralen
Weldadig vloeijen doet en dagelijks bestaan,
Tol heil der waerelden, die, in haar ruime baan,
Om onze zon haar' loop volbrengen naar Gods wetten,
Behaagde 't God Zijn' troon voor eeuwig vast te zetten.
Deze aanhef is een vrije vertolking van een fragment, waarvan ik zo even een gedeelte besprak. .... Luit cet astre du jour par Dieu même allumé,
Qui tourne autour de soi sur son axe enflammé.
De lui partent sans fin des torrents de lumière;
Il donne, en se montrant, la vie à la matière,
Et dispense les jours, les saisons, et les ans,
A des mondes divers autour de lui flottants.
Later bezingt Nomsz de liefde, die om Gods troon heerst, niet de aardse liefde.... .... Geen liefde, als op onze aard',
Uit onderscheid van kunne, of ledigheid gebaard:
Neen! 't is een Hemelgloed, hoogst edel, rein en heilig,
Van onbepaalde kracht, en voor verzwakking veilig,
Het zalig geestenheir voor eeuwig ingeprent;
Een zuivre Hemeltelg, op 't aardrijk onbekend!
De geesten, die, daardoor vervuld, hier niets ontberen,
Genieten eindeloos 't geen ze eindeloos begeeren,
En smaken, eeuwig door dien liefdegloed gestreeld,
Vreugd zonder naberouw, en rust die nooit verveelt.
Deze regels zijn te vinden in de Henriade: Ce n'est point cet amour que la mollesse inspire;
C'est ce flambeau divin, ce feu saint et sacré,
Ce pur enfant des cieux sur la terre ignoré.
| |
[pagina 262]
| |
De lui seul à jamais tous les coeurs se remplissent;
Ils désirent sans cesse, et sans cesse ils jouissent;
Et goûtent, dans les feux d'une éternelle ardeur,
Des plaisirs sans regrets, du repos sans langueur.
In de Henriade komt, zoals u weet, de minnares van Hendrik voor, Gabrielle d'Estrée, door wie de Bearner zich een wijle laat afhouden van 't roemruchtig oorlogswerk. In 't portret van Gabrielle zegt Voltaire dat ze was als een roos in de lente, die haar natuurlike schoonheid verbergt voor de verliefde winden, maar die zich opent voor de lieflike stralen van een heldere kalme dag: Semblable en son printemps à la rose nouvelle,
Qui renferme, en naissant, sa beauté naturelle,
Cache aux vents amoureux les trésors de son sein,
Et s'ouvre aux doux rayons d'un jour pur et serein.
Men vindt deze vergelijking bij Nomsz terug in 't portret van Moons, de maagd aan wie Valdez, de belegeraar van Leiden, zijn hart verpand had, en die hem overhaalde Leiden niet te bestormen (dertiende zang, bl. 231): Een jonge roos gelijk, die, pralende op haar steel,
De tedre bladen sluit voor Zephirs sterkst gestreel;
Doch, zich ontsluitende op 't gekusch der zonnestralen,
Met vreugd dien zagten gloed voelt in haar boezem dalen.
P. Valkhoff.
|
|