| |
Uit de tijdschriften.
(Mei - Junie).
De Gids.
Mei. Just Havelaar geeft in een uitgewerkte voordracht over Wezen en waarde van ons nationaal karakter ook opmerkingen over onze letterkunde in verband met dat karakter.
Junie. M.H. van Campen wijdt een artikel aan Oude en nieuwe Joodsche dichtkunst, naar aanleiding van en over Het Joodsche Lied door Jacob Israël de Haan.
| |
De Beweging.
Junie. A. Defresne tracht in een artikeltje Iets over zelfstandige naamwoorden en werkwoorden op grond van psychologiese ontleding tot een nauwkeurige begripsbepaling te komen. Zijn uitkomst: ‘een zelfstandig naamwoord is de mededeeling van een beeld door spraakklanken, een werkwoord die van een begrip’, is niet zeer overtuigend. - J. Koopmans bespreekt Opstelten's uitgave van Staring's Brieven, en karakteriseert zeer beknopt Staring's persoonlikheid.
| |
De Nieuwe Gids.
Mei. Frans Bastiaanse publiceert een lezing over Techniek der Poezie. Hij betoogt dat verzen vaak ‘onmiddellijk met de ontroering uit het onbewuste voortkomen’, maar ook kan de fantasie bemiddelen: de geestelike verdieping die daarbij plaats heeft, is te vergelijken met de extase der mystieken. Vervolgens wijst hij op het verschil tussen de scheppende en de reproducerende kunstenaar.
Junie. In het tweede gedeelte van zijn lezing betoogt Bastiaanse dat ‘elke klank in overeenstemming moet zijn met de ontroering, met de visioneele voorstelling.’ Achtereenvolgens bespreekt hij de
| |
| |
middelen van de dichter-techniek: herhaling, tegenstelling, assonance, alliteratie, eindrijm en ritme. - In de Literaire Kroniek maakt Kloos een vergelijking tussen Hieronymus van Alphen en zijn bestrijder De Genestet, die ten voordele van de eerste uitvalt.
| |
Onze Eeuw.
Mei. De Leestafel bevat o.a. een aankondiging van Staring's Brieven door G.F. Haspels.
| |
Groot-Nederland.
Mei. J.L. Walch bespreekt Scheurleer's verzameling Van varen en vechten, en de toelichtende studie van Kalff.
Junie. F. Buitenrust Hettema bewerkte zijn lessen voor de Friese University-Extension over 't Friese lied tot een breed artikel, onder dezelfde naam. Het geeft zeer veel materiaal, en komt ons voor een volledige verkenning te zijn op dit onontgonnen terrein. Tot een korte samenvatting leent zich deze gedrongen studie niet.
| |
Vragen des tijds.
Junie. De brievenpublikatie in Opstelten's proefschrift gaf G. Kalff aanleiding tot een artikel over Brieven van Staring. De uitgever heeft z.i. ‘de taak voortreffelijk vervuld.’ De blijvende waarde van Staring's werk is door het tegenwoordige geslacht wel erkend: ‘De dichter Staring heeft zijn deel gehad; het wordt tijd dat de gansche mensch eens aan de beurt kome.’ De verdienste van Opstelten's onderzoek is, dat zijn proefschrift kan zijn ‘kennisbron en hulpmiddel voor den aanstaanden biograaf,’ al lijdt zijn publikatie soms aan een ‘te veel.’ Na deze inleidende opmerkingen ontleent Kalff aan de brieven de trekken voor een ‘omtrekje van Staring’ als mens en als dichter (blz. 244-272), en besluit met de wens dat Opstelten of een ander ons later eens een volledige biografie zal schenken.
| |
Elseviers Maandschrift.
Mei. H. Robbers bespreekt Het verstoorde Mierennest van C.A.J. van Bruggen.
Junie. In de Oorlogsvisioenen van Cyriel Buysse vindt H. Robbers veel verdiensteliks. Minder ingenomen is hij met de stijl van G.F. Haspels (David en Jonathan), die hij te ‘krullerig’ en niet zonder slordigheden vindt.
| |
De Beiaard.
Mei. E.J. Haslinghuis wijst op het verband van Middeleeuwsch Drama en Brevier. Aan de onderzoekers was het tot nu toe ontgaan, dat kleine trekjes in het mysteriespel alleen uit het Brevier te verklaren zijn. In navolging van Duriez wijst de schr. er enkele aan.
| |
| |
Junie. Een voorproefje van Jos. Schrijnen's Volkskunde II handelt over de noodzakelikheid om de splitsing Volkstaal en Kultuurtaal niet te verwarren met die tussen taaleigen en algemene taal. Ook in het taaleigen (dialekt) kan men volkstaal en kultuurtaal onderscheiden.
| |
Stemmen des Tijds.
Junie. In een Literair Keur-Overzicht bespreekt J.Jac. Thomson uitvoerig de bundel Het Joodsche Lied van Jacob Israël de Haan. Hij wijst o.a. op een eigenaardigheid van deze poëzie: ‘de achteloosheid waarmee de gewone maatgang doorbroken wordt.’ Wie dat als een gebrek zou willen beschouwen ‘heeft zich dit goed in te denken, dat maat en rythme twee zijn, dat het mogelijk is een rythme weer te vinden in de kalme en geregelde opvolging van steeds gelijke versvoeten, maar dat het ook mogelijk is het rythme, het aan dezen dichter eigene rythme, te herkennen waar het alle maat als iets ondergeschiktst schijnt te negeeren.’ - ‘En het is wel de hartstochtelijkheid van het rythme die hier bij Jacob Israël de Haan, gelijk elders in het werk van Mevr. Roland Holst, aan de rustige maat geweld aandoet, om ze triomfeerend te beheerschen; als deze onder gaat is het immers maar in het meerdere, in het koninklijk geluid van de tot de hoogte der ontroering verheven ziel.’
| |
Vragen van den Dag.
Mei. A.M. de Jong toont zijn grote ingenomenheid met De Bloeiende Bongerd in een artikel Litteratuur en Onderwijs.
Junie. Typies-dilettanties zijn de Bezwaren tegen den geest der eeuw op taalgebied van H.W. Heuvel, waarin betoogd wordt dat het spreken zich ‘eigenlik’ richten moest naar de beste letterkundige taal. Taalonderwijzers kunnen er uit leren welke misverstanden onder een ouderwets-opgevoed geslacht nog altijd te bestrijden zijn.
| |
Van onzen tijd No. 30-31.
Het Marialied voorheen en thans is de titel van een voordracht, die A. Averkamp gehouden heeft in de Katholieke Kunstkring ‘De Violier’, en die men hier volledig afgedrukt vindt.
| |
Den Gulden Winckel.
Mei. Lode Baekelmans bespreekt Vlaamsche boeken in oorlogstijd, n.l. en eersteling van de dichter Ernest de Weert (Uit de eenzaamheid), een herdruk der werken van de Antwerpenaar Lodewijk Vleeschouwer (1810-1866) en De Ster met den Steert van René Vermandere. - P.L. van Eck Jr. be- | |
| |
spreekt de uitgave van Een Scheepsjournaal (Bontekoe's Reizen). - G. van Eckeren prijst de bundel Vrouwen, door Albertine Draaijer - de Haas.
Junie. Onder de boekbesprekingen een zeer waarderende over Het Schoone Mysterie van Herman Middendorp, door Egb. C.v.d. Mandele.
| |
Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde XXXIV, afl. 4.
C.G.N. de Vooys geeft het laatste gedeelte van de Fragmenten uit Jan van Leeuwen's werken, besloten door enige bladzijden met opmerkingen over de taal van deze fragmenten. - P. Leendertz verbetert Walewein vs. 833 (‘scone lede’ in plaats van ‘sone leddene’) - W. de Vries vervolgt zijn Etymologische Aanteekeningen (kneuzen - muur) - M. Schönfeld wijst op een onbekend woord gorrekens = ‘arm, schamel volcxken.’ - P. Leendertz werpt een nieuw verrassend licht op Vondel's Roskam door de vergelijking met het pamflet Telephi Citiparium van 1625, gericht tegen Hugo Muys van Holy. Daarin vindt men alle beschuldigingen, die Vondel onpersoonlik te berde brengt. Blijkbaar is dit pamflet ‘de voornaamste bron geweest voor Vondel's hekeldicht’. In vs. 166: ‘nu is 't Muysevreughd’ schuilt dus een toespeling: ‘nu spelen Muys en consorten de baas.’ In 1626 was deze gewetenloze regent, ondanks de gegronde beschuldigingen, lid van de Raad van State geworden. Deze ontdekking stelt ons in staat om de Roskam te dateren op 1626. Het bezwaar van Geyl (Ts. XXX, 308) dat De Bie reeds overleden moest zijn toen Vondel zijn gedicht schreef, vervalt als we bedenken dat ‘Gelijck die Haeghsche Bie vereert is met dien lof’ slaat op het genoemde pamflet, waar inderdaad de rechtschapenheid van De Bie geprezen wordt. - Dezelfde schrijver levert een scherpzinnig betoog, dat Vondel's gedicht Op de jonghste Hollantsche Transformatie niet, gelijk de prent deed vermoeden, in 1618, maar in 1625, nà de Palamedes geschreven moet zijn: de uitgever zou dan de gevaarlike prent, die in 1618 gemaakt kan zijn, niet eer hebben durven verkopen. - M.
Schönfeld vond het bekende verhaal Van de man, die tot ezel werd in twee Middeleeuwse kronieken, de Hollandse Divisiekroniek, en een Engelse uit de twaalfde eeuw.
| |
Opvoeding en Onderwijs. Bijblad voor Taal en Letteren IV, No. 2 en 3.
Joh. van Dinter S.J. vertelt van zijn ervaringen Uit een kleine wereld, als hij les gaf in voordrachtkunst (Neven-indrukken onder het lezen van schrijvers, d.i. neven-indrukken omtrent de schrijvers
| |
| |
zelf bij jongens). Aanvankelik stond hij wantrouwig tegenover de theorie der rompstanden, maar de proefnemingen hebben hem bekeerd: de vrije keuze van de leerlingen kwam merkwaardig met hun rompstand overeen. - Maurits Sabbe vervolgt zijn uitvoerige studie over Dierkennis en Diersage bij Vondel. - J. Heeren schrijft over De uitgave van Jan Vos in 1726. Er verschenen toen twee uitgaven: één bij de boekverkopers Bosch, en één bij Jan Mol, bezorgd door de dichter A. Bogaert. Deze wordt door Bosch beschuldigd, dat hij eigen werk mengde onder dat van Jan Vos. Eigenaardig is, dat de titelprent gelegenheid geeft tot wraakneming op Rotgans (in de gedaante van een rot en een gans), die de eer van Jan Vos had aangetast.
| |
Literaturblatt für Germ. und Rom. Phil.
April-Mai. J. Reinhold geeft een brede recensie van de Floris ende Blanchefloer, uitgegeven door Leendertz. Daarin verwerpt hij de resultaten van de literair-historiese inleiding, die ‘lähmend oder schädlich auf die weitere Forschung wirken könnte, indem sie keinen Fortschritt sondern einen höchst bedauerlichen Rückgang zu Du Mérils und Schwalbachs verfehltem Standpunkt bedeutet’. Noodlottig voor het onderzoek is geweest, dat Leendertz geen rekening hield met de onbetrouwbaarheid van Du Méril's Franse tekst.
| |
De Nieuwe School.
Mei. F. Bayer vervolgt zijn afbrekende beoordeling van de schoolspraakkunst van Holtzappel-Hooftman, menschen wier taalgebouwtje ondanks de talrijke reparaties op zoo vele plaatsen nog wrak blijft, zoodat ze de taal-architectuur maar moesten opgeven. - P.J. Bol vervolgt zijn beoordeling van Steunenberg: Ons Taaluurtje. Opmerkelik is de uitlating: ‘Het malle denkbeeld, dat we op de volkschool “de” spelling De Vries en Te Winkel zouden onderwijzen of kunnen onderwijzen, dat moest de wereld nu ereis uit.’
Junie. Bol eindigt bovengenoemde, in hoofdzaak ongunstige kritiek met de gevolgtrekking: ‘Hèt nieuwe taalboek heeft Steunenberg niet vermogen te maken’.
C.d.V.
|
|