De Nieuwe Taalgids. Jaargang 10
(1916)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
Kroniek en kritiek.Aangematigd gezag: aan welke zijde?Frans Bastiaanse gaf in een lezing voor letterkundigen, afgedrukt in De Nieuwe Gids van Mei 1916 (Techniek der poëzie), de volgende beschouwingen ten beste: ‘De dichter is ten opzichte van de taal de uiterste conservatief en de uiterste revolutionair. Hij is behoudend omdat hij alle taalvormen, àlle synoniemen, àlle partikels noodig heeft als zijn schatrijk materiaal; elken woordvorm, dien men bewust opruimt - en dat doen de moderne taal- en spellingshervormers - elke zeggingsmogelijkheid, die men als verouderd verwerpt - en dat doen de moderne taal- en spellingshervormers - voelt hij als diefstal. Maar tevens is de dichter de sterkste revolutionair, de deskundige vernieuwer, omdat hij naast de oude naar nieuwe taalvormen, nieuwe woorden zoekt - in zich zelf en onder zijn Volk - om de fijnste schakeeringen van zijn zieleleven en de omringende buitenwereld te verklanken. Dùs dient hij zich op te voeden tot den besten taalkenner en dat zal hem gemakkelijker vallen dan wie ook, omdat hij als de beste taalgevoeler en taalwetende geboren werd. In de Taal kan dan ook geen wetgever zoo gezaghebbend zijn als de wetende dichter, die dagelijks met haar werkt, haar stugheden, haar smijdigheid, haar verfijningen kent, haar nukken als geen gevoelt, haar pracht als geen vereert en verheerlijkt. In eene welgeordende volksgemeenschap, die juist grootendeels door de, alleen saambindende, taal wordt bijeengehouden, zou dan ook niet die Taal op willekeurige wijze, door studeerkamerbesluiten of plebiscieten, mogen worden veranderd door menschen die niets hebben dan hunne geleerdheid of gemakzucht, maar behoedzaam en met vaardige hand worden gewijzigd door de aristoi, die van gods genade de taal in zich voelden geboren worden en haar met de diepste liefde hebben gekweekt, met de teederste aandacht hebben bestudeerd. Zooals de moeder en de vader nog altijd - behoudens uitzonderingen, die den regel waarmaken - de natuurlijke opvoeders zijn van het door hen geschapen kind, zoo behoort de taal niet bewust te worden veranderd dan na advies van hen, die haar ieder oogenblik opnieuw vormen, | |
[pagina 206]
| |
en die het oude eerbiedwaardige bewaren voor vergetelheid en voor vernietiging.’ Over de ongewettigde veralgemening van ‘de’ dichter en ‘de’ taal zou heel wat te zeggen zijn. Wij willen hier alleen wijzen op de scherpe tegenstelling die de spreker maakt tussen het verderfelike gezag van ‘de menschen die niets hebben dan hunne geleerdheid of gemakzucht’, en het heilzame gezag van de ‘aristoi’, de dichters. Met verbazing vragen wij ons af: zal de heer Bastiaanse dan nooit afleren de moderne taalkundigen te bek̄ijken door de bril van zijn antipathie? En blijft die bril zo bewasemd met vooroordeel, dat hij niet eens hun geschriften kan lezen? Het zou hem moeite kosten uit Taal en Letteren of De Nieuwe Taalgids te bewijzen dat wij de dichtertaal willen onderwerpen aan het gezag van ‘studeerkamerbesluiten of plebiscieten’. Dat gezag verwerpen wij evenzeer voor de algemene taal. ‘Bewust opruimen’ en ‘verwerpen’ doet juist de grammaticus uit de oude school. De moderne taalbeschouwer heeft allereerst te onderscheiden en te schiften. Laat de heer Bastiaanse maar eens door onbeslagen bril - of nog liever zonder bril - Van Ginneken's Groninger kongresrede lezen. Dat de taalgeleerde archaismen en neologismen zou beschouwen als een minderwaardig deel van de ‘taalschat’, en die mening aan zijn leerlingen zou opdringen, is een uitvloeisel van een karikatuur, die wij wel aan een leek op taalwetenschappelik gebied, maar niet aan de akademies-gevormde leraar Bastiaanse kunnen vergeven. Maar er is nog een misverstand in de aangehaalde beschouwingen. De heer Bastiaanse schijnt zich te verbeelden, dat de archaïsmen en neologismen uit de dichtertaal zouden verdwijnen, als ze niet langer op de schoolbanken aangeleerd worden. Maar leren dan de ‘aristoi, die van gods genade de taal in zich voelden geboren worden’ hun taal van de schoolmeester? En dan komt ten slotte een remedie die erger is dan de kwaal: de volkstaal, en dus ook het volksonderwijs, heeft zich te onderwerpen aan het gezag van de begenadigde Dichter. Moeten wij tegenover die fraze in alle ernst onze weigering plaatsen om dit aangematigd gezag te erkennen? Moeten wij de stelling gaan verdedigen dat nòch de H.B.S. nòch het Gymnasium een vakschool voor dichtertjes kan zijn? Mij dunkt dat het voldoende is, ons dit gezag konkreet voor te stellen in de personen van de nu levende dichters. Wie formuleert hun eenstemmige wensen? En wanneer er van één praktiese raad verwacht mocht worden, dan toch zeker van iemand als Bastiaanse, die de kwaliteiten van Dichter en Leraar in zich verenigt. Welnu, men lette op het laatste woord van deze | |
[pagina 207]
| |
‘taalgevoeler’ en ‘taalwetende’: alle woorden waarvan het geslacht niet duidelik blijkt [met blijkbare leke-verwarring van taalkundig en sexueel geslacht] behoren voortaan mannelik èn vrouwelik te zijn. Op waardige wijze drukt hier de leraar-dichter het voetspoor van een achttiende-eeuwse predikant-dichter als Moonen. Wij vrezen intussen dat hij op de lauweren van Moonen's gezag lang zal moeten wachten! C.d.V. | |
De natuur gaat boven de leer.Willem Kloos schrijft in De Nieuwe Gids (Maart 1916): ‘Diezelfde reden, n.l. afschuw van taalverarming, pleit ook tegen het toelaten van “als” na den komparatief, dat Kollewijn verdedigen wil, alleen omdat “de man op de straat” het niet zoo nauw, het liefst zoo eenvoudig-mogelijk met zijn taalvormen neemt. Ik vraag, is dat niet inderdaad een beetje dwaas?’ De geschiedenis van dit hardnekkige stokpaardje is bekend. De grote schrijvers van de zeventiende eeuw gebruikten als naast dan. Huydecoper, die zelf tot 1720 dit gebruik volgde, heeft het doodvonnis tegen als uitgesproken,Ga naar voetnoot1) op grond van de redenering dat als ‘gelijkheid’, dan ‘onderscheid en ongelijkheid’ behoorde uit te drukken.Ga naar voetnoot2) Bilderdijk heeft dit bedenksel met klem bestreden, en het goed recht van als naast dan bepleit. Maar door het gezag van Matthijs de Vries, die zich bij Huydecoper aansloot, bleef het banvonnis in de schoolspraakkunsten en de schoolmeesterswijsheid gehandhaafd. Maar niettegenstaande dit verbod geslacht op geslacht werd ingeprent, zal ieder nauwkeurig waarnemer kunnen vaststellen, dat het gebruik van als èn in het spreken èn in het schrijven van de meest beschaafden zich wist te handhaven. Een onderzoek bij de beste hedendaagse schrijvers zou ongetwijfeld verrassingen opleveren. Wij schreven deze opmerking neer, toen een vriend ons mededeelde dat hij het gebruik van als naast dan geregeld aantrof bij.... Willem Kloos. In de Inleiding op de Imitatio-vertaling telde hij 32 maal dan na een komparatief en 14 maal als (13 maal ‘anders als’, 1 maal ‘meer als’; daarnaast ook ‘anders dan’). In de vertaling zelf op 45 bladzijden 36 maal dan en 9 maal als. Ik vraag op mijn beurt: Is dat niet inderdaad een beetje dwaas? | |
[pagina 208]
| |
Ten slotte wijzen we op een zonderlinge inkonsekwentie. De nieuwe grammatika-beschouwing kan samengaan met de erkenning dat het schoolverbod en de praktijk van het schrijven inderdaad het gebruik van dan in dit geval krachtig bevorderd hebben. Er is dan ook geen sprake van om nu dan te gaan ‘verwerpen’ of ‘verbieden’. Alleen erkennen wij, met de Kloos van de praktijk, daarnaast het goed recht van: meer als, anders als. Moesten nu de letterkundigen die gedreven worden door ‘afschuw van taalverarming’, niet aan onze zijde staan? C.d.V. |
|