De Nieuwe Taalgids. Jaargang 10
(1916)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
Zaïre en de Henriade in de Nederlandse letterkunde.Ga naar voetnoot1)In 1734 werd de eerste vertaling van een stuk van Voltaire bij ons gedrukt, n.l. Zaïre van Govert Klinkhamer. Sinds werd Zaïre nog vertaald in proza door Menkema Senior (1777), door Nomsz (1777) en door Verveer (1790). De vertaling van Klinkhamer is slecht. Hij verslapt de stijl van Voltaire door nodeloze toevoegsels, en eveneens geeft hij telkens blijk de betekenis van 't Frans niet te begrijpen. Het is merkwaardig die plaatsen te vergelijken met de vertaling van Nomsz. Joannes Nomsz was een uitnemend kenner van 't Frans. Verkeerd begrip van het Franse vers vond ik dan ook niet in de gedeelten die ik onderzocht. Zijn vertaling is nauwkeurig, streeft er naar het door Voltaire gebruikte beeld zo dicht mogelik in het Nederlands te benaderen. De prozavertaling van Menkema Senior geeft ook getrouw de Franse tekst weer. In het Voorbericht verklaart de vertaler waarom hij een bewerking in proza gaf: ‘Ik heb alleen goed gedacht te zeggen, dat ik deze vertaling der Zaïre van den vermaarden heer de Voltaire, in proza het licht doe zien: deels om te toetsen hoe dit den toehoorderen zal bevallen; deels, omdat men voorlang, van de keurigste tooneelen, alle cadans en zang verbannen heeft, schoon ook de stukken zelve in heerlyke vaerzen opgesteld waren, ten einde zo veel mogelyk de tooneelgesprekken met de gewone naturelyke taal der samenleving te doen overeenkomen.’ Een enkel voorbeeld van de wijze waarop Klinkhamer vertaald heeft. Ik neem daarvoor 't tweede bedrijf, derde toneel. De oude kristenkoning Lusignan is uit de kerker bevrijd, na vele jaren gevangenschap, dank zij de losprijs, die Nérestan voor hem in Frankrijk is gaan halen. Lusignan:
Du séjour du trépas quelle voix me rappelle?
Suis-je avec des chrétiens?.... Guidez mes pas tremblants.
Mes maux m'ont affaibli plus encore que mes ans.
Suis-je libre en effet?
| |
[pagina 200]
| |
Met nodeloze omhaal vertaalt Klinkhamer: Welk een verkwikb're stem! wat aangenaam geluit,
Roept mij op 't onvoorziens thans mijne Kerker uit!
Mag ik het Kristenvolk, mijn Broed'ren, weer aanschouwen!
Kan ik mij op uw woordt in veiligheid betrouwen!
Mijn vrienden ben ik vrij?
‘Guidez mes pas tremblants’ is in 't Nederlands niet terug te vinden. ‘Kan ik mij op uw woord in veiligheid betrouwen?’ komt in 't origineel niet voor. Nomsz: Wiens hulp onttrekt me aan 't hol dat mij zo lang besloot?
Men ondersteun' mij.... Hoe! wat zie ik? Christenscharen!
'k Ben meer verzwakt door wee dan door den last der jaren.
waarin al de gedachten van 't oorspronkelik voorkomen. Chatillon vertelt hem waar hij is: in het paleis van de sultan, door de voorouders van Lusignan gebouwd: C'est ici le palais qu'ont bâti vos aïeux;
Du fils de Noradin c'est le séjour profane.
Dit wordt aldus weergegeven door Klinkhamer: Gij zijt hier in 't gesticht,
In dat doorluchtig Hof, die plaats waarin voor deezen
Van uw beroemt geslacht den Rijksstoel plagt te weezen;
Waarin dat nu de zoon van Noradyn gebiedt.
Nomsz: Gij zijt hier in 't paleis dat uwe vadren stichtten;
't Met recht gehaat verblijf des zoons van uw' tiran.
Zaïre, die de sultan liefheeft, tracht de grijze Lusignan gerust te stellen: Le maître de ces lieux, le puissant Orosmane,
Sait connaître, seigneur, et chérir la vertu.
Hiervan maakt Klinkhamer: Den grooten Orosman (die hier de stralen schiet
Van zijn goedtgunstigheidt) weet yder te beloonen,
En deugdt en dapperheidt naar waarde te bekroonen;
Getuigen strekt deez' dagh:....
Nomsz: De meester van dees plaats, de magtige Orosman,
Weet aan de deugd, mijnheer, den waren prijs te geven.
't Beroemde vers: Des chevaliers français tel est le caractère,
| |
[pagina 201]
| |
wordt bij Klinkhamer: Men kendt den ed'len aert aen dit beroemde teeken....
Bij Nomsz: Dit 's onzer riddren aart: hun edelheid van geest.
Nérestan vertelt dat hij onder de Heilige Lodewijk tot krijger gevormd is: A la cour de Louis, guidé par son courage,
De la guerre sous lui j'ai fait l'apprentissage.
Klinkhamer: En heb in 't Oorlogsveldt roemruchtig onder de oogen
Des Grooten Lodewijks, zijn krijgsleer ingezoogen.
Nomsz: 'k Heb onder hem gestreên, en de oorlogskunst geleerd.
Hij volgde die grote koning naar de oevers van de Charente, toen de dreigende moed van de trotse Engelsman week voor de lelieën die hij getrotseerd had. Satisfit en tombant aux lis qu'ils ont bravés.
Van die lelieën niets in de vertaling van Klinkhamer: Daar hij de Britten die zijn schepter wilde ontwijken,
Verwon, en voor zijn magt de trotsche vlag deed strijken.
Nomsz: Ten val des trotsen Brits, wiens dreigend krijgsgeweld,
Bezweek voor 't staal ontbloot ter eer der lelyvanen.
Nérestan wil dat Lusignan aan de Heilige Lodewijk de striemen zal tonen van de boeien die hij gedragen heeft: De vos fers glorieux les vénérables marques.
Nomsz: Kom dan, Doorluchte Prins, vertoon dien grooten vorst,
Die ed'le ketenen, die uwen hals en borst vercierden.
Volgens Klinkhamer moet Lusignan dus aan den Koning de ketenen zèlf tonen. Nomsz vertaalt weer goed: De grootsche striemen van uw gloriryke boei.
De vertaling van Verveer is meer een benadering, een zeer vrije bewerking van Voltaire's drama. Nomsz, de grote Voltaire-bewonderaar, heeft in de Aanteekeningen op alle zijne tooneelstukken,Ga naar voetnoot1) bewonderend over Zaïre geschreven. | |
[pagina 202]
| |
Men had Voltaire verweten de vijanden van 't kristendom een te gunstige rol in zijn stuk gegeven te hebben. Nomsz verdedigt hem. ‘Geestdrijverij’ vindt men in 't stuk zowel bij Musulmannen als bij Kristenen. ‘Voltaire had kruisvaarders, dat is geestdrijvers, te schilderen. Hunne aanvoerders waren zekerlijk schelmen, en het kon niet missen of zij moesten het vuigt der maatschappij in hun gevolg krijgen; maar behooren Nérestan, Chatillon en Lusignan daaronder? Ten hoogste genomen, zijn zij geestdrijvers van goeder harten’. Maar de geestdrijverij der Mahomedanen werkte zedelijker dan die der Kristenen, volgens Nomsz. ‘De laatsten kwamen om de eersten hunne landen te ontnemen, en dat met een godsdienstig afzigt; de Turken verdedigden zich uit hetzelfde beginsel. Jeruzalem, in den Koran de Stad der profeten genaamd, was bij hen in zo groot eene achting als bij de Christenen. De wreedheid der twee partijen was min een gevolg van ondeugd, dan van de ruwheid dier bijgeloovige eeuw.’ Aldus Nomsz tot ‘de zotten’ - zoals hij zegt, - die beweren dat in Zaïre Voltaire al de Turken tot brave mensen maakt, en al de Kristenen tot deugnieten. Men ziet met welk een ijver hij zijn grote Meester verdedigt. Overal bij die verdediging uit hij zijn afkeer van ‘bijgeloof’, ‘geestdrijverij’, ‘de staatkunde van het hof van Rome’. Ook in dat opzicht was Nomsz əen getrouw discipel van Voltaire, een èchte ‘mangeur de prêtres’. Vol bewondering is Nomsz voor de liefdestonelen in Zaïre. Als de sultan Orsomane bemerkt dat Zaïre zich van hem afwendt, hem schijnt te ontvluchten - hij bevroedt er de ware reden niet van, haar neigen tot 't kristelik geloof - als hij haar zoo koel-afwerend ziet, stelt hij haar voor afstand te doen van zijn liefde. Met een gepijnde ziel hoort Zaïre hem aan, zij die de sultan nog steeds hartstochtelik liefheeft. En Orosmane niet minder háár: Il est trop vrai que l'honneur me l'ordonne,
Que je vous adorai, que je vous abandonne,
Que je renonce à vous, que vous le désirez,
Que sous une autre loi.... Zaïre, vous pleurez?
Die werkelik schone vondst van Voltaire heeft ook Nomsz verrukt: ‘Ziedaar de triomf der liefde, in alle hare grootheid! Ten allen tijde wordt deze uitroeping toegejuicht, en zal ten allen tijde toegejuicht worden, omdat de mensch hier zichzelven ontdekt.’ En heel genoeglik-achttiende-eeuws naar de leuze: ‘Kunst wordt door vlijt verkregen’, laat hij er op volgen: ‘Zulke voorbeelden kan men jonge dichters niet genoeg aanprijzen.’ | |
[pagina 203]
| |
Het beroemde: Zaïre, vous pleurez? werd later geparodieerd door Kinker in zijn Orosman de Kleine.Ga naar voetnoot1) 't Stuk zelf in z'n geheel is nauweliks een parodie van Voltaire's tragedie te noemen. Osmane, begunstigde sultane van Orosman, houdt dol veel van Zaïre, haar katje, méér nog dan van Orosman, en die voorkeur wekt de jaloezie van de Sultan op. Orosman (tegen Osmane, zeer hoogdravend):
Daar was een tijd, Mevrouw, waarin ik stekeblind
Door uw bevalligheid, te lief een neiging voedde:
En zonder acht te slaan op mijn verliefde woedde,
Een tijd, waarin mijn hart - gestreeld door minnepijn -
't Zich achtte een groot geluk, van u bemind te zijn.
Uw Vorst had recht, Mevrouw... uw Vorst... ‘'k wou wel eens weten,
Waarom dat ik de rest zo schandlijk heb vergeten;
Voltaire maakt daar op die plaats een mooi besluit;
Ja, ja, het schiet me bij!’ Mevrouw, die tijd is uit. -
Een andere vrouw zal straks dien weg wat beter banen:
Mijn goedheid neemt haar eind. -
(Osmane veinst te weenen).
Osmane! gij stort tranen!!
Osmane (uitschaterende van 't lachen):
Ik stort geen enkle traan; wat zei je dat daar schoon!
Orosman (in woede):
Zij lacht - en dat om mij - om Orosman! - wat hoon!
De eerste verzen - Daar was een tijd, Mevrouw, enz. - zijn uit de Franse Zaïre vertaald.
't Is u allen bekend dat een zekere Frederik Duim de Zaïre van Voltaire heeft willen verbeteren (1732), en zijn stuk heeft uitgegeven met een Berecht aan den Lezer, waarin- Voltaire zwaar wordt gehavend. Lessing heeft deze kritiek gekend en toegejuicht, maar 't stuk van Duim zelf terecht veroordeeld. Zaïre bekeerde Turkinne, van Duim is een allerzonderlingst prul. Eerst verdedigt Zaïre in een lang pleidooi de schoonheid van het Mahomedaans geloof. Later wordt ze tot het kristendom bekeerd, en staat Orosman kalmpjes toe dat ze naar Frankrijk terugkeert! In de Zaïre van Voltaire | |
[pagina 204]
| |
ontdekt Lusignan zijn dochter, die hij in twintig jaar niet gezien heeft, door 't kruis dat ze nog steeds op de borst draagt. Niet ten onrechte zegt Duim in zijn Berecht aan den Lezer, voorafgaande aan zijn stuk: ‘Kan er iets zotter bedacht worden? behalve de onwaarschijnelijkheit boven gemelt, dat Zaïre dit juweel zoude behouden hebben, toen de Turken haar roofde, en met bewilliginge van Orosman, toen zij een Turkinne wierde. Hoe! zal een Man, die twintig jaren is opgesloten geweest in eenen donkere Kerker, en bijna blint van ouderdom, aan een juweel, op het eerste gezicht zijne Dochter kennen?’.... Duim heeft daarom voor zijn stuk iets anders bedacht. En welk een vondst! Hij vervangt 't kruis door een roosvormig litteken op de borst van Zaïre. Fatime, de vertrouwde, gelooft dat 't een teken is dat er op wijst dat Zaïre uit Kristenen gesproten is. Later wordt de wonderlike aanwezigheid van het roosje door Lusignan, Zaïre's vader, verklaard. Ziehier als staaltje van de dichtkunst des heren Duim, een fragment van 't verhaal van Lusignan. Nadat hij verteld heeft dat zijn zwangere vrouw op een wandeling een roosje geplukt en op haar boezem gestoken had, vervolgt hij: Des nachts, wanneer den slaap de zinnen houwt verwart,
Zag zij, in haren droom, de Maan, met held're stralen,
Van 't hemelsch star gewelf, in 't geurig Roosje dalen,
Waar in zij zich verbergde, en gaf een glinst'rend licht,
Terwyle een' Ottoman verliefde, op 't schoon gezicht
Dier held're stralen; hij, met minnelijke woorden,
Verkwikte, en vleide, en streeld' de Roos, 't welk haar bekoorden,
Zo zeer, dat zij zich boog naar dezen Ottoman;
Waarop mijne Echtgenoote uitgilde, Lusignan,
Bescherm, bescherm mijn Roos, men wilze mij ontrukken;
'k Ontwaakte, en zag haar hant, wel sterk op 't harte drukken,
Zij rees uit haren slaap, ontstelt door zulk een' droom,
En zeer verbaast, en 't hart vervult met schrik, en schroom,
Doch, door den tijd, vervloog dien droom uit haar gedachten,
En geen gevolgen, van dit nachtspook, wij verwachten.
De tijd kwam eind'lijk, met de weên, en barensnoot,
En, zeer gelukkig, kreegze een vrucht, op haren schoot,
Een dochter, weergaloos in schoonheid; net besneden,
En welgemaakt; maar in 't beschouwen van 'er leden,
Vond zij een Roosje op 't harte, omtrent den boezem staan...
(Wordt vervolgd). P. Valkhoff. |
|