De Nieuwe Taalgids. Jaargang 10
(1916)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
De klemtoon in Nederlandsche plaats- en straatnamen.Ga naar voetnoot1)In de plaatsnamen vertoont zich op zeer sprekende wijze het psychologisch moment van den klemtoon, zoowel in plaatsnamen in den engeren zin des woords (stads- en dorpsnamen), als in namen van straten, grachten enz. Deze klemtoon wordt door Jespersen zoo juist de Einheitsdruck genoemd, omdat hij wil vereenigen wat bijeenhoort, en scheiden, wat dient uit elkaar gehouden te worden. Dit accent nu is nu eens initiaal, dan weer finaal. Rust de klemtoon op het eerste lid, dan verleent hij dit een zekere waarde; wij kunnen dan spreken van waarde-accent. Daarentegen ligt de eigenlijke karakteristieke eenheidsklemtoon steeds op het laatste lid. Hierdoor wordt sterker de eenheid van het geheel op den voorgrond geschoven, doordat men nl. over het eerste lid als 't ware heenglijdt, en den hoorder voorbereidt op hetgeen komen moet; en dit is weer overeenkomstig den algemeenen regel, dat de spreker het tempo verhaast, als hij er zich van bewust is, dat hij nog een lange reeks van klanken moet afwerken. Hij spreekt dan ‘in éen adem.’ Aldus spaart de spreker in deze benamingseenheid zijn krachten op voor het laatste lid als einddoel, en hij slaat de finale zoo krachtig mogelijk aan. Ook de hoorder vat eerst bij deze finale de voorafgaande syllaben samen. Wij spreken hier van het eigenlijke eenheids-accent. Vgl. Jespersen-Davidsen, Lehrbuch der Phonetik (Leipzig 1904), bl. 175, 212. Bij woorden als bloémkrans, áchterdeur, uítpakken, in tegenstelling met burgemeéster, volvoéren, misbruíken, verpákken is dit alles helder en klaar. Maar bij aardrijkskundige namen, vooral bij plaats- en straatnamen, wordt de zaak meer ingewikkeld, en alleszins gerechtigd was een vraag, door Prof. Niermeijer over ‘Den klemtoon in Amsterdamsche straatnamen’ in Vragen en Mededeelingen I, Ser. I, 8, 25 Febr. 1910, bl. 92 gesteld. Het wil mij voorkomen dat wij, uitgaande van de natuur en de algemeene vereischten voor waarde en eenheids-accent, den regel voor aardrijkskundige woorden aldus kunnen formuleeren: 1. Zij | |
[pagina 143]
| |
dragen het initiale accent, wanneer het eerste lid als het voornaamste beschouwd wordt; zij dragen het finale accent, wanneer het tweede lid òf het geheele woord belangrijker beschouwd wordt dan het eerste lid. 2. Het eerste lid kan als het belangrijkste beschouwd worden òf om zich zelf, òf ter wille van de tegenstelling. 3. Het tweede lid wordt als het belangrijkste beschouwd, wanneer men oordeelt, dat het de plaats op voldoende wijze bepaalt. Laat ik nu allereerst als voorbeeld kiezen de straatnamen der stad Venloo, wat men mij als geboren Venlonaar niet ten kwade zal duiden. Men zegt: Kérkstraat, Maásstraat, Vleéschstraat, enz.; maar Maaspoórt, Keulschepoórt, Gelderschepoórt, Roermondschepoórt, en eveneens Oudemárkt, Ariënsplaáts, Hakkesplaáts. Waarom? Omdat men desnoods kan zeggen: ‘die of die persoon woont aan de poort, op de markt, op de plaats’, welke aanduiding dan nader kan worden bepaald; maar het is het vlakweg onmogelijk te zeggen: ‘hij woont in de straat’. Zoo kan men ook best zeggen: ‘hij woont op het Schriksel’, en daarom draagt bij samenstelling deze straatnaam zelfs terwille van de tegenstelling niet het initiale accent: Maasschriksel, Helschriksel. Slechts als antwoord op de vraag: ‘Op wèlk Schriksel?’ zal het antwoord luiden: ‘Op het Maásschriksel’ of ‘op het Hélschriksel’. Maar waarom dan Moésmarkt (groentemarkt)? Omdat de koop- en verkoopwaar hier het eerste lid tot het voornaamste maakt. Maken wij nu de toepassing voor de Amsterdamsche straatnamen. Altijd: Heerengrácht, Prinsengrácht, Martelaarsgrácht, Torensluís, Weteringscháns, Nieuwendíjk, Zeedíjk, Muiderpoórt, Weesperpoórt, Waterloopleín, Marinierspleín, Nieuwmárt. Het meest kenschetsende, en op zich desnoods voldoende lid draagt het accent. Maar: Heérenstraat, Prínsenstraat, Kálverstraat, waar -straat ten slotte een soort van toonloos achtervoegsel geworden is; en eveneens: Bótermarkt, Áppelemarkt. Schijnbare uitzonderingen zijn Utrechtschestraát, Leidschestraát (evenals te Leiden Haarlemmerstraát), omdat straat daar oorspronkelijk de beteekenis had van ‘straatweg’. Ook het initiale accent op Káttenburg en Wíttenburg is goed verklaarbaar, omdat -burg alle determineerende beteekenis verloren beeft. Wat eindelijk het accent op de samenstellingen met -steeg betreft, dat hangt af van een plaatselijk waardeeringsoordeel. In de meeste steden schijnt men steeg met gracht, plein op éene lijn te stellen, en zoo spreekt de Amsterdammer dan ook van Halvemaansteég, Torensteég, Balkinhetoogsteég, Heintjeshoeksteég; te Rotterdam daarentegen schijnt men te accentueeren Mólsteeg, Hoófdsteeg. Ten slotte de plaatsnamen. Men kan zeggen: ‘Hij woont op den | |
[pagina 144]
| |
Dam, in de Meer’, vandaar: Amsterdám, Watergraafsmeér, Enkhuízen, Blokzíjl; maar: Voórburg, Veénendaal, en eveneens Vénlo, Óploo, Héngelo, Zwíjndrecht, Dórdrecht, Sássenheim, Núnhem, Aúdergem (Z.-Brabant), Sint Oédenrode. Nu konstateeren wij, dat het finale accent, het ware eenheids-accent, veld wint ten koste van het initiale waarde-accent; en wel, omdat de naam langzamerhand meer in waarde en beteekenis verliest, afslijt en zuiver formule wordt. De plaatsnamen volgen in deze de algemeene sociale richting der taal, en zij zullen te spoediger deze richting volgen, naarmate de plaatselijke taal een levendiger sociaal karakter draagt. Zoo zien wij het initiaal-accent vaak in finaal-accent veranderen. Maar zoo gebeurt het ook, dat sommige plaatsnamen verschillend worden uitgesproken. De bewoners zelf noemen hun woonplaats b.v. Genemuíden, omdat de naam voor hen tot simpele aanduidingsformule is afgesleten; terwijl personen daarbuiten of wel het oorspronkelijk initiale accent nòg houden, of ook blijven houden, om de plaats van andere op -muiden te onderscheiden, en dus zeggen: Génemuiden. Utrecht. Jos. Schrijnen. |
|