Sint-Kufus.
In de ‘De twee Bultenaars’ van Staring staat (reg. 86 e.v.).
Van jongs af was Wolfs devotie groot
Voor Kufus, die de martelstraf moest lijden,
Bij 't volk van Bacherach, in Keizer Nero's tijden.
Van den Bosch merkt in zijn Aanteekeningen (Zwolsche Herdrukken, No. 7, blz. 117) op, dat Staring volgens diens eigen bewering dien Heiligennaam verzonnen heeft. Het lijkt me toe, dat het evenwel een zinrijke phantasie van den dichter geweest is, den ‘martelaar’ uit het Rijnwijngebied Sint-Kufus te noemen.
Waarschijnlijk toch is het, dat Staring hier gedacht heeft aan het Hoogduitsche woord Kufe, (Nederduitsche vorm: Küpe) etymologisch verwant met het Nederlandsche kuip (in onze Saksische dialecten Küpen). Kufe heet de kuip, waarin de wijn komt om te gisten; vandaar ook nog in het Duitsch het woord Küfer, synoniem met ‘Kellermeister’, de man, die in den wijnhandel het beheer en toezicht heeft op de wijnen in den wijnkelder.
Men vergelijke nog de volgende plaats in Haydn's Oratorium ‘Die Jahreszeiten’:
‘Schon werden Kuf' und Fass zum Hügel hingebracht’.
Leiden.
B.M. Noach.