Over het vertalen van verzen.
Allereerst, wat is het ware en wezenlike, dat behouden blijven moet? Dat zijn alle inhoudswaarden, alle gevoelswaarden, in al hun nuances, en hun ritme, dat is der woorden en woordverbindingen eigen kleur en toon, hun innerlike kadans, het is de harmonie van stof en vorm, de harmonie ook van dichter en lezer, het is de Kunst zelf.
Al het andere zijn hulpmiddelen om deze drie te scheppen, àl het andere: de taal, de keuze der woorden en hun rangschikking en verbinding naar toon, kleur, schakering en metriese waarde, zelfs de dichterlike hulpmiddelen als beeld en rijm.
Om de vervanging van één dier hulpmiddelen, de taal, is het ganse werk begonnen. Maar niet, en dit is waar ik bovenal de aandacht op wilde vestigen, alsof dit nu de verzen zouden zijn, die Horatius vermoedelik geschreven had indien hij een Hollander ware geweest. De veronderstelling, die soms toch waarlik als grondslag wordt aanvaard voor aan een vertaling te stellen eisen, is van een al te naieve onnozelheid. Een ieder uwer trachte slechts zijn eigen persoonlikheid te denken in een ander, zonder dat die Ander wederom Hijzelf ware. De verzen van Horatius kunnen noch konden ooit anders zijn dan die van de Romeinse, Augusteïes-Romeinse, Latijn-sprekende, denkende, schrijvende Horatius. Evenmin als Gij een Eskimo kunt ‘vertalen’ in een Nieuw-Zeelander, evenmin is het mogelik de verzen van Horatius te vertalen in het Hollands. Maar wel moet het mogelik zijn, en dit is wat ik ondernemen wil, deze Augusteïes-Latijnse verzen te rekonstrueren met hulp vàn de Nederlandse taal.
J. van Gelderen: De Oden van Horatius.
(De Beweging, Jan. 1916).