De Nieuwe Taalgids. Jaargang 10
(1916)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
Over Kollewijns opstellen.Ga naar voetnoot1)Dat een derde druk van Kollewijns Opstellen nodig is geworden, zal niemand verwonderen die dit uitnemende geschrift kent. Het is niet alleen een manifest ten gunste van de vereenvoudiging der spelling, maar vooral een welsprekende verdediging van onze tegenwoordige begrippen over taal en taalonderwijs. Prof. de Vooys heeft dit, in zijn ‘Woord vooraf’, terecht doen uitkomen. Een herdruk is een welkome aanleiding om een geliefd boek opnieuw te lezen, en zo heb ik dan, evenals zonder twijfel vele anderen, weder eens de rij doorlopen van Onze lastige spelling (1891) tot Een Bui (1911) en op die wijze de geschiedenis van deze twintig, nu reeds vijf en twintig, jaren van spellingstrijd als één geheel vóór mij gezien. Hebben de mannen die in 1892, één jaar na Kollewijns oproep, de ‘Vereniging tot Vereenvoudiging onzer Schrijftaal’ stichtten, kunnen vermoeden dat de wijzigingen die zij voorstelden na zóveel jaren nog niet door alle Nederlanders zouden zijn aanvaard? Kollewijn besloot zijn eerste opstel vol moed aldus: ‘Dan behoeft het niet lang meer te duren, of een vereniging tot vereenvoudiging van onze spelling kan worden opgericht, en de gevallen waarin vereenvoudiging zal moeten plaats hebben, kunnen worden vastgesteld. Als dan de leden dier vereniging zich verbinden het vereenvoudigde spellingstelsel toe te passen en zoveel mogelik algemeen ingang te doen vinden, kan men zeker zijn dat in betrekkelik korte tijd een verbetering zal zijn tot stand gebracht, waarvan ieder beschaafd landgenoot de voordelen ondervindt en die vooral ook onze schooljeugd ten goede komt’. Waardoor is deze verwachting niet in allen dele vervuld? Want weliswaar heeft de ‘Vereniging’ steeds meer aanhangers gevonden, zowel in wetenschappelike als in opvoedkundige kringen, maar de tegenstand tegen vereenvoudiging is nog niet gebroken; hoewel, in de laatste tijd, de houding van de niet-taalkundigen merkbaar is veranderd, toch heerst er nog vooroordeel tegen ons streven. Juist door de lezing van Kollewijns Opstellen treft het | |
[pagina 91]
| |
ons hoe vreemd dit verzet is; men begrijpt zo goed dat de hervormers van 1892 het niet hebben verwacht. Immers, wat is overtuigender dan de heldere, voor alle ontwikkelde lezers begrijpelike uiteenzetting van feiten zoals Kollewijn ze geeft? De onnutte vermenging van etymologie en spelling, de nodeloze en zelfs schadelike kunstmatige toepassing van geslachtsregelen die reeds eeuwen lang waren verouderd, wie moet haar niet onmiddellik hebben afgekeurd, nadat hij Kollewijns verhandelingen Over Spelling en Verbuiging (1893), De e- en o-spelling (1892), De Geschiedenis van de geslachten der zelfstandige naamwoorden in het Nederlands (1892) had leren kennen. En toch.... Is het dat de oprichters der ‘Vereniging’ te veel op eens hebben gewild? Ik weet dat dit de mening is van een onzer beste taalgeleerden, die door zijn studieën de noodzakelikheid ener doorlopende verandering der spelling inziet, doch van oordeel is dat hervorming in zeer langzaam tempo moet gaan, zo ongemerkt mogelik, om het grote publiek niet te verontrusten. Ik voor mij geloof dat dit een illusie is; een verandering als die betreffende de geslachten is uitteraard te ingrijpend dan dat zij, ook al zou men haar hebben losgemaakt van de eigenlike spelling, zonder protest zou zijn aangenomen. Wat mij, die eerst later tot de ‘Vereniging’ ben toegetreden en die dus slechts heb helpen voortzetten wat anderen hadden begonnen, juist treft, is de gematigdheid der mannen van 1892. Op enkele biezonderheden na (bijv. de voorlopig onnodige en voor velen hinderlike verandering van -lijk in -lik), hebben zij met zekere greep een schifting gemaakt tussen hetgeen onmiddellik vereist was en hetgeen tot later kon wachten. Dat Kollewijn een zeer groot aandeel aan het vaststellen der negen ‘Regels’ heeft gehad - de spelling der bastaardwoorden is geheel zijn werk -, dat is voor niemand een geheim. Niet in te grote voortvarendheid van de stichters der ‘Vereniging’ kan dus de de oorzaak liggen van de moeite die zij hebben gehad om hun denkbeelden ingang te doen vinden. Dat hun verwachting te hoog was gespannen, komt veeleer hiervan dat zij meenden dat spelling voor het grote publiek een zuivere verstandskwestie was. ‘La logique rationnelle règne d'une façon exclusive dans le laboratoire du savant, mais elle n'exerce qu'une faible influence sur la conduite des individus et des nations; ce sont surtout des éléments affectifs, mystiques et collectifs qui conditionnent leur exiatence’. Misschien geven deze woorden van: Gustave Le Bon de sleutel tot de verklaring van de afkeer die de mensen gevoelen voor spellingverandering. Spelling is voor hen die door hun opleiding | |
[pagina 92]
| |
niet worden gedwongen tot een beredeneerde beoordeling van taalfeiten en die zich dus niet kunnen ontworstelen aan spellingsgewoonten, een gevoelszaak. Als zij tegen spellingvereen voudiging zogenaamde argumenten te berde brengen, dan zijn zij in gemoede overtuigd verstandsargumenten te bezigen; in werkelikheid zijn het slechts zeer onvolkomen middelen om hun onbewuste afkeer voor hun verstand te rechtvaardigen. Gedurende de jaren dat ik de zaak van de vereenvoudiging der spelling help verdedigen, heb ik geen enkele tegenwerping vernomen die niet op afdoende wijze kan worden weerlegd, en is weerlegd geworden, in de eerste plaats alweer door Kollewijn, in zijn kostelik Vereenvoudigers-Arsenaal. Dat taal en spelling niet hetzelfde zijn, hoe vaak hebben wij het niet betoogd; heeft het de letterkundigen belet hun zonderling adres op te stellen? Juist het feit dat letterkundigen - de ‘emotionelen’ bij uitnemendheid - zo ontoegankelik zijn voor onze bewijzen ten gunste ener hervorming van de spelling, toont duidelik dat leken in hun opvattingen daaromtrent vaak niet door hun verstand worden geleid. En evenals velen onzer de oorlogsberichten onbewust pasklaar maken voor hun gezindheid ten opzichte der strijdende partijen, zo worden de krachtigste overtuigingsmiddelen der vereenvoudigers machteloos tegenover gevoelsbezwaren die te onoverkomeliker zijn omdat zij niet als zodanig worden herkend door hen die zich er door laten leiden. Mij is verteld dat een hoog ontwikkelde en geleerde jonge vrouw, na gedurende een gehele winter door een onzer voormannen over het streven onzer ‘Vereniging’ te zijn ingelicht en na al onze argumenten te hebben vernomen, is geeindigd met tot hem te zeggen: ‘Ik begrijp niet dat u, die zo fijn beschaafd is, aan zo iets wilt mededoen’. Maar ik twijfel niet of ook zij zal ‘mededoen’. Er zijn nu eenmaal van die hervormingen die moeten geschieden. En het zal de verdienste blijven van dr. Kollewijn de eerste stoot tot deze hervorming te hebben gegeven en meer dan iemand tot de verwezenliking ervan te hebben bijgedragen. Hoezeer zijn bescheidenheid daardoor ook wordt gekwetst, wij vereenvoudigers worden terecht ‘Kollewijnianen’ genoemd. En naast de treffende hulde die aan deze hoogstaande man is bewezen bij zijn aftreden als direkteur ener Hogere Burgerschool te Amsterdam, brengen de leden der ‘Vereniging tot Vereenvoudiging onzer Schrijftaal’ een saluut aan hun ‘Erevoorzitter’; geen mooiere aanleiding daartoe dan het verschijnen van deze derde druk zijner Opstellen. Groningen. J.J. Salverda de Grave. |
|